GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Professor Geesink.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Professor Geesink.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Over het professorale tijdvak in Prof. Geasink's leven zou ik nu handelen. Zoo beloofde ik. 'k Hoop* het ook te doen. Maar onza 'lezers zullen mij niet zwart aanzien, wanneer ik toich nog even een stap terugdoe.

Dat heeft zijn reden.

Ik zweeg ..nog over wat Prof. Geesink na zijn proefschrift tot op de aanvaarding van zijn leeraarsambt in het licht gaf.

En het zou al zeer ondankbaar zijn jegens den aanstaanden jubilaris, wanneer hieraan geen woord van waardeering werd geschonken.

In 1838 gaf hij uit V o e t i u s' beginsel en van het kerkrecht. Zoo'n werkje had men in die dagen noodig. Het kan eigenaardig schijnen, dat dit zijn eerstelingsarbeid is geweest. Want bij het beeld, dat velen zich van hem vormen, staat meer het ethische dan het juridische, meer het religieuse, dan het kerkrechtelijke op den Voorgrond. Eenzijdigheid moogt. ge bij hem niet zoeken. Hij richt zijn arbeid in naar de behoeften. Daarom moet het hem als een niet geringe verdienste worden toegerekend, dat hij in dagen van duister 'kerkelijk besef de kerkrechtelijke beginselen van Voetius heeft willen populariseer en.

In 1886 volgde een ander werkje: Schets van de Gereformeerde geloofsleer. Een boekje van 16 bladzij'den, destijds voor een dubbeltje verkrijgbaar. En toch hebben honderden en nog eens honderden catechisanten daaraan hun vorming te danken. Ni< ? t alleen in Rotterdam, maar ook elders werd het gebruikt. Het was zeer „overzichtelijk" en fundamenteel. Later werd het natuurlijk door andere boekjes van dien aard op den achtergrond gedrongen.

Van veel grooter omvang was zijn: Calvinisten in Holland, uitgegeven in April 1887. Dit boek droeg hij met gevoelens van hoogachting •en vriendschap aan Dr Kuyper op'. Het bestaat uit vier schetsen. De eerste drie verschenen in „De Heraut". Het laatste werd in een kring van ambtgenooten „gelezen". Maar in zijn inleidend woord schreef hij: „mijn geëerde lezers en hoorders van toen zullen bespeuren, dat zij hier niet met een „onveranderde editie" te doen hebben". Nu, dat gelooft ieder grif. Want wie hem jkent in zijn wijze van werken, weet; dat hij altijd bezïig is zichzelf te herzien. Onomgewerfct en onafgewer'kt kwam niets uit zijn hatiden. Zijn drang naar juistheid van uitdrukking en zijn ontevredenheid over eigen arbeid drijven hem steeds tot verandering. Indien hij gissen kon hoe tevreden zijn lezend publiek over hem was, hij zou misschien wat minder hebben gewijzigd en nog meer hebben gepubliceerd. , , Calvinisten in Holland", daarmee bewoog hij zich op geliefd terrein. Geen zin staat er in dit boek van 291 bladzijden, welken hij niet heeft gewikt en gewogen en niet voor de vierschaar der historiebeschrijving verantwoorden kan. Boek en bijlagen spreken van minutieuse historiestudie en toch leest men "ze als een roman.

Men neme maar eens het begin van de eerste schels over Franciscus Junius. Ik , zal een paar regels afschrijven. „Op een vroegen morgen van het jaar 1562 wandelde een jeugdig student door de straten der Fransche stad Bourges. 't Was een tengere, khaap, met iets zoo linksch in zijn bewegingen, dat ge hem op het eerste gezicht voor een boerenzoon zoudt hebben gehouden. Hij k^wam uit de richting van "liet Universiteitsgebouw en de gemelijkheid, die ge op' zijn gelaat speurde, moest zeker worden 'toegeschreven aan wat hij daar zooeven vernomen liad: de hoogleeraar Cuias — die schetterende ster aan Bo'Urges' hoogeschool — was verhinderd college te geven. Zonder veel acht te slaan qp de bedrijvigheid-om zich heen had hij reeds eenige straten doorgeslenterd toen hij plotseling een eind op zijne schreden terugging en een huis binnentrad, waarvan de voordeur openstond." Vanzelf is hierdoor uw nieuwsgierigheid opigewekt. Ik heb echter goede reden om die niet te bevredigen.

