GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Goede Vrijdag.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Goede Vrijdag.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kwestie van den Goeden Vrijdag komt in de pers bijna elk jaar opnieuw aan de orde.

Ook thans.

In onze kerken heeft men er zoo geen moeite mee. Onze Kerkenorde noemt zelfs den Goeden Vrijdag niet.

In artikel 67 heet het zoo sober: „De gemeenten zullen onderhouden, benevens den Zondag ook den Kerstdag, Paschen, Pinksteren en Hemelvaartsdag. De onderhouding der tweede feestdagen wordt in de vrijheid der Kerken gelaten".

Men ziet het, hier wordt evenmin van den Goeden Vrijdag als van den Oudejaars-en Nieuwjaarsdag gesproken.

Toch hebben onze Kerken ]> lijkens de praktijk, er geen bezwaar tegen op deze drie dagen één kerkelijken dienst te houden.

Ofschoon — en dit mag er wel bijgevoegd — op deze dagen de kerken gewoonlijk ongezellig leeg zijn.

De Oudejaarsavond laat hier en daar nog het minst van dit euvel zien.

Miar de beide andere dagen wedijveren met elkander in schaaxschte van kerkbezoek.

Wij zullen het daarvoor allerminst opnemen.

Velen, die absoluut geen reden tot verhindering kunnen laten gelden, blijven thuis.

Teekent dit niet bij sommigen eeai geest van: met hoe weinig kunnen wij volstaan?

Zit hierbij niet de averechtsche vraag over: moeten wij naar de kerk gaan, in plaats van: mogen wij nog eenmaal het Lijdensevangelie beluisteren.

Ook wij, Gereformeerden, leven nog te veel uit het moeten en te weinig uit het mogen.

Stond dat laatste meer op den voorgrond, wij zouden veel geestelijker zijn en dat zon ook bij kwesties als die, waarover we nu handelen, tot uiting komen.

Aan den anderen kant mag echter ook niet vooxbij gezien, dat het zeer velen uiterst moeilijk valt, indien het hun niet onmogelijk is, om op een ge­ wonen werkdag, zooals toch de Goede Vrijdag er een is, zich 's avonds rustig te schikken onder den dienst des Woords.

Maar waarom, zoo heeft men reeds ontelbare malen gevraagd, den Goeden Vrijdag niet uit de werkdagen uitgeschakeld en tot een stillen dag verheven?

Psychologisch zou dat op groote bezwaren stuiten.

Wij zijn vooxstanders van de tweede feestdagen.

Vooxal omdat zij hun, die dag aan dag als in een txedmolen loopen, de gelegeaheid bieden tot geooxloofde en gewenschte ontspanning.

Wexden daarop zulke excessen gepleegd als in de dagen der Reformatie, leidden zij algemeen tot uitspattingen, dan zouden we met Calvijn en anderen tegen deze dagen ons moeten verzetten.

De Reformatie heeft echter in deze louterend op ons volksleven gewerkt.

Dat er op bedoelde dagen geen betreurenswaardige dingen gebeuren, meer dan op andere dagen,

— wij zullen de laatsten zijn om dit te ontkennen.

Maar daartegenover staat toch, dat duizenden en duizenden van die dagen op prijzenswaardige wijze genieten.

Dagen van algemeene brooddronkenheid mag men ze gelukkig niet heeten.

Maar met deze tweede dagen kan de Goede Vrijdag natuurlijk niet op één lijn gesteld.

Zou men dezen van de gewone dagen afzonderen, dan zou het motief daarvoox geen ander mogen zijn dan om het lijden van Christus meer intensief te gedenken.

Doch praktisch zon men er een ontspianningsdag van maken.

En zou dat niet schrijnend zijn voor het gevoel? ,

Ideëel gesproken kan men daartegen wel inbrengen: ja maar, dat mag niet. Die dag zou moeten woxden dooxgebxacht als een Zondag.

Maax allereerst zou men dat niet kunnen verwerkelijken.

