GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Professor Geesink.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Professor Geesink.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu Prof. Geesink, zoo het den Heere behaagt, den 27sten Mei e.k. 70 jaar wordt, lijkt het mij niet ondienstig iets uit zijn leven mede te deelen.

Voor dit artikel wilde Prof. Geesink zoo goed zijn eens jnet mij te praten om mij enkele gegevens te verschaffen.

l^en inlenaew in den eigenlijken zin was het niet.

Ik behoefde niet, gelijk ik zoo menigmaal voor mijn biografie van Prof. Bavinck gedaan heb, vragen te stellen, die dan goedwillig werden beantwoord.

Neen, hij begon te vertellen en ik viel hem zoo nu en dan in de rede. 'Ieder, die met hem in aanra'king komt, weet, dat hij een allergezelligst causeur is. Men behoeft niet een moment uit te 'kiezeii, waarop hij op zijn praatstoel zit. 'Want hij zit, zoodra gij bij hem komt, of hij bij u, immer op dit interessante meubel. Óf is ^.praatstoel" wel het juiste woord? Ik geef dadelij'k toe, dat ik het gaarne door een ander zou hebben vervangen, indien ik er een tot mijn beschikking had. Want „praatstoel" klinkt wat plat. En een gesprek met Prof. Geesink is juist het tegendeel daarvan. Ik geloof niet, dat hij over het weer kan uitweiden of wonderbare verhaleri opidisschen uit een lang vervlogen verleden. Het heden heeft zijn volle belangstelling en hij mag zekere gebeurtenissen daaruit eens illustreeren met grepen uit vroeger dagen, hij komt zoo spoedig mogelijk op vandaag terug. En dan heeft hij het ook weer njet over the topic of the day, het onderwerp, waarover iedereen spreekt, maar ongemerkt schept hij zelf een topic of the day. Poincaré moge duikelen, hij negeert het totaal. Maar een zinsnede uit een pas verschenen boek of uit een krant heeft hem gepakt en daarover zal hij zich geestig met u onderhouden. Dit sterke leven in het heden is wel zeldzaam bij een 70-jarig8. Maar daarin heeft men dan ook wel het sterkste bewijs, dat het aantal jaren niet over iemands ouderdom beslist.

Dit niet oud-zij'n 'van geest dankt hij niet aan theorieën over de 'kunst om jong te blijven. Ik betwijfel of hij zich daarmee ooit heeft ingelaten, 't Is zoo jiiets voor hem. Maar hij heeft zout in zichzelf. En dat doet hem zijn monterheid behouden. Waar hij zich ook bevindt, altijd heeft hij een kring om zich. Men verwacht iets bijzonders van hem. En hij stelt nooit teleur, 'k Heb het op een klassikaal examen, waar iemand voor den zendingsdienst werd onderzocht, gezien, dat alle "broederen een kring om hem vormden. Zij waren niet zoozeer begeerig om de antwoorden van. den kandidaat te vernemen als wel om de vragen van Prof. 'Geesink op te vangen. „Hij is weer „rijk" ", zei de een tot den ander. Was het antwoord verkeerd, dan deed de examinator een gullen lach hooren, ieder lachte vanzelf mee en de examina.ndus had volstrekt niet het gevoel, dat hij uitgelachen werd. Hij is een man, die in bijzondere mate discours heeft. Als hij met u spreek't hapert het onderhoud niet één oogfeiiblik'. Momenten van hok-'kende stilte komen eenvoudig niet voor. En wat de conversatie met hem het eigensoortige geeft is m.i. vooral zijn groote belangstelling in zijn sujetten — hij informeert naar alles, ' waarvan hij vermoedt, dat het u bezighoudt —, zijn gevatheid — een opmerking kan niet zoo onverwacht zijn, of hij reageert er onmiddellijk op 7^, zijn humor, die onder alle omstandigheden bij hem bovenkomt.