Liever geef ik u een paar heginzinsneden van de tweede schets: Petrus PI a n c i u s. „Gropte paternosters of rozenkransen om den nek, maar , de handen sneller tot rooven en branden dan töw: . aftellen van gebeden, zwierven in 1578 de Malcon#; tenten onder Montigny over het Gentsche kwartieif? 't Was'maar als uithangbord van gehechtheid aaii het roomsche geloof, dat dit den soldatenhals zoo weinig passend snoer — men noemde er den drager paternosterlóiecht om — dienst moest doen."

Nu ook vooral een stukje heerlijke ironie uit het derde opstel: Cornells Ge s e 1 i u s. „Voor ruim dertig jaar sprak de heer Glasius den wensch uit, _„het verlevendigen van 'Geselius' nagedachtenis toch vooral te doen strekken om te waarschuwen tegen een ijver, die de perken overschrijdt en tegen een onverdraagzaam dwingen, dat ongetwijfeld de waarheid niet bevordert." Onder meer willen wij met ons „verlevendigen der nagedachtenis" ook aan dezen wensch des heeren Glasius tegemoet komen. , .Perken overschrijden" toch is altijd onfatsoenlijk, en „onverdraagzaam dwingen" altijd onhebbelijtó^; en wie zoiu 'niet gaarne de gelegenheid aangrijpen' zijn medemenschen tegen zulke onbehoorlijklieden te waarschuwen. Waar wij dus aa.n het verlangen van Geertruidenberg's geleerden prediker voldoerit' en zijn wenk ons ten nutte maken, daar zal het natuurlijk niet aan ons. te wijten-zijn, indien het bij kalm toeluisteren naar wat de historie te zeggen heeft, nu eens krek anders uitkwam, dan hij het zich voorgesteld heeft; indien nu eens niet Geselius, maar juist zijn tegenstanders de „afschrikwekkende voorbeelden" van 't persoonlijk overschrijden en .onverdraagzaam dwingen bleken te zijn". De discipelen van Prof. Geesink kunnen zich voorstellen met welke gezichtstrekkingen en welke oogglunderingen hij deze regels moet hebben geschreven.

Wilt gij nog een ondeugendheidje (want van inhoudsweergave kan natuurlijk binnen het bestek van dit artikel geen sprake zijn) uit de laatste schets: . De Doleerende Kerk van Rotterdam? Daarmee was niet bedoeld de Doleerende Kerk uit de 19de, maar uit de 17de eeuw. Prof. Geesink' heeft het over een rapport van Faukelius. .Daarvan zegt hij: , , Een zondenregister der Libertijnen ligt hier voor ons opengeslagen". Noemde hij. het een kort begrip, hij vervolgt: „Op uitvoerigheid'maakt het geen aanspraak en de Libertijnen mochten willen, dat hun zondenregister' hiermee uit was. Zij kannen het er mee doen, maar toch hebben zij' nog heel wat meer op hun geweten". Dat alles gold de 17de eeuw. Maar voor de 19de was er ook wel wat bij. De kombinatie laat hij echter aan zijn lezers over.

Dit boe'kje is nog slechts an'tikwarisch te ver-'krijgen. Maar ieder kan geraden er beslag opi te leggen, zoo de gelegenheid hem gunstig is. J3et bevat iets niet alledaagsch, is levendig gesclireven len kan ook nu tot sterking van het histörischfcerkelijk besef kostelijke diensten bewijzen. Wat spreekt b.v. die Plancius tot u!

Maar waar het er ons om te doen is Prof. Geesin'k tijdens de Doleantie te leeren kennen, schaft de preek ter gelegenheid van den Hervormingsdag op 6 Nov. 1887 in'het Verkooplokaal te Rotterdam gehouden, meer gegevens. Ze is getiteld „Gideons Hervormingsdaad". Hij sprak' naar aainlei d ing van Richteren 6:25—32. Naar aanleiding! Dat mocht men toen nog wel zeggen. Tegenwoordig — en terecht — niet meer. Prof. Geesink heeft dan ook geen preeken meer „naar aanleiding" uitgegeven.

Was „naar aanleiding" hier zoo geheel misplaatst? Eigenlijk niet. Och, op herinneringsdagen wordt er zelfs door den meest nauwgezetten Bedienaar 'des Woords wel eens meer „naar aanleiding" gepreekt. In deze preök wordt de parallel getrokken: Gideon's hervormingsdaad, Luther's hervonningsdaad, de hervormingsdaad te Rotterdam' in Januari 1887.