Indien men met de gewoonte van de passieweken brak, en er alleen op den Goeden Vrijdag over het lijden en sterven van onzen Heiland werd gepreekt, zou het bij het kerksche deel van ons volk nog kans van slagen hebben.

Doch nu niet.

Daarenboven zouden we er bedenking tegen hebben, dat zulk een dag met den da, g des Heereii werd gelijk gemaakt.

Wij hebben den Zondag te heiligen.

Maax we moeten er voor waken het niet als hooger heiligheid aan te rekenen, wanneer we nog meer dagen afzonderen.

Daarom kunnen wij ook niet meegaan met , , De Nederlander", 'waax deze vexklaart:

Wijl voor ons doen gaarne meê aan een streven om aa.n de rechtzinnige Protestanten te leeren, dien grooten dag te vieren met de stilheid en de wijding, die gevraagd worden, door den offerdood des Heeren.

Trouwens gelooven we ook niet, dat de „reohtzinnigen" tegen een viering van den Goeden Vrijdag zich verzetten, omdat de Hervormde Synode van 1817 die aanbevolen heeft. Het blad gaat, 'dmikt mij, te ver, wanneer het de ontpuzzling ten beste geeft:

Er zijn in ons kerkelijk leven nu en dan dingen, die men kan doen mislukken door liet enkel gebruik van het woord „synodaal". Nu de synode het bevorderen ging, gebeurt het niet.

De ooxzaken liggen lieusch diepex.

Het blad schijnt te meenen, dat eexst doox die aanbeveling dei Synode de kwestie van den Goeden Vrijdag aan het rollen is gebracht.

Neen, in vroeger eeuwen is zij gedurig ter sprake, gekomen.

Op enkele Gereformeerde Synodes in de 16de en 17de eeuw werd er reeds over gelia, ndeld.

Toen de Luthersche invloed hier nog sterk was, werd de Goede Vrijdag hiex en daiaix nog wel onderhouden. Luther toch achtte dit de Avondmaalsdag bij uitnemendheid.

Maar hoe meer die Luthersche invloed slonk, hoe meer ook de viering van den Goeden Vrijdag verdween.

Mleen de Remonstranten namen hem onder üe kerkelijke feestdagen op.

Nadat een paar eeuwen de kwestie van den Goeden Vrijdag bij de Gereformeerden begraven was, haalde de Synodale Organisatie koxt na haar gebooxte de spreekwoordelijke „oude koe" uit de sloot.

Dat men zoo goed als algemeen van dien disoli weigerde te eten, mag toch niet „de rechtzinnigheid" als een smet woxden aa, ngewreven.

Veeleer dient de Synode gelaakt, omdat zij bepalingen ma, a, kte, die buiten en tegen de gevoelens van de beste kerkleden ingingen.

Indien zij er een schriftuurlijken grond voox haul weten aan te voexen, zou de zaak anders hebben gestaan.

Maar in onzen tijd is het vrijwel in het vergeetboek geraakt, dat eens de .Synodale Organisatie de onderhouding van den Goeden Vrijdag voorschreef.

Als men dan voox onderhonding van dien dag niet te vinden is, mag dat heusch niet aan verzet , tegen het „Synodale" woxden geweten.

Het bezwaar tegen deze onderhouding zit de Calvinistische Reformatie in het bloed.

Daaruit is het dan ook gedeeltehjk te vorklaren, dat de orthodoxie, waarin het Calvinisme sterker of zwakker nawerkt, in deze sta, at tegenover het modernisme, dat de viering zeer genegen is.

Er ligt waarheid in wat de „N. R. Ct." aangaande dit punt schrijft: „De Goede Vrijdag is een shibboleth geworden, een uit de vele, waaraan men iemands kerkelijke richting kent".

Hetzelfde zou kunnen gezegd worden van de 17de eeuw: De Goede Vrijdag w^as een der shibboleths geworden tusschen Calvinisten en Remonstranten.

Het Modernisme zet in deze de traditie van het Ilemonstrantisme voort.