Gij behoeft die oogen maar te zien en ge leesf daarin dadelijk de genoemde eigenschappen. Bovendien geeft zijn heele houding u een indruk van rust. Hij laat zich niet spoedig van streek' brengen. De levenswijsheid zegeviert steeds over alles, wat een ander in emotie zou brengen. Het leven heeft zijn sympathieke hoofd geteekend. Mocht hij in zijn vollen mannelijfcen leeftijd een „bel homme" worden genoemd, daarna heeft zijn gezicht zijn karalcteristieke uitdrukking gekregen. Zoo gaat het gewoonlijk. „Le bel homme" draagt een natuurlijk masker, waaruit men geen dieper zielsbeweeg kan opmaken. Zulk ; een gelaat kan zoowel intelligentie als onbelangrijkheid verbergen. Het kan u kracht doen vermoeden, terwijl gij inderdaad met een slappe figuur te doen hebt. Men k'an zich in niemand zoo bedriegen als in „le bel homme" en laat mij er bijvoegen: „la belle femme".

Maar idan 'komt het idrukke, verantwoordelij'k stellende, soms harde leven. En het graveert in het gelaat als met kunstenaarshand zijn lijngroeven. Dat is geen tatouage, niet iets aan de oppervlakte. Maar het dringt in. ^Meermalen heb ik er Prof. Geesink qp aangegéken en vaalk dacht ik: een etser als Aart van Dobbenburg moeist hem eens zien, Hoe zou hij dat hoofd (mag ik' eens schrijven, zooals het eigenlijk behoort: dien kop), dat zichtbaar heel het lichaam beheerscht, fijn geometrisch tot evenwichtige eenheid weten op, te bouwen.

Onze lezers merken het al, dat ik' mij niet streng aan het „interview" bindt. Want vanzelf werd over het laatste met geen woord gerept. Had ik' maar even in die richting gewezen, dan zou Prof. Geesiiik dadelijk een van die eigenaardige gezichtsbewegingen hebben gemaalkt, waarmee hij zeggen wil: daarover moeten we het niet hebben. Vaak genoeg, als hij zich gaan liet, kreeg ik de vei-maning: maar dat moet je nou niet er in zetten. Ik' verzekerde dit natuurlijk plechtig en houd mijn woord. Maar het „interview" gaf mij alleen aanvulling van gegevens. Ik. 'had er zelf ook al. En dat ik ook daarvan gebruik maak, zij het met de gepaste bescheidenheid, zal niemand mij kwalijk nemen.

Nu dan iets uit zijn leven.

Zijn gemakkelijkheid van zich onder menschen te bewegen, verraadt reeds zijn herkomst uit den deftigen burgerstand. Zijn vader, C. 'A. J. Geesink, had te Amsterdam een zeepziedersfabriek. Zijn moeder W. D. M. Reuver toonde zich in alles een vrome vrouw. Haar vader was een 'warm vriend van Da Costa. De invloed van de moeder op haar zoon Willem, den 27sten Mei 1854 geboren, was er een, die doordrong tot het hart. Zij gaf hem godsdienstige indrukken mede, die hem immer bijbleven. Aan ha, ar en haai" vader had hij het tv dan'ken, dat hij naar de Christelij'ka School vaii den beer Vetha'ke, op den Singel, waar nu de Twentsche Bahlc is, werd gezonden. Zijn moedei' bereikte een hoogen ouderdom. En naar men mij vertelde, was het een aandoenlijk gezicht, hoe Prof. Geesink, als in de 'kerk van Watergraafsmeer het Avondmaal werd bediend, zijn moeder, die moeilijk loopen kon, een arm gaf en haar zoo naar den Heiligen Disch geleidde.' En in de konsistorie van Watergraafsmeer's Gereformeerde Kerk wordt nog altijd een bijbel gebruikt, die de oude mevrouw Geesin'k den kerkeraad ten geschenke had aangeboden.

Toen de lagere school wa, s doorloopen, deed zijn vader hem pp de vijfjarige H.' B. S. Aan deze inrichting was o.m. als 'leeraar verbonden Dr W. Doorenbos, een van de 'kopstukken ider letterkundige beweging van '80 en bij de oprichting van „De Nieuwe Gids" ten nauwste betrokken. Dr Prinsen schrijft in zijn bek'end „Handboek tot de Nedei'landsche Letterkundige Geschiedens": „Bij de oprichting (n.l. van „De Nieuwe Gids", H.) bestond de Redactie uit Van Eeden, Van der Goes, Kloos, Paap en Verweij; om hen schaarden zich terstond de beste „krachten der toekomst", doch sommige hebben juist in die eerste jaren hun krachtigst werk voortgebracht. Verschillende van de jongeren danken in hun vorming veel aan de lessen en den omgang met Dr W. Doorenbos, leeraar . aan de Amsterdamsche H. B. S. Hij moet eenigermate de Dorat van deze Ple'iade zijn geweest", (bl. 664).