In zijn inleiding wees hij op de noodzakelijkheid van voortgaande reformatie. Men mocht niet bij 5 Januari 1887 blijven staan. „Of acht gij vermaan tot reformatie sedert 5 Januari een vrij overbodig wer'k? Voorwaar, dit zou mij' geen hoogen dunk van uw inzicht geven in Jeruzalem's ziaak Daarom hoewel ik van de meesten uwer betere dingen weet, noopt mij een woord, vp"el eens hier en daar beluisterd, tol de ernstige bede, van toch in 5 Januari niets meer dan aanvang van Reformatie onder ons, te willen zien", (bl. 3, 4).

Wel opmerkelijk! Dit is juist het doel, wat ook ons blad beoogt.

Het beginsel van de jongste reformatie wordt hier met 'kernachtige juistheid aangewezen. Deze reformatus — aldus de 'redenaar — was geboden door Gods Woord. „Zonder toch een handboek voor kerkrecht te zijn, leert de Schrift wel degelijk hoe het moet z ij n in de k; 'erk. Zij geeft voor de organisatie, voor 'de inrichting van het 'kerkelijk leven: grondbeginselen, hoofdlijnen aan. Zij leert, dat Jezus Koning is van Zijn Klerk? ' , (bl. 7).

Zijn dat geen principiëele, heerlijk'e klanken, 'waarnaar thans veelszins met.weemoed moet worden geluisterd?

Velen vonden de zaak der reforma.tie van lager orde. Daarom vraagt Dr Geesink: „O zegt niet, dat die „kerkrechtelijke" quaeslies er. niet "toe doen. Een goed burger.komt op voor zijn aardschen Koning; zou een goed christen het niet voor zijn hemelschen doen? Als de rechten van iiw eigen huis worden miskend, maakt ge u op om ze te

Veraedigen; zoudt ge dan' stii: mogen hhj^en, - waar 'èe rechten van 's Heeren huis worden geschonden? " (bl. 8).

En nu een meer persoonlijk woord van Dr Geesink. „Toen ik — vergun mij'diünaal van mijzelf 'te spreken ^-voor nu twee jaren, op den Isten iNovember 1885 in uw Oosterkerk, naar aanleiding 'van Jesaja VI:13b tot u ran Reformatie sprak, voelde ook ik, dat wij van deze Organisatie (af moesten. „Zal, zoo stelde ik' u de vraag, de band der Synodale Organisatie, die sedert 1816 en ook na 1852 de Gereformeerde Kerken dezer landen drukt en knelt, worden weggenomen en verbroken? " En I mijn antwoord was, dat ook ik niet kon zeggen, langs welken weg het gaan zou. „Wij wenschen", zoo sprak' ik, „niets liever dan het eerste, doch God geve ons getrouwheid eri kracht als het langs den anderen weg mo^et". En het moest langs dien anderen weg. Een maand later brak het Amsterdamsch Conflict, uit, waarin het wel terdeeg om de leer en niet slechts om het kerkelijk goed ging. Ook onze kerkeraad betuigde aan de 75 Amsterdamsche broederen om hun kloek opkomen voor Jezus' Koningseer©, zijn sympathie. Het jaar 1886 verliep en meer dan ooit werd toen algemeen gevoeld, dat' het zoo niet langer kon. Wij hoopten op een „modus vivendi", een minnelijke schikking. Edoch bij haar eindvonnis van 1 December toonde deze Organisatie van een schikking met de Gereforrneerden niets te willen weten. In dat eindvonnis voelde ook, uw kerkeraad zich getroflien, immers zijn adres van ^sympathie' was geen „papieren kogel" geweest. Hoe hèt zijn moes t, wisten wij uit Gods Woord, en dat slechts, door breken met wat werd, de mogelijkheid bestond om weer te komen tot wat was, werd toen hoe langer hoe duidelijker. Voor dat breken was reeds een stem uit de Gemeente opgegaan. Voor dat breken kwam reeds den 14den December een v.oorstel in den. kerkeraad, een voorstel dat Organisatie en Kerk verw-arrend, zeer zeker feilde waar het van „valsche Kerk" sprak, doch dat was voor mij niet de eenige reden waarom' ik er niet mede meeging. Zeker, de wil volgt het verstand, doch ge weet, wat treurige tweespalt vaak' .tusschen het willen en het doen van het gebod kan bestaan. AVelnu ook ik wist en wilde wat moest, maar voor het doen ontbrak mij den moed. Wel waren zij donker de laatste donkere dagen van het jaar 1886! Ik zag er zoo ontzettend tegen op. Ik paaide mijn conscientie met een „modus vivendi", aan welks mogelijkheid ik echter zelf meer dan twijfelde. Doch ziet, daar daagde het Kerkelijk Congres te Amsterdam. Van dat. Congres zou een kracht kunnen uitgaan tot vrijmaking, der kerken. Aan de houding van de Rotterdamsche 'kerk hing veel. Mocht zij tegenstaan, tegenstaan ook door mijn toedoen? Werd hare vrijmaking ook niet door mij begeerd en mocht ik, wetende het gebod Gods, dan langer ongehoorzaam zijn, omdat de weg, waardoor het alleen kon volvoerd, moeilijk was? Hadt gij mij. niet ais kerkrechtelijk-gerelormeerd: redikant in uw midden''beroepen ? Mocht ik dan uw vertrouwen teleurstellen? En toen ik bij en boven dit alles dacht aan wat Jezus voor mij heeft gedaan, ziet, toen voelde ik', dat God mijn bede van 1885 had verhoord eai mij getrouwheid en kracht schonk nu het langs dezen weg moes t". (bl. 10, § 11).