Van hun kant doen de Modernisten alles, wat ia hun vermogen is, om den Goeden Vrijdag ingang te doen vinden.

De „N. R. Ct." roemt:

De vrijzinnigen hebben hturgiscli een gooden greep gedaan, toen ze den Goeden Vrijdag vastltnoopten aan de aanneming en de bevestiging. Het is liuri immers gelukt, een logische en prompt bij den kerkelijken kalender aansluitende reeks pleclitiglieden in te stellen, waardoor op onopzettelijke. en natuurlijke wijze de jonge leden terstond bij hun intrede in liet kerkgenootschap onder den indruk komen van de kerk als liturgisch instituut.

Het getuigt echter niet van bloeiend godsdienstig leven als men leest, hoe onder de Modernisteia over het Avondmaal wordt gedacht en hoe liet wordt gevierd.

Door op Palmzondag de nieuwe lidmaten te bevestigen en op Goeden Vrijdag hen voor bet eerst te laten deelnemen aan het Avondmaal, waartoe zij volgens hun pas verworven rechten thans toegang hebben, bobben de vrijzimiigen voor laatstgenoemde instelling tevens nieuwe belangstelling gewekt. Want bet Avondmaal, voorheen herhaaldelijk in het jaar bediend en volgens de reglementen der Ned. Herv. Kerk aanvankelijk nog op zijn minst „viermalen des jaars" verplicht gesteld, is bij de vrijzinnigen ais een plant, die slechts nog mét de uiterste zorg en met toepassing van allerlei kunstmiddelen in 't leven kan worden gehouden. Bekend is, hoe bij velen het : Avondmaal een beletsel is, om tot de kerk toe te treden en hoe ook bet neerleggen van het ambt door sommige radicale pi'edikanten meestal in verband stond met bezwaren tegen de Avondmaalsviering.

Na door de invoering van de persoonlijke bekertjes bet hygiënisch bezwaar te hebben overwonnen, hebb: en de vrijzinnigen aan het Avondmaal nieuwe beteekenis gegeven, door de viering in verband met den Goeden Vrijdag te brengen. Eendeels kreeg laatstgenoemde feestdag hierdoor nieuwen inhoud en anderdeels won de in miscrediet geraakte Avondmaalsplecbtigheid aan belangstelling. iMen is door deze verbinding in elk geval verzekerd van de deelneming van de nieuwe lidmaten en hun naaste verwanten, al blijft voor menig deelnemer de eerste Avondmaals-en Goede Vrijdagviering tevens de laatste.

Is het niet droevig te vernemen, dat men door kunst-en vliegwerk de viering van den Goeden Vrijdag bijeen moet houden?

En toch, dat is nog niet toereikend.

Zangeressen en viool-soloi's moeten er bij te pas komen.

Bij deze eigenaardige Goede Vrijdagsviering schijnen de traditioneele symbolen echter niet steeds voldoende. Het gebruik van muziek en zang, tot voor kort tot de feestdagen in majeur als Kerstmis, Paschen en Pinksteren beperkt, breidt zich ook uit tot den Goeden Vrijdag. ^Vij lazen althans van een Ilemonstrantsche gemeente, waarin men, thans in Juineur, de reeds gebruikelijk geworden zangeres, vioolsolo's, kerkkoren e. d. ook bij' de Goede Vrijdagherdeidïing toepassen zal. Waarom ook niet?

In de Vrije Gemeente te Amsterdam wil men zelfs op .den Goeden Vrijdag van een Avondma, al niet , 5veten.

Men vrdt den avond met een heel kunstprogramma.

