GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zeven twistvragen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zeven twistvragen.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Bijzonder prees • ik reeds de verluchtingen in Bryan's boek.

Niet om de kunstwaarde, welke er in schuilt. Want die is uiterst gering, om niet te zeggen: ofwezig.

Maar wel om de suggestieve symboliek, welke er uit spreekt.

Men neme b.v. die vóór het hoofdstuk: de lichamelijke opstanding van Christus.

Twee oude zielen zitten in een eng kamertje aan een tafel. Hun gerimpelde gezichten voorspellen den naderenden dood. De man zit met een glimlach voor zich uit te staren. D© vroaw heeft een opengeslagen bijbel voor zich. Wat er in het hart vaïi den' man omgaat, leest gij in den hoek van de prent. Daar vindt gij: „moeder, lees da, t nog eens waar staat: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; en al die leeft en in Mij gelooft, zal nooit sterven". En zonder dat de ondjes het merken, sfaat de verrezen Heiland achter hen, de armen uitgebreid, als wilde Hij' beiden omhelzen en hen medenemen naar den hemel.

Hoe eenvoudig! ~ En toch, hoe treffend.

Ook de plaat, die het hoofdstuk, dat ik thans kort bespreken ga — en dit is de laatste proeve, welke ik onzen lezers van dit boek schenk, want het geheel te behandelen zou te veel tijd vragen — is aangrijpend.

Twee rotsen, waarop de namen staan „eeuwig leven" en „eeuwige dood", zijn gescheiden door een diepe zwarte kloof, waar men heel in de diepte leest dit ééne ontzaglijke woord „zonde".

Maar boven de 'kloof is een brug in den vorm van een wit kruis geslagen, , welke de woorden draagt: „De-verlossing, die in Christus Jezus is".

Die plaat alleen is ware evangelie-prediking.

Het hoofdstuk zelf bespireekt een onderwerp; van levensgewicht. Het heet: de verzoening door bloed. Of zooals wij het misschien zouden betitelen: , , de bloed-theologie". Want het behelst de bestrijding van de dwaling, die ons geloof aldus brandmerkt. Terecht begint Bryan met te zeggen: „Mogelijk wordt er geen leer in de Christelijke Kerk tegenwoordig heeter bestreden dan die, welke bekend is als , , verzoening door bloed" en toch staat er geen leer duidelijker in den bijbel".

Daarop overstelpt Bryan zijn lezers met Schriftteksten, zoowel uit het Oude-als-het Nieuwe Testament, waaruit het plaatsvervangend karakter van Christus' lijden en de noodzakelijkheid van bloedstorting ondubbelzinnig blijkt.

Dan konstateert hij het feit, . dat dezelfden, die de. „bloed-theologie" verwerpen, ook de Godheid van Christus loochenen. Dat alles komt daaruit voort, dat zij de onfeilbare inspiratie der Schrift ontkennen. Wie dat doet, moet alle fundamenteele waarheden wel ver van zich wegwerpen.

Streng gispt hij de onwaardige houding van sommige modernisten tegenover de fundamentalisten. Zij stellen in de plaats van een „bloedige religie" een religie van menschelijke vriendelijkheid, filanthropie en een goed leven. Maar dat is in strijd met Christus' eigen verklaring van Zijn zending.

De modernisten beweren, dat men geen plan van den Almachtige behoeft aan te nemen, ten.'^ij het zichzelf aanbeveelt aan de menschelijke rede. Daarbij merkt Bryarr ter snede op: dat wil zeggen aap. de rede van iedereen, want een standaard-rede, een rede, die beslissende uitspraak doet, bestaat er niet.

Dan stelt hij de vraag: wiens rede is beter autoriteit dan de bijbel. Daarbij wijét hij op> twee dingen. Vooreerst, dat de menschelijke rede zoo langzaam rijpt. Vervolgens, dat die rede niet altijd betrouwbaar is.

Ook beroept hij zich op de praktijk'. Er zijn vele mysteriën. Hoe de spijzen, die ons voorgezet worden, precies ontstaan zijn, begrijpt geen mensch. „Indien wij weigerden iets te eten tot wij achter het mysterie van zijn groei waren, we zouden van honger sterven". En nu volgt er zeer gevat: „maar mysteries kwellen ons niet in de eetkamer, zij kwellen ons alleen in de kerk".