Welnu, hoe jong hij toen nog was, ook Geesink voelde zich tot de letterkundige opvatting van Dr Doorenbos aangetrokken. Moedigde de .leeraar het maken van opstellen, waarin het nieuwe tot j-iiting kwam aan, ook hij deed er met „lust en ijver" aan mee. En nog altijd merkt men het aan den stijl van Prof. Geesink; ', dat. hij door de Nieuwe-'Gids-beweging is heengegaan, zij het dan ook, dat hij van de diepere beginselen dezer beweging niet gediend was en daartegen altijd op zijn hoede bleef.

Intusschen-schijnt de invloed 'van de vrome moeder op hem grooter geweest te zijn dan die ' van Dr Doorenbos. Het religieuse won het bij hem van het aesthetische, al bleef hij het gevoelen, dat beide geen tegenstelling vormden. Maar toch: in • het religieuse element lag voor hem het zwaartepunt van het leven. Of zijn moeder het hem ongemerkt of zacht opzettelijk geïnspireerd heeft, kan ik niet zeggen, maar hij wilde, na enkele klassen van de H. B. S. te hebben gevolgd, predik'ant worden. Zoo ging hij dan naar het Stedelijk' Gymnasium, nam bovendien_privaatlessen en werd op die manier rijp gema, alct voor de Universiteit. Een admissie-examen te Leiden maakte uit, dat de graad van rijpheid was bereikt.

Het lag voor de hand, dat hij, Amsterdammer, zich liet inschrijven aan het Atheneum Illustre aldaar. Dat was in het jaar 1872, dus op 18-jarigeii leeftijd. Zijn eenigermate gebroken opleiding voor het „ambt" van student, werd — ik' mag deze konklusie van mijzelf er wel inlasschen — vergoed door zijn aanleg, zoodat hij op tijd aan dé Akademie arriveerde. Daar genoot hij het propaedeutisch onderwijs. Doch het Atheneum was geen Universiteit. Het bezat niet het jus examinandi et promovendi, het recht om te examineeren en te promoveeren. Daarvoor moest men naar een der Staalsuniversitéiten gaan.

Maar voorloopig kon hij toch te Amsterdam blijven. Alleen moest hij in de gauwigheid het „klein mathesis", waarover ik. het in de biografie van Dr H. Bavinck reeds had, te Leiden afleggen. D!an ••— zijn wiskundige bekwaamheden werden gewogen en zwaar genoeg bevonden. Aan het Atheneum doceerden mannen van naam. Daar had men Dr S. A. Naber, wiens hyperk'ritische methode later door Prof. "Woltjer onderhanden werd genomen; Dr H. Oort, die juist in 'dien tijd naar Leiden verhuisde; Jorissen, Allard Pierson, De Hoop Scheffer en Moll. Vooral de laatste vier hebben vormend op hem gewerkt. Jorissen was historicus en tevens was hem het onderwijs in de welsprekendheid opgedragen. Dit laatste vak kwam wel voor óp den lesrooster, maar werd door hem niet afzonderlijk gedoceerd. En toen de studenten zich eens verstoutten hem te vragen, wanneer hij het college rhetorica gaf, antwoordde hij: mijn voordracht is rhetorica. Dit — zei Prof. 'Geesink — was ook werkelijk het geval. Als eigenaardigheid van Jorissen's welsprekendheid kan vermeld, dat hij een zin met .wekere verheffing 'van stem inzette om den toon dan langzaa.m te laten dalen. Bijzonder veel — aldus Professor Geesink — heb ik te danken aan Aliard Pierson. Wat hij bij mij kweekte was zin voor aesthetica. Trieb voor filosofie en waardeering

voor hef 'Réveil.; -Ook t-foeger reeds"ï^l-Prof. Geesink mij over zijn leermeester Pierson gesproken. En ik kan mij begrijpen, dat hij zich tot dien hoogleeraar wel het meest aangetrokken gevoelde. Twee fijne geesten ontmoetten hier elkander. Doch laat ik hien'an niet meer zeggen. Anders zal straks mijn collega mij verwijten, dat ik het te^ m.ooi heb gemaakt. Hij zal dat toch wel doen. Maar ik moet zorgen, dat hij dit verwijt kan „mitigeeren" (verzachten). Terloops: mitigeeren is een van de. karakteristieke uitdrukkingen van Prof. Geesink, waaruit men hem meer dan uit een lange beschrijving, Itennen leert.