Het citaat viel wat lang. Maar niemand zal het te lang vinden. Wat een ongekunstelde teeken ing van zijn zielsproces. Hij houdt daarin niets verborgen. Ook niet zijn wijfeling, hoewel hij wist, dat het moest. Ook niet zijn geweldige zielespanning, en zielestrijd. Maar ten laatste werd het Woord Gods en daarom ook het zoo vaak in een hoek geduwde Gereformeerde 'kerkrecht hem te machtig. En dan die mystieke trek!. „Toen... ik dacht aan wat Jezus voor mij gedaan haid." Nu Dr Geesin'k er zelf van sprak, verstout ik mij om mee te deelen hoe dit mystieke in diep vertrouwelijke gesprekken bij Prof. Geesink altijd weer boven komt.

„Toen ik dacht aan wat Jezus voor mij gedaan had."

Het zijn woorden, die ook nu nog het hart treffen.

Maar de mystiek paart zich bij Prof. Geesink aan een goede dosis nuchterheid. Zoo leest gij eenige bladzijden verder: „Toch zij men ook' in deze nuchter van geest en aan alle overdrijving gespeend. En dan sta op den voorgrond, dat al wat tot dusver van 'dadelijfe'en tegenstand door ons werd ondervonden, niet te vergelijken is'; bij wat een Cornelis Geselius, een Ledeboer, een de Cock of • een Scholte ' moesten verduren, om van wa in de dagen der groote Reformatie is geleden, niet eens te spreken. Vooralsnog bestaat er niet de minste kans M. B. dat ook maar een onzer een plaats zal krijgen in een tot op dezen tijd bijgewerkt Martelaarsboek", (bl. 15).

Gaarne zou ik nog wat meer uit deze preek aanhalen. - SS^^.

Maar wij moeten verder.

Het volgende jaar (1888) ging hij' voor in ida Ure des Gebeds, welke aan den Universiteitsdag te Zwolle voorafging. Zijn rede betitelde hij „Menschelijke Wijsheid en Goddelijke Dwaasheid". Zonder nog professor te z^, was het een professorale rede.

Geen wonder dan ook, dat, toen de Vrije Universiteit dringend, versterking noodig had en Prof. Bavinck opnieuw had bedankt, het oog viel op den Rotterdamschen predikant, die zich door zijn beslistheid, zijn wetenschappelijkheid en zijn gehechtheid aan de Gereformeerde beginselen had doen kennen.

Hij werd tegelijk benoemd met den nog niet vergeten Dr Willem van den Bergh, predikant te Voorthuizen. Deze' stierf échter vóór zijn ambtsaanvaarding.

Prof. Geesink hield zijn inaugureele oratie op 19 September 1890 a, an de Vrije Universiteit. Dooh als buitengewoon hoogleeraar in de Theologie. Terwijl-hij ook als „adjunct" — zoo moet toen de term hebben geluid — werd aangesteld in de Litterarische faculteit. Ook Dr Kuyper, , die voor de Litterarische faculteit Hebreeuwsch, Linguïstiek, Aesthetiek gaf, moest, zoo hoorde ik, z'ich met den niet-wijdschen titel van „adjunct" vergenoegen.