Was Bryan op deze wijze voortgegaan, hij zou sterk hebben gestaan. Maar hij beproeft in het vervolg de leer van het plaatsyervangend lijden en sterven van Christus als natuurlijk en logisch voor te stellen. Hij grijpt naiar voorbeelden uit hét dagelijksch leven, maar vergeet in zijn redeneering, dat dit dagelijksch leven door de zonde geen getrouw beeld van het natuurlijke vertoont. Zoo mag men het niet als iets natuurlijks voorstellen, dat het eene geslacht moet wegsterven om voor een volgend plaiafs te maken en daarmee den dood van Christus vergelijken.

Hier vervalt Bryan in de fout, waarin bijna steeds de apologetiek vervallen is.

Dit komt meer voor in zijn boek. We hebben zeer zeker een redelijken godsdienst. Maar dan heeft redelijk een anderen zin. Het geloof zoekt nooit rechtvaardiging bij de rede.

Op deze zwakke plekken van Bryan meenden wij te moeten wijzen.

Want we willen zijn boek' overigens gaarne aaaibevelen.

Zoo vaak wordt er gevraagd: weet gij jiiet eenige lektuur voor iemand, die van ojigeloovige twijfelaar is geworden en die, hoewel intellektueel, onze 'Gereformeerde boeken niet verstaat, 't Moet in veel eenvoudiger trant zijn geschreven.

Welnu, dan zou ik dit boek van Bryan kunnen recommandeeren. Om zijn warmen en beslisten toon inzonderheid. Daarbij is de schrijver een man, die ook voor buitenstaanders gezag heeft. En Engelsch is mode. De faktoren om met list te.vangen, zooals de apostel het noemt, zijn hier aanwezig.

Maar bij nader onderhoud, als de inhoud van het boek verwerkt is, kan men dan opi.dat zwakke in de redeneering terugkomen.

Naschrift. Een paar lezers vroegen ons nadere inlichtingen over Engelsche' en .\merikaansche litteratuur. Een vroeg ook naar den uitgever van een boek. Zoowel de preeken van Dr Vos als A Dutch Settlement van mej. Pietexs zijn uitgegeven bij The Reformed Press, Eerdmans-Sevensma Co., Grand Rapids. Pergelijke Gereformeerde litteratuur uit Engeland Jcan • ik niet opgeven. Ook geen Gereformeei'd weekblad, in den zin, waarin een vrager dat wensclit. Ik geloof, dat The British Weekly nog het best voor liet doel van mijn correspondent is te gebruiken.

Rechtsgrond.

Het verslag van de Staatscommissie voor Hooger Onderwijs is thans verschenen.

Zooals men weet, zou deze-eommissie na.gaan, welke bezuinigingen konden worden aangebracht, welke middelen tot doeltreffende reorganisatie zouden kunnen leiden en ook zou de aandacht worden geschonken aan de ontwikkeling van het Hooger Onderwijs.

Hoewel heel deze aangelegenheid ons interesseert, zoo heeft-toch het. laatste onze speciale belangstelhng.---: .; : V.: j , , - : -~7

In zake het Bijzonder Hooger Onderwijs stond een meerderheid tegenover een minderheid.

Eenparig was de Commissie van oordeel, dat de vraag in hoeverre het gewenscht is aan de bijzondere universiteiten financiëelen steun uit 's Rijks kas te verleenen, praktisch in de eerstvolgende' jaren om redenen van bezuiniging geen effekt kan sorteeren.

Maar waar 't ging pver de principiëele vraag of zulk een steunverleening eisch van rechtvaardigheid is of niet, liepen de meeningen uiteen. Het verslag zegt: v.'i^, , ^w%

In meerderheid meent zij, dat het voorstellen van een regeling voor de toekomst thans voorbarig moet worden geacht en dat zulks moet worden overgelaten aan hen, die, nadat de financioele vooruitzichten voor ons. land zich voldoende hersteld hebbon, alsdan in staat zullen zijn dit vraagstuk, mede in verband met de dan heerschende geestelijke stroomingen te bezien.