Ook roemde Prof. Geesink zeer de homiletische (kolleges van De Hoop Schefier. Toen de student Geesink eens voor hem gepreekt had, bracht de hoogleeraar in zijn kritiek naar voren, dat mgn zich vooral aan orthodoxe termen moest spenen. Andere studenten interrumpeerden: maar hij is orthodox! De Hoop Scheffer maaik'te welwillend zijn verontschuldiging en.: ..zei: dan heb .ik-niets sezegd.

Zijn liefde voor de kerkgeschiedenis is bij 'hem opgewekt door den voortreffelijken hoogleeraar ; \Ioll. Deze had tot voorwerp van studie' gekozen de Middeleeuwen en bij de Reformatie, viel voor liem de deur dicht. Verder kwam hij nooit. ]\'Iaar hij drpng sterk op bronnenstudie aan en gaf daarin zelf het voorbeeld. Op' vele zijner discipelen heeft hij een stempel gezet en hij zon ook later den. candidaat Geesink leiden op het wetenschappelijk pad.

Doch zoover zijn we nog niet.

Om examen te kunnen doen, moest hij zich laten inschrijven aan een Universiteit. Wje modern was ging meest naar Leiden, de orthodoxen kozen in den regel voor Utrecht. De weg was dus aangewezen. Hij liep' naar Utrecht. Bepaald gema; kkelijk kan zulk een wij^ze van studeeren niet genoemd. Want alle examens tot het propaedeu-tische toe, moesten in Utrecht afgelegd. iVIaai-zooals het wel meer gaat: de praktijk keek niet zoo zuur als liet reglement. In Amsterdam kon men zich grootendeels voor Utrecht voorbereiden. Men bestudeerde daarvoor de werken der Utrechtsche hoogleeraren en volgde enkele colleges. Zoo. deed ook onze student.

Van de moderne Amsterdamsche'*iStr*''kwam hij in de apologetische van Utrecht. Hij maakte alzoo kennis met de hoogleeraren Doedes, Van Oosterzee' en Beefs. Toch trok' hem de ethische Iheologie van de la Saussaye en Gunning in Leiden sterker aan dan de wankelende, altijd aan de verhezende hand zijnde Ütrechtscihe school. Dat de laatste tegenover het modernisme geen bolwerk meer over had om er zich in terug te trekken, , zag menigeen en ook de huidige Prof. Geesink in. De hoop van velen stond toen op de ethische lichting.

Het onderwerp voor zijn 'dissertatie werd hem aan de hand gedaan door Prof. Moll. Met dezen pleegde hij ook verder overleg, waartegen zijn eigenlijke promotor geen bc'zwaar had. En zoo promoveerde hij in 1879 over Gerard Zerbolt van'Zutphen.

In datzelfde jaar legde hij in Den Haag het proponentsexamen bij het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland af, nam hij het beroep . naar Schipluiden aan en werd daar in het ambt bevestigd door Dr J. H. Gunning J.Hzn. Daarmee was een periode in zijn leven afgesloten. Dat hij, die onlangs nog genoemd werd de meest studentikooze Prol., zich van het studenteiileiven niet afzijdig hield, behoeft wel-geen vermelding. Hiji heeft als lid van den Senaat, redak'teur van den Almanak en door zijn pennevruchten in den laatste zijn schouders gezet onder de lasten van de studenlenroaatschappij.

Was hij ongehuwd de^ pastorie ingetrokken. Schipluiden heeft het genoegen gesmaakt een pastoorsche naast hem te zien. Den oden Mei 1881 trad hij in het huwelijk met Mej. M. A. E. .Rösener Manz, die hem al die jaren werd gespaard. Hun . werden zeven kinderen geschonken.