Hoewel Prof. Geesink historicus van professie was — was in datzelfde jaar liïet een bijdrage van zjjn hand verschenen in het „Rotterdamsch Jaarboekje" over „Een terechtstelling van Anabaptisten te Rotterdam gestoord in 1558? — werd hij voor de Theologische faculteit belast met Ethiek en Elenctiek en voor de Litterarische met de Geschiedenis van de Filosofie en de Logica.. Gelukkig had 'hij 'bij zijn „overstudeeren" van de Dogmatiek er ook de Ethiek bij inbegrepen, .zoodat hij er niet geheel vreemd voor stond en was de liefde voor de filosofie, door Pierson in hem gewekt, altijd blijven branden. Anders had hij het niet kunnen bolwerken. Want hij ha.d ook nog een contraict met de Kerk van Rotterdam, dat, ofschoon hij' er zijn afscheid had gepreekt met een: Gebed voor de Volmaking der Gemeente, hij er om'de veertien, dagen gedurende zekeren tijd het Woord zou komen bedienen. Later kreeg hij er de Godsdienstlessen opi het Gereformeerd Gymnasium te Amsterdam bij, zoodat het ploeteren was om met alles klaar te komen. In dien tijd heeft hij' de hitte des daags en zooal niet de 'koude, dan toch de wake des nachts dubbel gedragen.

Het zwaartep'Unt van zijn arbeid lag aan de Ethiek. Daaraan ontleende hij ook het onderwerp: voor zijn inaugureele: B e t e e k e n i s van het Leerstuk der O or spirohkelij ke Gerechtigheid voor dè Godgeleerde Z.ede'kund e. Tegenwoordig zou Prof. Geesink dien titel anders schrijven. Een bewijs, dat hij steeds dieper in zijn stof doordrong. In 1897 hield hij bij de overdracht van het rectoraat, een rede over: D e ^ ^' ^ i: ftfe.*4^«fcSi& fiS|j^'.^»feft.? i? è^< J^ h e o 1 o-gie. .i«'^^i; •»s!3ws'3ïéf: a^=Ui'; ^fcJ4, ^p•*^'/ : ;

In het vÖörÉij'gaah wiT ÏË Jiog noemen: Individualisme en S o cialisrne, een lezing voor „Patrimonium", later in druk verschenen (1892) en de evenzeer op het gebied van de Ethiek liggende bewerking van: Vij f . b O'eken van de cons'cientie en haar regt o-f gevallen door Willem Am.ezes (1896).

Ik sprak boven van een rectoraatsrede. Daaruit volgt, dat' hij in dien tijd van buifengewoon tot gewoon hoogleeraar in de Theologie was gepromoveerd. Dit geschiedde in 1895. Maar als Litterator bleef hij vooralsnog „adjunk't" tot hij ook in deze faculteit werd uitgenoodigd om hooger op te gaa, n en daarin thans als buitengewoon hoogleeraar ïungeert. Daar doceert hij nu Logica, Noelica. Geschiedenis v-an de Filosofie en Psychologie. Een tijdlang, tusschen het o^verlijden van Prof. De Hartog en de komst van Prof. Biesterveld nam hij ook de kanoniek en de exegese van 'het 'Nieuwe Testament voor zijn rekening.

Zei Hugo Vernest eens, dat ieder student een stukje van zijn stem had meegenomen, zoodat deze erg verzwakt was, ieder student heeft ook wat van Prof. Geesink meegenomen, maar deze is daaronder dezelfde gebleven. Wat zorgen hem ook vervulden, voor de studenten bleef hij optimist. Die mochten er niet onder lijden. H|ij' werd niet moede het hun in te hameren: at voor filosofie men kiest, hangt ten slotte daarvan af, wat voor een mensch men is. Hij kan ook zulke praktische wenken geven. Zoo hoorde ik hem in niijn studententijd zeggen: ls u later bij een ziek'e komt, zal men u meestal een stoel bij het hoofdeinde aanbieden; dat maakt echter den zieke onrustig en bemoeilijkt het spreken; u neemt eenvoudig den stoel op en plaatst dien dicht bij het voeteinde. Een raad, waar ik mij altijd wel bij bevonden heb. Ook zocht hij immer door t^'^enwicht evenwicht aan te brengen. Toen de klacht werd vernomen, dat de pre­ t dikanten, die aan de Vrije 'hun opleiding hadden genoten, soms ai te dogmatisch preekten, begon hij vooral mystiek te preeken. Ik denk hier , aan de. ^firee'k, waar ik te Apeldoorn onder zat of liever onder stond (zoo vol was het) over Joh. 7:38: Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien".' En veel later, toen de epidernie van de problemenkoorts vv^as uitgebroken, getuigde hij weer in zijn rectorale rede over het „Religieus E'kleikticisme" tegen het dogmatisch indifferentisme. Beide malen ging hij dwars in tegen een heerschende strooming. Hijzelf veranderde daarbij niet. Want toen hij het in zijn preèkbn meer 'den mystieken kant uitstuurde, sprak hij toch te Groningen over: 263 Universiteit te Amsterdam (1904)

