GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gebed om volmaaktheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gebed om volmaaktheid.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. te A. schrijft me het volgende: „Onlangs hoorde ik zeggen: Wat ik 't meest begeer, is een leven, Heer, vlekloos rein, hier op aarde met U." Daar zegt m'n christechart „amen" op. En toch — mogen we bidden om de immers onbereikbare volmaaktheid vóór 't sterven? Zou u daarover eens willen schrijven in „De Reformatie"?

Ik kan het me zoo goed begrijpen, dat W.'s hart op de bede in het versje, dat hij hoorde zingen, „amen" zegt, en dat hij dan onmiddellijk laat volgen een „En toch"....

Er zijn van die dingen, waarin het hoofd het hart niet bijhouden kan. Van die inconsekwenties in 't leven, die het verstand maar moeilijk aanvaarden kan, en waartegen het toch ook veilig doet niet al te luide te protesteeren.

Wij belijden, en Gods AVoord leert het ons, dat we ia dit leven de volmaaktheid niet bereiken zullen. Maar intusschen roept de Wet onzes Gods er om; niet eerst na den dood, maar reeds in dit leven; en niet pas over een jaar of morgen, maar vandaag reeds en vanaf dit eigen oogenblik. Nooit vraagt ze minder dan dat we den Heere onzen God zullen liefhebben met ons gansche hart, met geheel onze ziel, met geheel ons verstand en met al onze krachten. En ze vraagt bet ieder oogenblik.

En op dezen eisch van Gods Wet zegt het hart van den geloovige luid en innig „amen". Zóó als de Wet bet wil, zóó begeert het Gods kind. Zóó w i 1 hij het. Met niets minder dan zijn God van hem eischt, is hij tevreden. Waaj; hij zich naar uitstrekt — dat is geen halve-en geen drie-kwart gehoorzaamheid, maar een volkomen gelijkvormigheid aan den wil zijns Gods. En hij begeert het niet in verre toekomst, om voorloopig nog vrede te nemen met allerlei zonde en gebrek; maar aanstonds en zonder uitstel. Zóó als de Apostel Paulus, die zei de: „Niet, dat ik het aireede gegrepen heb, of aireede volmaakt ben; maar ik jaag ernaar of ik het ook grijpen mocht."

Zoo is het ideëel, d.Av.z. naar het reclit Gods, en naar den dorst van 't wedergeboren hart. D'och nu staan we voor 't feit, dat dit ideëele niet aanstonds ooic reëel orden kan. En daarmee moeten we nu, aJ doet het aan trods recht niet tekort en al kan het de begeerte van Gods kind niet kortwieken, toch rekening houden in onze reëele verwachtingen, en derhalve in ons ebed.

Want ons gebed moet waar blijven. Het mag niet aJleen rekenen met öns begeeren, maar moet ook rekenen met Gods beloften. En wijl God de Heere ons geenerlei belofte gedaan en geenerlei uitzicht geopend heeft, op grond waarvan we recht zouden hebben, te verwachten, dat we in dit leven reeds de volmaaktf beid grijpen zullen — kunnen we niet, in 't vertrouwen dat ons gebed verhoord zal worden, bidden dat we vanaf dit oogenblik nooit meer mogen zondigen. Als uiting van wat we naar den drang onzer ziel zouden begeeren, als verzuchting waaruit het verlangen naar volmaaktheid loept tot God, is er plaats voor in ons bidden; als bede, waarvan we reeds aanstonds de volle porhooring verwachten, niet.

Intusschen mag dit aan de innigheid en kracht van onzen dorst naar volmaaktheid niets tekort doen, en moet er, naar 't voorbeeld des Apostels, naar het wit der roeping Gods gejaagd met een inspanning en een moed, alsof we het nog heden zouden kunnen grijpen. legenstrijdigheid? Voor 't hoofd misschien wel. Voor 't hart toch niet. Niet meer dan tusschen de roeping om te allen tijde te zijn als dienstknechten die hun heer verwachten, en het weten, dat, naar de voorteekenen die aan haar vooraf moeten gaan, de komst van Christus nog vandaag of morgen niet zijn kan.

Chronisch lijden.

Een jonge mau, bezocht met een kwaal of een lichaams-gebrek, dat hem nagenoeg van allen omgang en van aJle genoegens des levens uitsluit, klaagt, dat hij maar niet komen kan tot berusting' in zijn lot; en toch beseft, dat ontevredenheid en opstand hem, behalve schuldig, ook nog steeds ongelukkiger maken; — en hij vraagt wat hij toch moet doen, om dezen tweestrijd te boven te komen.

Ik las zijn brief met ontroering; en 'k gevoel het bijna aJs een misdaad, dat ik hem hier poog te beantwoorden. Zelfs een particulier schrijven is hier nog een veel te koud bescheid. Persoonlijke ontmoeting, innige deelneming, vertrouwelijke saamspreking en gemeenschappehjk gebed kunnen hier, onder Gods zegen, slechts geven wat noodig is. En daarom raad ik m'n briefschrijver aan, dat hij zich om geestelijk bestier wende tot zijn leeraar. Intusschen wil ik hem toch gaarne enkele wenken geven, die hem mogelijk dienen kunnen, 'k D'oe het ook, omdat anderen onder onze lezers in soortgelijke engten kunnen zitten.