Merkwaardig is, dat, naar wij thans in de Nieuwe Stemmen lezen, op Goeden Vrijdag een poging zal worden gedaan, om de nagelaten leemte te vervangen door een nieuwe, oorspronkelijke en los van de oude kerkehjke traditie staande liturgie. De zaal van de Vrije Gemeente zal in rouwstemming gekleed worden en in die „in rouwstemming geldeede" zaal zullen twaalf rouwdragers met neergehouden lampen, symboliseerende het ondergegane licht, godsdienstige liederen zingend, binnenkomen en zich zetten aan den voet van het podium. „Tezamen zullen zij", aldus beschrijft het orgaan de komende plechtigheid, „de lijdensgeschiedenis herzeggen — het droef verhaal van de veroordeeling en kruisiging van den symbolischen Godmensch en het koor en solostemmen zullen gewijde koralen er door heen zingen. Het zal uitloupen op een overdenking; van den voorganger van 't woord: zij hebben mijnen Heer weggeno^ men en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben". De treurende vrienden zullen deze tekstgedachte herhalen. Solozang zal de klacht overnemen en verder dragen. Totdat de beteekenis van het lijden duidelijk zal worden en een klare sopraan het zal uitzingen in het Agnus Dei van Mozart. Dan zal in de overdenking ook blijken, dat het lijden het eind niet is. Nog eens zal in een duet sopraan en alt de klacht van den tekst overdacht worden, maar in de rouwdragers is het geloof aan. de opstanding reeds ontkiemd — een zal het uitspreken met het lied uit Ellen:5, maar daar is lijden schooner dan de dood". Zij allen zullen opstaan en, de lampen hoogtillen, want zij weten het: et licht zal weer verrijzen. En onder het zingen van een lied door koor en allen, zullen zij ons weer verlaten."

Hier heeft de kunst, al werkt ze ook met „religieuse" motieven, de religie verdrongen.

Het is best mogelijk, dat zulk een plechtigheid indruk maakt.

Maar kunstontroering wordt dan voor „religieuse" ontroering aangezien.

De kmrstzin wordt gestreeld.

Doch de ziel sterft er bij.

Deze pogingen van modernistische zijde zijn zeker niet geschikt om de orthodo'xie tot meerdere sympathie van de Goede-Vrijdag-viering opi te wekken.

En buitendien, de Goede-Vrijdag-viering wordt veelal voorgestaan door hen, die van stemmingen leven.

De drir, g er toe gaa.t niet zelden uit van menschen van een één-dags-godsdienst.

Een godsdienst niet van één dag in de week, maar soms wel van één dag in het jaar, of althans van weinige dagen.

Zij vinden het lijden v: an den edelen Jezus wel aandoenlijk.

Maar zij hooren 'het niet, hoe Christus hun toeroept: Weent over uzelf en over uw kinderen, want er zullen dagen komen

Liever dan voor de viering van den Goeden Vrijdag een pleidooi te houden, dringen we er o-p aan-om rustdag aan rustdag, dag aan dag de vruchten van Christus' plaatsvervangend lijden voor zijn ziel van den Geest te begeeren, daarvan te genieten en die aan te prijzen.

Wie ze gesmaakt heeft, heeft er niet genoeg aan, dat er op één dag over wordt gepredikt.

Die heeft ook , aan de lijdensweken nog • niet genoeg. :

Die kan niet naar den Olijfberg of hij moet langs Gethsemané en Golgotha gaan.

Als Jezus' verzoenend sterven het rustpunt van ons hart geworden is, dan hebben we niet alleen Goede Vrijdagen, maar ook Goede Maandagen en Dinsdagen.

Ja, dan is iedere dag ons goed, waarop ons geloofsbesef wordt gescherpt, dat Christus' dood ons leven is.

Kerkelijke Bibliotheek.

Hier en daar in onze kerken is bij den kerkeraad de goede gedachte opgerezen ©n ook tot meer of minder volledige uitvoering gebracht, om een „Kerkelijke Bibliotheek" aan te leggen.

Dezer dagen lazen we nog van een kerkeraad, die hiertoe ook besloot.

Feitelijk behoorde zoo iets i.n onze kerken algemeen te zijn.

Men begrijpt, wat we hier met „Kerkelijke Bibliotheek" bedoelen.

Daaronder mag niet worden' verstaan, dat een kerkeraad zich allerlei boeken, die hij voor gemeenteleden dienstig acht, koopt en die dan hetzij gratis, hetzij tegen eenige vergoeding uitleent.