Zijn preeken!

Ik vergat verlof te vragen om het te vertellen. Maar Prof. Geesink heeft het blijkbaar ook aan anderen meegedeeld. En zoo is het een publiek geheim geworden. Daarom kan het nu ook wel in de kr'ant.

Toen Prof. Geesink uit Rotterdam vertrok, verbrandde hij' al zijn preeken. Wie zou als hij er te voren kennis van droeg, niet hevig geprotesteerd hebben? Dat fijn uitgesponnen, schoon gestileerde werk in één oogenblik een prooi der vlammen! Wie, die Prof. Geesink in zijn preeken kennen, bejammeren het niet tgt op' den huldigen dag? » Ge vraagt naar de drijfveer? "Wielke zon het anders zijn dan onvolda, anheid over eigen werk'. Ik geloof, dat die onvoldaanheid hem telkens parten .heeft gespeeld. Ik maa.k me sterk, dat zijn „Ethiek" reeds kant. en klaar voor ons zou heblDen gelegen, indien deze deugd-fout er niet gedurig weer een stokje voor had gestoken.

Gelukkig, dat hij daarna nog preeken heeft uitgegeven. Zijn de bundels „De Nederigen Vertroost" en „De Liefelijkheid des Heeren" niet in onze kerken geliefd? Wat nam hij vaak' ongewone teksten. Men den'ke aan: et bed dat te kort en de deken, die te smal is, Jes. 28:20. Of aanhet: Liedékens zingen bij een treurig hart. Of aan de preek', waarmee hij Ds Brussaard bevestigde over: langenTOorzi'chtigheid en Duivenoprechtheid. Hoe prachtig kan hij in zijn preeken teekenen. Men herinnere zich slechts het begin van zijn preek oiver „God, die de nederigen vertroost". „Op zonnigen weg naar de verre stad 'n man met zijn lastdier. Zwaar Ijeladen met de.produkten van het land, hijgt het en zwoegt het onder zijn last, die al zw: ar'der wordt. De zenuwen spannen zich; die spieren strekken zich> De man drijft het voort, al maar voort .Eindelijk kan het niet meer. Het buigt zich neer, de knieën zakken in en richten zich niet weer opi; het ligt tegen den grond. Dan helpit de man zijn 'dier weer op. Verlicht zijn last, spreekt het bemoedigende woorden toe, beurt het opi. Voorbijgangers, die het geval hebben gezien, helpen mee. Het menschelijk gevoel van barmhartigheid, van ontferming 6ök met het dier, beweegt hen er'toe. Zoo is het ook Gods wil" (bl. 3). Een proeve van schildering vindt gij o.a. in zijn preek over den „Lastbrief !\'an Pa.ulus". „In onze verbeelding zien wij , P'a.ulus voor Festus en' Agrippa, ' op den volgenden dag, in de gehoorzaal van het paleis te Caesarea. Opi wanden en zuilen trilt er het licht van de morgenzon. In die fel belichte omlijsting de menschen; de procurator met zijn gevolg, de koning en Bernice met hun hof stoet, , officieren van het garnizoen, voorname burgers uit Caesarea. De menschen klein iDij de hoogte der zaal. Het licht speelt over dien al maar zich bewegenden drom. Het glanst op''hun gezichten; gladgeschoren Romeinenkoppen; langgebaarde Joden-tronies, voyante vrouwengelaat van Bernice. Het kleurt hun gewaden; geeft met zijn schittering van goud, "zijn flikkering van kleinoodiën, zijn glinstering van wapenen, een.indruk van groote pracht. En dan eerst al die menschen in kleine groepen druk ^prekend, maar om den procurator en zijn hooge gasten toch met gedemple stem; nu en dan een opschrikken van zijn eigen er boven-uitschietend geluid. Dan sterft even weg het stemmengegons. Wie zitten moeten, zoelc'en hun plaatsen; zij vinden. Een geluid van kleederengedruisch ritselt O'p. Zij knikken en lachen elkaar toe 5f buigen eerbiedig, al naar het moet. Aan het boveneinde der zaal zetelt nu Festus en naast hem de koning en zijn zuster. Het praten, het gedempt praten, begint weer. Maar dan, als de procurator zich verheft; als ze voelen, dat hij wat zeggen gaat, worden al die menschen weer stil. Op hun gezichten belangstelling. Zelfs Bernice tracht serieus te kijken. En in de leege stilheidl klinkt hoog-op' de zware stem van Festus, waarmee hij beveelt den gevangene voor te brengen. Nu gaan aller oogen af va, n den landvoogd op-den binnengeleide, den kleinen Joodschen'man, dien zij, met aan zijn arm een loshangende ijzeren ketting, tusschen een paar soldaten in, zien voortschrijden naar den zetel van Festus en Agrippa". (bl. 270, 271).