En dan is vóór alles m'n raad: Bid God, dat Hij: door Zijn Geest uw ziel zóó verlichte en bewerke, dat ge tot Hem in de rechte verhouding moogt komen. Alles in ons leven komt op zijn plaats, als w ij op onze plaats komen tegenover onzen God.

Geef u, zóó biddend, bij het licht van Gods Woord, in de eerste plaats rekenschap van het souvereine recht Gods, zijn schepsel zóó te formeeren en zijn weg en deel in dit leven zóó te beschikken als het Hem behaagt. (Rom. 9:20 en 21.)

Bedenk daarbij, dat dit vrijmachtig welbehagen Gods nooit willekeur is, en nog minder door lust in het leed van zijn schepsel wordt ingegeven; dat God integendeel lust heeft in 't geluk van zijn menschenkind, en dat, mèt die lust, volmaakte wijsheid al Gods raad en doen bestuurt. (Ezechiël 33:11.)

Houd u verder voor, dat de ellende des levens, niet willekeurig door onzen God werd beschikt, maar dat ze vrucht is van-en rechtvaardige straf is op de zonde. Tracht u te doordringen van het schrikkelijk karakter der zonde, dat God, die liefde is, haar zóó bezoeken moet aan zijn eigen maaksel.

Geef u rekenschap van de wondere lankmoedigheid Gods en van zijn ondoofbaren lust in de zaligheid van menschen die zondaars werden, dat Hij een wereld, die Hem dag aan dag hoont en tergt, verdraagt, de straf op de zonde voor haar matigt en haar overlaadt met goedertierenheden.

Overweeg, wat ondoorgrondelijk ontfermen het was, dat God voor zulk een wereld zijn eeniggeboren Zoon ten Middelaar en Verlosser gaf, en Hem besloot in haar schuld en ellende, opdat Hij haar verlossen en zaJigmaken mocht.

Laat u verder door de Schrift zeggen en in allerlei voorbeelden toonen, hoe God de Heere de ellende, die naar recht enkel straf kan zijn, in zijn onmetelijke genade gedurig maakt, en ook biji u maken 'wil, tot een middel om te verootmoedigen over de zonde en uit te drijven tot den Middelaar.

Let er verder op, hoe de Heere in zijn ondoorgrondelijke wijsheid met het lijden, dat Hij ons oplegt, allerlei heerhjke bedoelingen heeft, die wij niet vermoeden; en dat wie zijn kind is, om Jezus' wil, deze bedoelingen van den besten aller vaders gerust kan vertrouwen, ook al doorziet en gist hij ze niet, en dat ééne dier bedoelingen — die alleen reeds alles goed maakt — is: zijn kind te zegenen en te zaligen; naar zijne belofte, dat allen die Hem liefhebben alle dingen zullen medewerken ten goede.

Bedenk ook, dat tot dat goede, waartoe hun lijden dienstbaar wordt gemaakt, ook dit allerbeste onder 't goede in dit leven behoort, dat ze er door geheiligd en naar 't beeld huns hemelschen Vader vernieuwd worden. En daarbij komt dan nog zooveel meer. Want in de beproevingen smaken Gods kinderen het rijkst de liefde van hun Vader en de genade van hun HeUand.

En ten slotte: reken u gedurig voor, wiens deel er beter was en wiens lot gij voor u zelf zoudt begeeren: dat van den rijken man uit de gelijkenis, of dat van den armen Lazarus.

Nog eens: overweeg deze dingen biddend bij 't licht van Gods Woord. En als ge ze moogt verstaan en met uw hart gelooven, zal het licht u opgaan.

Laat me u ook nog ter lezing mogen aanbevelen het boekje van Dr A. Kuyper „In schaduwen des doods", en dat van Ds G. Elzenga, dat, meen ik, heet: „Voor onze kranken" of „Voor de ziekenkamer" (uitg. J. H. Kok te Kampen). )

En laat me u thans met een stevigen handdruk Gode mogen bevelen.

FERNHOUT.

Correspondentie. P. V. te E. Als u het betreffende stuk nog eens wilt nalezen, zult u ontdekken, dat ik juist voor den kerkedienst een uitzondering maakte op wat ik met u ook overigens niet gaarne tot een regel zou zien worden. U zult het daai'om wel m_et me eens zijn, dat er geen reden is, nog eens weer op bet onderwerp terug te komen.

J. de V. te A. Dank voor de aandacht die u gaf aan wat ik over de lijkbalseming schreef. Als u evenwel bedenkt, dat m'n oordeel gold de balseming, niet zooals ze b.v. bij de Israëlieten in zwang was, maar zooals zo in gebruik was bij heidensche volken, vooral bij de oude Egyptenaren, die — zooals ik ook schreef — „zoo mogelijk alle ontbinding weren moest", dan zult u het, denk ik, niet te hard vinden. Dergehjke balseming toch vond haar motief niet in de (christelijke) hope der opstanding, maar in geheel andere voorstellingen; bij' de Egyptenaren in de .meening, dat het voortbestaan der zielen ELfhankelijk was van het instandhouden der lichamen.

F.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Gebed om volmaaktheid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's