Meent men, dat het tijdstip voor een positieve uitspraak thans gekomen is, dan zouden eenige loden dezer meerderheid reeds nu willen uitsproken, dat zij voor financiëelen steun aan het bijzonder universitair onderwijs niet gelijke moreele gronden kunnen aanwezig achten als ook volgens hunne meening gelden voor het lager en middelbaar onderwijs.

De minderheid, die zich in beginsel verklaart voor het verleenen van financiëelen steun aan het jbijzoiider universitair onderwijs, meent, dat het de t.iak van de staatscommissie is zich thans uit te spreken over het al dan niet verleenen van dien steun en zij betreurt het, dat haar inzicht niet door de meerderheid van de leden der commissie gedeeld wordt, omdat de staatscommissie, naar hare meening, op deze wijze aan de haar door de Kroon opgedragen taak niet voldoende uitvoering heeft gegeven.

Om de juistheid van haar standpunt aan te toonen verwijst zij naar hetgeen minister de Visser in zijne rede ter installatie van de commissie betoogde, n.l. dat de Staatsman er naar moet streven om belangrijke stroomingen in ons volksleven bijtijds in een gepaste bedding, te leiden en dat het hem niet past ze > in haar loop te stremmen door een willekeurig opgeworpen dam, allerminst wanneer deze het kenmerk draagt van uitstelpolitiek. In dit verband moge eveneens verwezen worden naar de woorden van den voorzitter Colijn, die ter beantwoording van de installatierede • o.m. zeide:

„Van diezelfde breede opvatting getuigde ook reeds het inzicht van 'het kabinet Gort van der Linden, zooals immers blijkt uit de op 8 Januari 1914 door den toenmaligen minister-president uitgesproken rede ter installatie van de op Sylvestei'--319 dag 191.3 ingestelde staatscommissie voor het onderwijs. Reeds toen bezag die Staatsman liet onderwijs aan universiteiten en hoogeseholcn-van uit hetzelfde algemeene gezicht-stunt als de andere vertakkingen van ons onderwijs, on. alleen do toch reeds zoo groote omvang der taak van de toenmalige staatscommissie noopte hem er toe te zeggen, dat de regeling van de belangen van het onderwijs aan universiteiten of hoogescholen be-. tor tot later bewaard kon blijven. Dat latere tijdstip is nu aangebroken."

In het bijzonder wijzen de laatste woorden er op, - dat bij de instelling van de commissie de ..bedoeling heelt voorgezeten om van de commissie een gemotiveerde uitspraak te verkrijgen in zake het vraagstuk van de subsidieering van het bijzonder universitair onderwijs.

De minderheid wenscht zich aan dit deel van de taak, opgedragen aan de staatscommissie, niet te onttrekken. Op gronden van billijkheid meent zij, dat het' de plicht yan de regeering is, om zoodra de toestand van 's lands financiën zich daartegen niet meer verzet, over te gaan tot subsidioeï-ing van het bijzonder universitair onderwijs. .\!s voornaamste argument daarvoor wenscht zij nogmaals te wijzen op de onbillijkheid om ongeveer 40 pet. der bevolking ten volle te laten bijdragen. Men vergete bovendien niet, dat de belastingen, waaruit de kosten van het openbaar hooger onderv.'ijs worden bestreden, thans zulk een hoogte hebben bereikt, dat het voor velen niet mogelijk is financieele bijdragen te schenken o£ te bestendigen ten bate van het bijzonder universitair onderwijs.

Daaruit vloeit volgens déze leden onmiskenbaar voor den staat de plicht voort, om, zoodra de financiën zulks eenigszins mogelijk maken, door het verleenen van geldelijken steun de gelegenheid te bieden aan het bijzonder universitair onderwijs, om zich naar zijn aard beter te ontwikkelen dan op dit oogcnblik het geval is.

De meerderheid verkondigt hier weer de benepen idee, welke in den schoolstrijd bij het Lager Onderwijs opgeld ' deed.

Een idee, die ^ij als met de tanden heeft vastgehouden, zoolang zij kon.