Een geknipt stukje voor een bloemlezing van belletrie, nietwaar?

De laatste gedrukte preek van hem werd opgenomen in de bekende serie „Menigerlei Genade". Daarmede bevestigde hij Ds J. Krüger te Delden. Zij draagt een kerkrechtelijk karakter. En waarom? Omdat hij een gemis aan feerkrechtelijken zin voelt aan'komen. Niet te Delden natuurlijk. Maar in het algemeen. En als hij wat vedceerds voelt aankomen, tracht hij het. te bezweren. Hij^ teekent bij deze preek dan ook aan: „Hoewel een preek als deze va.n plaatselijfcen aard is, meen ik, tot sterking van het kerkelijk besef mijner kerkgenooten, met haar te publiceeren, een niet geheel overbodig werk te doen".

Toch ligt zijn belangrij'k'ste persarbeid niet in zijn preeken. Neen, toen Kuyper minister werd, nam hij op zich de leaiders te schrijven. Dat duurde zes en een half jaar. Feestdagen en zomerreces uitgezonderd, schreef hij week' ^.an week: Van 's Heeren %^.i|liji, riantiën. 't Was een tijd van

zwaar werken. Want Prol. Geesink legt niets tor , perse ot elke zin moet geslepen en nog eens overgeslepen zijn. Daarenboven ligt aan deze artikelen een enorme studie ten grondslag. Toch mocht hij dat weer niet al te zeer laten uitkomen. AVat is moeilijker dan wetenschap te populaviseeren ? Deze artikelen verschenen later in 4 deelen, te 'zamen twee kloeke banden vormend. Totnogtoe is het zijn standaardwerk. Het werd en wordt zeer gewaardeerd. Men kearde hem daarom den-naam van christen-filosoof toe. Reeds langen tijd is het uitverkocht. Op aucties betaalt men er thans meer dan het dubbele van den oorspronk'elijken prijs voor. Het zal dan ook velen genoegen doen te vernemen; dat het spoedig herdrukt wordt.

Toen de hooMartikelen van „De-Heraut" weer door Dr Kuyper 'Zelf geschreven werden, werd hem de „Leestafel" toevertrouwd. Hóe hij die ver-•zorgd heeft, weet ieder nog wel. Het was alles superieur werk. Fijne opmerkingen, artistieke inkleeding en kostelijke humor vormden de voorname elementen. Over "t geheel was hij sterker in zijn waardeering da.n in zijn kritiek. Maar dat gaf aan zijn „Leestafel" voor velen een sterke attraktie. Hij was er steeds op' uit om ontluikende talenten te sparen. Trouwens: kritiek is nooit zijn fort geweest. Voor een predikant is er geen gemakkelijker hoorder dan hij.. „Ach", zegt hij dan, „als man van het vak weet je zelf wat er - aan een preek vastzit". Zelf maak't hij wel terdege verschil, maar als hij zijn oordeel .uitspreekt wordt dat dadelijk verzacht door de meergemelde onvoldaanheid over zijn eigen werk. Komisch was het bijna te hooren, hoe hij preekcollege gaf. Toen Kuyper minister was geworden, namen de professoren om de beurt dit college waar. iStond het onder de hoede va-n Prof. i& eesinlc, dan kwam men er steeds genadig van af. De grondtoon van zijn kritielv was altijd deze: er zat heel veel goeds in en mijnheer, ik mag wel zeggen, ik heb uw preek aangehoord met stichting ook voor mijn eigen hart.