Maar nog eeai andere verandering greep er in Dr Geesink's leven plaats. Als ethische dominee was hij begonnen, maar reeds te Schipluiden kwam hij in aanraking met de Gereformeerden. In Delft liad zich een vriendenkring gevormd, waarin de invloed van Dr Kuyper, zoowel op kerkelijk als politiek gebied zich had doen gelden. .De heeren , | H. Seret en J. C. Fabius behoorden daarin tot de voormannen. De geestelijke leidsman echter was Ds J. v. d.. Valk. „Doch — en nu citeer ik even. uit het interview — ik was destijds wel vóór de waai'heid, maar er niet achter". Korten tijd zocht hij liet bij de Kohlbruggianen, die in de omstreken van Delft sterk voorkwamen, maar hier vond hij geen bevrediging. In den Vriendenkring voelde hij zich beter thuis. „Standaard"-en „Heraut"artikeleii werden er gretig bestudeerd en besproken. De jonge predikant sloot zich aan bij de antirevolutionaire kiesvereeniging. Zelfs fungeerde hij als secretaris van Nederland en Oranje. Ja', hij schreef voor de verkiezingen „strooibiljetten". Deze herinnerden heel sterk aan den stijl van Kuyper. Op de sociëteit wist men dan ook, te .verzekeren, dat Dr Kuyper zelf ze had opgesteld. Wel een bewijs hoe Dr 'Geesink de p'olitieke ideeën had geabsorbeerd, geheel in zich had opgenomen.

Oof zijn eerste - ontmoeting, met Kuypiër Safeert"* uit dezen tijd. Maar daarvan heeft hijzelf reeds verteld in zijn „Herinneringen van de Oude 'Garde". Wie dat werk gelezen heeft, weet, dat Dr Geesink naar Kuyper ging om een monografie over Gottschalk, „den heroïeken strijder in de 9de eeuw voor de Praedestinatie". Daarover wilde hij een lezing houden. Dr Kuyper ried hem zïjn onderwerp wat ruimer te nemen, maar da, a, rbij' to'ch in de lijn der Praedestinatie te blijven. Opmerkelijk, dat juist de leer der Praedestinatie hen samenbracht!

Maar daarbij bleef het niet. Door zijn geheel andere oriënteering zag hij zich nu genoodzaakt om, wat Dr Kuyper noemde, „over te studeeren". Aan een antiquair in Rotterdam gaf hij' opdracht hem Gereformeerde litteratuur op dogmatisch en ethisch gebied te bezorgen. Dr Geesink kreeg een stapel boe'ken thuis, waaronder zich ook wel het een en ander bevond, dat nu juist niet dooï 't Gereformeerd zuivere uitblonk. Doch de ga, ve der onderscheiding op dit, gebied was bij den overstudeerenden doctor nog niet genoeg ontwikkeld om zoo maar dadelijk het snoode van het kostelijke af te zonderen. Dit zou echter al spoedig terecht komen.

Na voor enkele beroepen te hebben bedankt, nam hij dat naar IJlst aan. Vóór hij echter naar IJlst ging, maakte hij een vacantiereis naar Zwitserland. Daar had de tweede ontmoeting met Dr Kuyper plaats. En op een middag, met Kuyper al wandelend buiten Bazel, werd er tusschen hem en' Kuyper een levenslange band gelegd. Op bl. 165 van „De Oude Ga, rde" herkent hij „van dien middag af, voelde ik mij aan Prof. Kuyper, die in zoo vol vertrouwen zijn zieleleven voor mij had ontsluierd, in piëteitvolle liefde ver^ bonden".