Totdat zij haar niet meer houden kon. Zullen we op het gebied van het Hooger Onderwijs op. dezelfde hardnekkigheid stuiten en met dezelfde hardnekkigheid moeten strijden, totda.t ons recht wordt gedaan?

Want de minderheid, in wier uiting wij ons gevoelen vertolkt vinden, kan van haar recht geen afstand doen.

Zij vraagt niet om een gunst.

Zij bedelt niet.

Maar plaatst zich op rechts-en billijkheidsstandipunt.

Wij houden zeer wel het onderscheid tusschen het Hooger-en het overige onderwijs voor oogen.

Het Hooger Onderwijs is niet neutraal. Het Lager-en Middelbaar Onderwijs trouwens ook niet. '

Maar de wet schrijft a, a.n het laatste het onmogelijke neutraliteitsgebod voor.

Dat doet ze bij het Hooger Onderwijs niet. Daar mag ieder hoogleeraar vrij voor zijn denkbeelden uitkomen.

Daarmede zijn echter de Openbare Universiteiten niet ongevaarlijk geworden.

Stel u een student van 18 jaar voor, die op^ eens met totaal verschillende wereldbeschouwingen van hoogleeraren in aa.nraking komt.

Mag men van hem verwachten, dat hij rijpi is om te oordeelen?

Als het hem ernstig om waarheid te doen is, zal hij niet geslingerd worden? Zal het liem niet vaak zijn, of hij psychisch op' een pijnbank ligt?

Bovendien is de meerderheid der hoogleeraren niet van positief-christelijke belijdenis. De jonge menschen uit onzen kring voortgekomen staan al dadelijk voor den vijand. Zijn ze berekend voor den strijd?

De ervaring leert droevige dingen. Zij, die aan Openbare Universiteiten moeten studeeren, omdat de Vrije Universiteit nog niet alle fakulteiten heeft, verkeeren in bestendig gevaar.

Velen uit positief-christelijke kringen zijn afge weken.

De Openbare Universiteiten werden menig Gereformeerde tot een valstrik.

Hoeveel medici van Gereformeerden huize zijn aan de Openbare Universiteiten niet tot ongeloof vervallen? t

Daarbij — elke fakulteit aan iedere Openbare Universiteit, voorzoover de hoogleeraren er niet alle het ongeloovige standpunt innemen, is een huis tegen zichzelf verdeeld.

Eén van de voornaamste argumenten, welke ons christenvolk tot het oprichten van eigen lagereen middelbare • scholen, van eigen gymnasia en lycea drong, drong het ook tot het oprichten van een eigen Universiteit.

Wij hebben een eigen wereld-en levensbeschouwing, die om wetenschappelijke beoefening vraagt, tot in alle vertakkingen der wetenschap toe en die kan ze aan een Openbare Universiteit nooit verkrijgen.

Ons op een of andere manier te dwingen onze zonen en dochteren naar instellingen voor Hooger Onderwijs te sturen, waar onze Gereformeerde wereldbeschouwing zich wetenschappelijk niet kan ontwikkelen, is een aanslag op! onze vrijheid.

Gereformeerden (en ook Roomschen) zijn even-

goed burgers van Nederlaird als de liberalen met hun neefjes en nichtjes.

Is na langen en va, ak hangen strijd de gelijkstelling van Openbaar-en Bijzonder Lager Ondei-vvijs erkend, we mogen niet rusten voor zulk een gelijkstelling ook op het gebied van het. Hooger Onderwijs publiekelijk wordt aanvaard.

Met opzet lieten we hier het financiëelö element nog buiten beschouwing.

Op subsidie zijn we niet bijzonder gebrand. We wagen het liever met. eerlijke en vrije concurrentie.

Ons zou het het liefst zijn, wanneer liberalen, sociaal-democraten enz. hun Hooger Onderwijs bekostigden, dan nemen wij de kosten van het onze gaa, me op ons en er zou een bezuiniging op het S taatsbudget zijn bereikt, welke meetellen mag.

Maar we begrijpen, dat aan de doorvoering van dit stelsel een kwart burgeroorlog vastzit en dat zich daarbij tal van moeilijkheden opdoen.