Hoezeer tegenwoordig ook in de gemeente boeken worden gelezen, die contrabande moesten zijn onder ons, een kerkelijke boekencensuur behoort niet tot de bevoegdheid van den kerkeraad. Het op den kerkelijken index plaatsen, laten we aan Rome over.

Er moet boekenkeur zijn.

Dat bevoegden daarbij voorlichting geven, is alleszins gewenscht.

In deze zijn we nog lang niet, waar wij wezen moeten.

Ook z.g.n. „Christelijke" leesbibliotheken hebben dikwijls te ruime mazen.

Daaiaan mocht waarlijk wel meer aandacht worden geschonken.

Een waarschuwen in het algemeen is niet voldoende.

Man en paard, of in dit geval: titel en schrijrvor moeten genoemd van die boeken, welke men vrijmoedig kan aanbevelen als ook van die, welke beslist moeten worden ontraden, terwijl een derde kategorie moet worden gemaalct van die, welke onder eenig of onder het uiterste voorbehoud, maar dan toch onder voorbehoud kunnen worden gerecommandeerd.

Doch in elk geval: dit is geen aangelegenheid van den kerkeraad.

Ook bedoel ik met „Kerkelijke Bibliotheek" niet een boekenverzameling van zeer gemengden inhoud, waarvan de kerkeraadsleden als zekere vergoeding voor hun kerkelijke prestaties kunnen profiteeren. (Een goede tien jaar geleden bestond er ergens zulk een boekeiijtje. Of het nog in wezen is, weet ik niet.)

Maar een „Kerkelijke Bibliotheek", gelijk die in geen enkelen kerkeraad mag ontbreken, is op te vatten als een, die uitsluitend werken bevat, welke betrekking hebben op üe uitoefening van de ambten in de kerk des Heeren.

Het komt ieder ambtsdrager niet gelegen die zelf aan te schaffen.

Ook zijn er van sommige werken slechts heel weinig exemplaren verkrijgbaar, zoodat de vraag veel grooter zou worden dan bet aanbod.

'Gaarne willen we voor het aanleggen van zulk een „Kerkelijke Bibliotheek" nu en in het vervolg eenig advies geven.

Laat ons vóór alles er op mogen aandringen, dat de kerkeraad iemand uit zijn midden tot bibliothecaris aanwijst, die aanteekening houdt van de uitgaande en inkomende boeken.

Doet men dat niet, dan kan men beter met zulk een „Kerkelijke Bibliotheek" niet beginnen.

De praktijk in sommige kerken heeft dat reeds geleerd.

Laat men ieder maar vrij naar de boeken 'grijpen of laat men ze circuleeren, dan verdwijnen ze O'p den duur.

Niet omdat onze kerkeraadsleden oneerlijke menseben zijn, maar omdat het vergeten bij hen niet altijd een kunst, doch ook wel eens een gebrek is.

Een bibliothecaris is dus een eerste vereischte.

En vervolgens ook een catalogus, liefst naar kaartsysteem

Vele kerken hebben bet kaartsysteem reeds voor de registers ingevoerd.

Het zal den bibliothecaris onder de kerkeraadsleden over het geheel niet moeilijk vallen dat systeem ook voor de bibliotheek aan te leggen.

Voorts komt het aan op goede rubriceering van de boeken.

Ik zou daaromtrent den volgenden raad willen geven.

Men verdeele de geschriften in de 5 volgende groepen.

beschei­ Groep A. O f f i c i e e 1 e k e r k e 1 ij k e den. (Synodale Acta enz.)

Groep B. Verklaringen (geheel e of gedeeltelijke) van de kerkenorde.

'Groep C. Literatuur over belangrijke kelijke vraagstukken.

'Groep D. Lekt uur voor de praktijk van het o u d e r 1 i n g e n a m b t.

Groep E. Lekt uur voor de praktijk van het D' i a k o n a a t.