Te IJlst, waar hij door Ds 'Gravemeijer van Oosthem werd bevestigd, kwam hij in een geheel nieuwe omgeving. Daar za, g hij het stoere Calvinisme in de praktijk. En het stootte hem, den gaarne „mitigeere'ude" niét af, maar trok hem te sterker aan. Hij leerde daar de Friezen kermen, die van water en melk niet gediend waren, die stonden op zuiverheid in de leer, maar wier wandel zoo ontroerend op hun belijdenis klopte. Of om Prof. Geesink zelf het woord te leenen: „In IJlst werd mijn liefde voor de Gereformeerden gesterkt door 'den omga, ng met het in de Gereformeerde waarheid gefundeerde volk en werd ik beslist Calvinist". Natuurlijk woog men weleens, hoe „zwaar" hij wel was, hoeveel hij er wel van wist. Men hield zoo van die steekjiroeven. Zoo gebeurde het, dat een zeer gezien ouderling naar hem toe kwam en piet een a, rmoe'dig gezicht zei: dominee, ik geloof niet meer. 'Maar .daclalij.k' doorzag Dr Geesink het geval. Zijn kennis van Aristoteles en de scholastiek kwam hem daarbij te hulp' en gaf ten bescheid : je bedoelt zéker, dat je dadelijkheid! van het geloof mist, maar de höbbelij'kheid is er toch wel. „Juist", riep de man uit, „ik wilde alleen maar eens hooren, wat je .zeggen zou". Toch kon Dr Geesink niet nalafen O'p te merken, dat de zaak toch wel te ernstig was, dan dat men probeerde 'daarmee iemand er in te laten loopeii. Ook 'de p'olitieke lijn van Schipluiden werd in IJlst opgenomen. Weldra was hij voorzitter van het Provinciaal Comité van Anti-revolutionaire kiesvereenigingeji. Met Dr Lütze Wjagenaar trok hij er op uit om voor de candidatuur-Oppedijk te werken. Dóór 'de liberalistisch eenzij'dige districtsindeeling mocht het hun echter niet gelukken hun man in de Kamer te brengen. Wel slaagden zij er in, door maar altij'd weer den boer op te gaan, , het rechtsche element in de PrO'vinciale Staten te versterken.

IJlst werd verwisseld voor Rotterdam. Den 25sten Mei 1884 werd hij daar door Prof. De Hartog bevestigd. Tusschen De Hartog en hem^ ontstond een hartelijke vriendschap: , slechts door Sen dood van den eerste verbroken. In Rotterda.m kwam hij weer in een heel anderen kring. Daar sTond oolc de Gereformeerde waarheid in' het centrum. jVIaar men kon er soms gesprekken vernemen als: weet je wel goed wat 'GerC'formeerd is? — Dat zou 'k zeggen, Brakel zeit — Daar noem je nou net den minste van de oude schrijvers. — Dr 'Geesink kon het er echter bijzonder goed vinden. En de gemeente droeg hem op de handen. Zij' waardeerde zijn schoon gestyleerde ..preekén zeer en niet minder de beslistheid, welke er uit sprak. Daarenboven maakte hij zich door zijn vriendelijken omgang bemind bij hoog en laag. Want dat is ook iets bijzonders. Hij, de man uit den deftigen stand, heeft iets gedegageerds over zich. .Hij ziet in ieder den mensch. Het eene oogenblik' kan men hem in de tram zien praten met een vrij sjofel oud' moedertje en een poosje later met een minister of zoo iemand. Hij kent geen stand en zorgt door de manier, waarop hij zich uitdrukt, ja door heel zijn houding, dat de" ander, met wien hij spreekt, dien wel kent. Men moet de oude Rotterdammers maar eens over hem hooren! Hij' is een man van „singuliere gaven", zonder okta.vist te zijn. .Geen tweede kunt ge in ons heele land aanwijzen, die aan hem herinnert. Kuyper heeft men nagebootst, Rutgers ook, maar Geesink niet. Die is niet na te bootsen. Zelfs een verre copie mislukt totaal.

Evenwel zou hij spoedig ook vijandschap ondervinden. Het broedde in den kerkeraad van de ' •ifMOT!" Herv. Kerk. VóóiSat^ï'in^''Amsterdam nog het konflikt dreigde, kwamen er reeds in Rotterdam af en toe konfliktjes voor. Telkens werden die bezworen. Maar toen de Gereformeerden in Amsterdam werden uitgeworpien, wierp men ook' te Rotterdam het „Synodale juk" af. Het droeve geval deed zich voor, dat predikanten, op', wie men alle verwachtingen had gebouwd, hun doleerende broeders als op het laatste moment in den steek lieten. Alleen Ds .Lion Cachet en Dr Geesink hielden stand. _En met 'de Doleantie nam de liefde van de Nederd. jGeref. gemeente voor Dr Geesink' nog toe. Hij sp'rak in het Verkooplokaal op'. den Goudschen Singel en het Do'on, een tamelijk' primitieve Schouwburg, die ik later zag afbranden, voor overvolle „lokalen". Maar warmer dan de brand va, n het Doon ging bet bij de Doleantie in Rotterdam toe. Dr Geesink iDewaarde echter onder dat alles zijn schier Sto'icijnsche kalmte. Men kon het zoo uiterlijk niet aan hem merken, wat hij doormaakte. Een lid van het Leesmuseum voegde hem in die dagen toe: „ü ziet er niks doleerend uit". „Dat moet ook niet, " was het slagvaardige antwoord, „want er staat geschreven: zalf uw hoofd en wasch uw aangezicht".