Hieraan hebben we echter vast te houden: we hebben recht opi een subsidie, die evenredig is aan de kosten voor het Openbaar Hooger Onderwijs.

In hoever wij van deze subsidie kunnen zullen gebruik maken, is een andere zaak. en

Is onze zaak.

Maar de Staat heeft ze ons ten minste aan te bieden.

Veertig procent der bevolking betaalt belasting voor het Openbaar Hooger Onderwijs, terwijl het voorstander is van het Bijzonder Hooger Onderwijs.

Het draagt bij ook in de geldverspilling, welke bij het Openbaar Hooger Onderwijs aan den dag is gekomien.

Het betaalt bovendien nog eigen Hooger Onderwijs.

Is dat geen roepende ongerechtigheid? Moeten wij bij den 'tot nog 'toe onrechtvaardigen Rechter Staat niet aanhouden, opdat hij toegeve, vóór wij komen om hem het hoofd te breken?

Gloricuse dag.

De Universiteitsdag, welke a.chter ons ligt, was een glorieuse dag.

Feitelijk was het pleit in de droeve kwestie reeds gewonnen door het beleidvol optreden van Directeuren en Curatoren.

En de van alle oorden naar Utrecht saamgestroomde vrienden en vriendinnen onzer Universiteit zetten daarop het zegel.

Aan de uitkomst twijfelden we niet. Maar dat die zóó schitterend zou zijn, overtreft onze verwachting.

Zelfs hoofdelijke stemming bleek onnoodig. Er heerschte een opgewekte stemming als in geen jaren.

Wat los zat, werd vastgeschroefd. Wie te voren bezwaard was, haalde ruim adem. De kloeke, principiëele, vurige rede van Mr Bijleveld zette de kroon op het prachtige werk van dien dag.

Er werd verband gevoeld, tusschen wat op dien dag was tot stand gebracht en den slotpsalm:

Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen.

Iets vollediger.

Voor het persverslag over onzen Universiteitsdag heb ik allen lof.

Natuurlijk mag daaraan nooit de eisch der volledigheid worden gesteld.

Dan zou men kolommen .te kort komen.

Vroeg ik nog nooit correktie. of aanvulling van eenig verslag, ik zou dit ook nu niet willen doen.

Maar wa, ar de gelegenheid in „De Reformatie" voor mij openstaat, grijp ik die aan om eenige aanvulling van het door mij gesprokene te geven.

Niet natuurlijk omdat ik wat ik sprak het voornaamste acht.

Doch omdat, hoezeer ook tegen mijn zin, ons blad er bij betrokken was.

Zoodra ik thuis kwam heb ik mijn improvisatie zooveel mogelijk woord-getrouw opgeteekend. Ik sprak dan ongeveer als volgt:

Niemand zal er mij wel van' verdenken, dat ik de tooneelkwestie licht opneem. Ik kan getuigen, dat ik van het begin af er onder gebukt ging en er nog onder gebukt ga. Vooral smart het mij zeer, dat er nog in deze vergadering een tweetal stemmen opging — en in het bijzonder smart mij dit van Prof. Honig ^—, die de feiten anders voorstellen, dan zij werkelijk zijn. Men doet het voorkomen alsof ik mijn artikelen in „De Reformatie" tegen de studenten heb geschreven. Dit nu is beslist onwaar. Ik wist niet beter of er waren bij deze zaak slechts een paar studenten betrokken, een meening, waarin ook anderen verkeerden en die in de laatste berichten hieromtrent weer gesteund wordt. Maar het is beter hierin niet meer te roeren. Ik schreef mijn eerste artikelen voor het Gereformeerde volk en ook tegen een deel van het Gereformeerde volk om te waarschuwen, wijl we hier voor een ernstige afwijking stonden. Had ik geweten, dat er zooveel studenten aan de opvoering deelnamen, als ik nu weet, ik zou anders te werk zijn gegaan, ik zou op dat oogenblik niet geschreven hebben, hoewel op den duur eenige publikatie niet mocht uitblijven. Maar op grond hiervan moet ik dan ook tegen de beschuldiging als zou ik wat binnenshuis had plaats, gegrepen op de openlijke markt hebben behandeld, als zou ik de vuile wasch buitenshuis hebben behandeld, ten ernstigste protesteeren.