Zijn „Ethiek" uit te geven is een van zijn liefste wenschen. De studenten hebben haar reeds in diktaten en als zij' eenmaal predikant geworden zijn, merken zij eerst recht, hoeveel zij daaraan hebben. Ma.ai: P^of. Geesink, niet tevreden over, zichzelf, werkt die diktaten gedurig weer o-m. Het moet nu tot den definitieven vorm komen. Daarop concentreert hij zijn arbeid. V-a, cantie neemt hij zoo goed als niet. Zijn „Ethiek" moet a, f. En onlangs zeide hij mij, dat hij daarmee thans goed opschoot.

Gedurende zijn professoraat was hij eenmaal gedurende verscheiden weken non-aktief. Hij had zich a, an een operatie te onderwerpen. Als hij het over dien tijd heeft (niet alleen tot mij, maar ook tot anderen), pleegt hij te zeggen: „In zulke oogenblikk'en gevoel je het toch maar, dat het er om gaat: een armen zondaar en een rijken Christus. En dan vind ik zulk een troost in het woord van den Catechismus: d-at mijn ziel na dit leven van stonde aan tot Christus, haar hoofd, wordt opgenomen".

Is het niet merkwaardig?

Aangetrokken door de i> ra, edestinatieleer van den monnik Gottschalk, zette hij de eerste wankelende schreden op het Calvinistische pad. En nu tegen zijn 70sten jaardag merkte hij op', dat hij die praedestinatie in heel zijn leven bevestigd zag. Hij heeft het zoo gaarne over de wondere' leidingen Gods.

En als hij dan zoo gemoedelijk met u zit te praten, dan denkt gij onwillekeurig aan het psalmistenwoord: Gij zult mij leiden door Uw raad en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opinemen.

Hoe heerlijk, als het geloof levend is: de Heere leidt mij door Zijn raad.

Moge des Heeren raad den jubilaris nog lang O'p deze aarde leiden.

Moge hij nog lang met ons en onder ons arbeiden.

Hoe intens leeft hij in onze Universiteit in.

Welk een passion de métier (hartstocht voor zijn ambt) komt nog dagelijks aan het licht!

Houde ons Gereformeerde volk hem in waarde.

De Huldiging.

De huldiging van Prof. Geesink' zal D. V. Dinsda-g 27 Mei plaats hebben in de Senaatszaal van 'de Vrije Universiteit, Keizersgracht 162.

Natuurlijk is die zaal niet groot genoeg om alle helangstellenden tegelijk te bevatten.

Daarom zal hij om drie uur gecomplimenteerd worden door hen, die bij den universitairen kring betrokken zijn: Directeuren, Curatoren, Professoren, Stiidenten, enz.

Om vier uur wordt de gelegenheid opengesteld voor alle belangstellenden. Van vier tot vijf.

Een officiëele publiklatie zal in de pers verschijnen.

Wij schrijven dit op eigen gelegenheid met vóórweten van het Comité.

Het Comité koestert nog een wensch.

Het zou gaa-rne naamk'aaxtjes ontvangen van allen, die reeds een bijdrage zonden, of nog zenden zullen.

Voor dit laatste is ook nog , gelegnbeid.

Doch niet lang meer.

De bijdragen moeten uiterlijk Maandag 26 Mei in het bezit zijn van Prof. 'Dr C. van Gelderen.

Men sture hem ook de naamkaartjes.

Zijn adres worde, hier nogmaals vermeld: Oranje-Nassaulaan 60.

Dichterlijke verbeelding in proza.

Ook de dichterlijke verbeelding houdt zich met onze „Reformatie" bezig.

Vooral komt d-at uit in een artikel in het „Hervormd Zondagsblad voor de provincie Friesland".

De schrijver is blijkhaar niet. op "de hoogte.'

En nu laat hij zijn dichterlijke verbeelding werken.

Zoo schept hij een „Reiformatie"-sage.

Alle onjuistheden aan te wijzen zou voor onze lezers vermoeiend zijn.

Maar dit ééne staal van dichterlijke verbeelding in proza mag ik toch wel aanhalen:

Ds Schiller (!) van Gorinchem , (!)', en Prof. Ruitendijk, met Prof. Hep.p mede hoogleeraar aan de Vrije', hebben bij publieke meedeeling bedankt als redactieleden!!!!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Professor Geesink.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's