Ik ben nu genaderd tot zijn professoralen tijd.

Ma, ar daarvoor moet ik een apart artikel reserveeren.

Tegemoetkoming.

Mag ik nog even het geheugen onzer lezers tegemoetkomen ?

Het adres van Prof'. Dr C. van Gelderen, 'die gaarne bijdragen voor het huldeblijk aan Prof. 'Geesink in ontvangst neemt is: Oranje Nassaulaan 60, Amsterdam.

Kalenderhervorming.

Men beijvert zich om tot kalenderhervomiing te komen.

Wanneer dit gelukken kon, zou het veel voordeel afwerpen.

Het jaar is nu met zijn maanden va, n niet even langen 'duur ongelijk verdeeld.

Ook den telkens wisselenden datum voor Paschen en daarmee ook van den Hemelvaartsdag en Pinksteren, wer'kt storend.

Kan men hiervoor een oplossing vinden, het zal ons zeer aangenaam zijn.

Aan de invoering van zulk een kalenderhervorming bieden we gaarne steun.

Evenwel, onder één beding.

Dat de heilige ordinantie van de.zevendaagsche week worde geëerbiedigd.

Daaraan wordt in menig voorstel getornd.

Daardoor maakt men inbreuk op de geboden Gods.

En daarom, zou, wat wij niet hopen, een dergelijke hervorming officieel worden aangeprezen, dan zullen niet allee-n de Gereformeerden maar ook andere christenen zich ongetwijfeld ten sterkste hiertegen verzetten.

Drs W. E. Engelkes.

In „De Standaard" schreef de heer Engelkés, dat hij zijn medewerking aan ons Tilad heeft onttrokken en doet het voorkomen, alsof er van de zijdie fder Redactie eenige onwilligheid bestaat, dit aan de lezers mede te deelen.

Aan den heer Engelkes heb ik, vóór dat zijn stukje in „De Standaard" verscheen, bericht, dat dezer 'dagen een vergadering zou worden gehouden, waar over zijn zaak zou worden gesproken.

Maar de heer Engelkes scheen niet langer te kunnen wachten en publiceerde onmiddellijk daarop' zijn stukje in „De Standaa.rd".

Hiermede willen we ons tegen het stille verwijt van doofpot-taktiek verdedigen.

Adres van Studenten.

Uit „De Standaard" kwam ik ook in kennis met een adres van studenten in zake de tooneel-, kwestie.

Schreef ik uit collegiale overwegingen niet tegen-Prof. Buijtendijk, om commilitonische redenen schrijf ik evenmin tegen dit adres.

Altijd blijkt weer, dat men de kwaliteiten van hoogleeraar en reda'kteur uiterst moeilijk van elkander kan onderscheiden.

Er bestaan gelukkig andere middelen dan 'de pers, waardoor een hoogleeraar met studenten in kontakt kan treden.

Trouwens, wie van nabij met het studentenleven op' 'de hoogte is, zal voor dit adres gemakkelijk de psychologische verklaring vinden.

Maar daarom zou ik een zeer dringend verzoek willen richten tot inzenders, tot onze pers en tot vereenigingen.

En wel dit.

Treedt tegen deze studenten niet met een scherpe motie of met eenig hardhandig middel op.

Treedt heelemaal niet tegen hen op.

Er zijn genoegzame reden om voor verschooning te pleiten.

Men stelle het zich in dit geding goed voor oogen: het gaat niet om personen, maar om de zaak.

Men spare de personen, waar het maar kan, maar veroordeele de zaak, n.l. de opvoering van Querido's „Saul en David" in den Stadsschouw­ burg.

HEPR

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Professor Geesink.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's