Hierop interrumpeerde Prof. Honig: dat aanvaard ik niet.

Ik antwoordde: Dan verzoek ik Prof. Hoaiig mijn eerste twee artikelen in „De Reformatie" nog eens onbevangen na te lezen en als ik er dan nog mijn. eerewoord op geef, dat dit alzoo is en hij aanvaardt het niet, dkn blijve dit voor zijn verantwoordelijkheid.

De voorzitter zeide hierop, dat hij onder broeders een eerewoord niet noodig achtte en dat het ja ja kon zijn, waarvoor ik hem dankzei.

Ik ging voort: ik heb in de dagen van de tooneeluitvoering aan de alarmklok getrokken. Want ik zag het voor mijn oogen: er was gevaar. Ik mocht dat niet laten passeeren-. Ik moest opkomen voor het Gereformeerd beginsel. Ik wilde verhoeden zooveel in mijn vermogen was, dat wij verder zouden afglijden. Want dat gevaar is heusch niet denkbeeldig. Verschillende . verschijnselen onder ons wijzen op verslapping.* En nu heeft men gezegd: gij hebt te hard aan de alarmklok getrokken. Maar ik houd het voor beter zóó hard alarm te maken, dat desnoods de buren ervan wakker worden, dan dat ik zoo zacht zou trekken, dat de bewoners van het huis, waar de brand uitslaat, zouden blijven doorslapen. Heb ik misschien een te hard woord gesproken? Men vergeve het mij. De apostel Ja.kobus zegt: indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man. Maar men bedenke ook, dat dit van allen geldt. Allen, die zich in deze zaak hebben uitgesproken, zijn in woorden gestruikeld, anders zouden zij volmaakte menschen moeten zijn.

Gaarne sluit ik mij aan bij het woord van denheer Schouten. Alleen zou ik' de lijn willen doortrekken. Deze kwestie staat niet opi zichzelf. Men moet haar in Jiaar verband nemen. De idiepiste oorzaak ligt hier in de inzinking, waarin wij allen leven. Er kan tegenwoordig bij ons zooveel door. Wij leven lang zoo nauw niet meer. Wij moeten weer naar den tijd der beginselen terug. We moeten weer principiëeler worden. En nu weet ik het ook wel: we. leven in een anderen lijd, dan toen onze Vrije Universiteit werd opgericht. "We 'hebben in de studie ons ook te werpen op het feitenmateriaal en dat te verwerken. Maar onze beginselen moeten toch boven alles uitschitteren. En dat geldt niet alleen voor de Universiteit, maar voor heel ons volk. Daarom verblijdt het mij, dat Dr Scheurer zijn motie eenigszins gewijzigd heeft. Voordat de voorzitter zijn motie indiende, had ik er reeds een in de gedachte in denzelfden geest. Uit het woord van een enkele beluisterde ik wantrouwen tegen de Universiteit. Dat mag niet. Alleen in een sfeer van vertrouwen kunnen we tot overeenstemming komen. Waar er een algemeene verslapfting heerscht, wie zou daar den moed hebben een steen op te nemen en te werpen naar onze Vrije Universiteit? Wij hebben den Heere te smeeken tot op onze knieën toe, dat het oude goud onzer beginselen weer ga glanzen. De Heere onze God geve ons op. dezen dag verblijdende uitkomst.

Hoewel ik niet naar de vergadering gegaa.n was om te spreken, voelde ik tijdens het debat den drang in mij opkomen het een en .ander te zeggen. Dat ik over het meeste gezwegen heb, kwam door het betreurenswaardige incident-Prof. Honig, die ik eerst had te antwoorden. In elk geval wilde ik het den voorzitter niet lastig maken en den spreektijd niet overschrijden. En het resultaat bewijst, dat men er niets aan gemist heeft. De uitslag 'kon niet beter zijn.

En dat is toch maar de hoofdzaak. Blijke deze dag een keerptint te zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Zeven twistvragen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1924

De Reformatie | 8 Pagina's