Hieruit ziet men, dat ik geen groep gereserveerd heb voor de praktijk van bet predikambt.

Ik ga daarbij van de immers gewettigde onderstelling uit, dat de predikant die werken reeds bezit en gaande^weg zijn bezit nog vermeerdert. Voor zijn herderlijk werk kan hij mede profiteeren van Groep. D.

Ook bedenke men, dat zoo'n bibliotheek niet op eens behoeft te worden ingericht.

Men trekke daarvoor ieder jaar een vast bedrag uit.

Dan bouwt de bibliotheek zich vanzelf.

Eindelijk, deze bibliotheek mag ook weer niet te uitgebreid worden. Alleen het voornaamste moet er in onder gebracht. Een broeder, die het een of ander wel gaarne eens zou lezen, waaruit persoonlijke voorkeur spreekt en niet het algemeen belang, bekostige dit zelf. Ook aan dat laatste behoort streng de hand te worden gehouden. Anders verloopt de bibliotheek. En zijn ook de uitgaven daarvoor voor de gemeente niet te verantwoorden.

In een der volgende nummers hoop ik over de voornaamste werken in bovengenoemde groepen te adviseeren.

Kerktelefoon en radio.

Een vorig maal schreef ik over de wenschelijkbeid, dat de plaatselijke kerk met haar thuiszittende leden per radio in kontakt treedt, zoodat deze vooral de prediking kunnen volgen.

Over de kerktelefoon zweeg ik, omdat die hier en daar ook wel naar de huizen van zieken is aangelegd, maar dit over het algemeen groote kosten met zich brengt en dan vaak nog op onderscheidsn bezwaren afstuit.

In bet Cluistelijk Tijdschrift voor Radio doet de beer Dommisse van Maassluis een verblijdende mededeeling.

Het Rij'k schijnt thans tot groote tegemoetkoming bereid, waardoor de zaak geheel verandert.

De heer D. schrijft:

Om plaatselijk de zieken in het bereik van de verkondiging des Woords te brengen is nog altijd de minst kostbare en meest afdoende oplossing: lijnverbinding.

Bet aantal zieken-aansluitingen doet er minder toe, al waren het er 10, 20 of 30, als de dooventelefoon • slechts in verhouding tot dit aantal op capaciteit wordt gehouden.

De Rij k st elofoondie n s t blijkt bereid te zijn het telefoonnet voor zieken afzonderlijk aan te leggen en in onderhoud te nemen, tegen een vastgestelde verg o e d i n g. De kerken kunnen het verbod tot het spannen van draden over openbare wegen door een overeenkomst mët den Rijkstelefoondienst ondervangen, terwijl zij tevens van de onderboudsbemoeiingen ontheven zijn.

Om den aanleg zoo voordeelig mogehjk te doen plaats vinden, wordt het aanbevolen de verbindinigen parallel op elkander aan te brengen, zoodat men 'Slechts van af de kerk in een paar richtingen behoeft te spannen, terwijl de draden onderweg naar de zieken worden afgetakt.

In iedere gemeente kan men op deze wijze de zieken en ouden van dagen, hetzij tehuis of in inrichtingen van weldadigheid helpen.

Verbindt men aan deze telefoon-installatie volledigheidshalve ook een Radio-ontvangtoestel van behoorlijke capaciteit, dan kunnen al de aangesloten zieken tevens van de Chr. zendavonden profiteeren.

Zelfs behoeft dit Radio-toestel niet eens in de kerk te worden aangebracht, maar men kan het evengoed plaatsen in een der inrichtingen of huizen bij het ziekentelefoonnet aangesloten.

Ondergeteekende, die in het belang van deze aansluitingen sinds eenigen tijd werkzaam is geweest, verklaart zich gaarne bereid over dif onderwerp inlichtingen te verstrekken.

Hot is zeer vriendelijk van den heer D'., dat hij inlichtingen wil verstrekken.

Zou hij misschien niet in een publieke voorlichtin|!, ' nog meer in bijzonderheden kunnen afdalen?

Dat bespaart hem veel moeite.

En hij bereikt op eens breeder kring.

Het zou ons verblijden, indien dit voor onze z.ielcen en tliuiszittenden de uitlcomst bleek om met de gemeente, die te hunner plaatse is, het Woord Gods te hooren.

Algemeen christelijk.

'Men kan niet voorzichtig genoeg zijn met het algemeenchristelijke.

Het lijkt zoo mooi, wanneer al wat zich christen of .althans" positiet-christen o£ nog nader positiof-protestantsch-christen noemt, gezamenlijk optrekt.

De eenheid, welke daarbij vertoond wordt, heelt iets .aantrekkelijks.

Zij schijnt zoover te verkiezen boven de verdeeldheid, die nu openbaar wordt.

Zij schijnt.

Want in werkelijkheid blijll de verdeeldheid.

Alloen wordt ze gemaskeerd.

Meem de Gereformeerden en de Ethischcn.

Onlangs bespraken wc nog, hoezeer beider werelden levensbeschouwing uiteenloopt.

Wanneer zij nu een gezamenlijke actie gaan voeren •en dat niet op een bepaald oogenblik, maar bij voortduur, wanneer zij samen propaganda gaan maken voor een „christelijke" beschouwing, moet dat onvoorwaardelijk voor beide op een verzwakking van eigen werelden levensbeschouwing uitloopen.

Antwoordt men: dat hindert niet, dan is men geen overtuigd aanhanger van eigen beschouwing, dan heeft men geen eigen beschouwing meer.

Daaraan moesten we onwillekeurig denken, toe'n we inza.ge namen van het eerste nummer „Onze lijd", Algemeen Christelijk-Weekblad voor Nederland en Koloniën.

Ter voorkoming van misverstand merken we op, dat de ondertitel nog niet hot algemeen-christelijke behoeft wit te drukken.

Die kan ook anders worden verldaard.

Maar uit den prospectus op den omslag en ook uit den inhoud blijkt de toeleg van het algemeen-christelijke duidelijk. Men komt er rond voor uit.

Behalve artikelen van anonymi (ongenoemden), komen er ook stukken in voor van auteurs, die een goeden Gereformeerden naam hebben, maar tevens een meditatie van een man als Dr Stegenga.

Aan respekt voor de personen der Ethischen ontbreekt het ons waarlijk niet.

Niet gaarne zouden wij b.v. Er Stegenga persoonlijk onaangenaam zijn. Wij hebben niet de eer hem persoonlijk te kennen.

Maar zijn richting achten wij voor onze jonge mcnschcn vooral gevaarlijk.

Mogen we nu door het in de huiskamer brengen van zulk een weekblad onze jongelui aan zulk een voorlichting toevertrouwen?

Het wordt waarlijk tijd, dat we op onze huiselijke lektuur wat kieskeuriger zijn!

Er wordt geklaagd over gemis aan kerkelijk besef bijl jongeren.

Klagen is goedkoop.

Maar wat hebt gij gedaan en w-at doet gij nog om zulke Machten te voorkomen?

Ja maar, zoo zegt de Prospectus, ons blad wil in christelijke gezinnen de plaats innemen van „Haagsche Post" en „Groene Amsterdammer".

Afgedacht van het feit, dat het eerste nummer niet veel moed geeft dat het in afzienbaren tijd tegen deze bladen zal kunnen concurreeren, achten wij zulke concurrentie ook niet noodzakelijk.

En was zij noodzakelijk, dan zijn wij als Gereformeerden sterk genoeg om die zelf ter hand te nemen.

Maar wij behoeven de overzijde toch niet in alles na te doen en daarvoor ongeveer gelijken kiezen ?

AVij betwisten vanzelf den Ethischen het recht niet' hun gevoelens te propageeren. Dat zou ongerijmd zijn. Maar laten zij het doen in hun eigen bladen, gelijk b.v. in het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur" geschiedt.

En de Gereformeerde cvenzoo. Men richtc zooveel bladen op, als men wil. Mits ze onze Gereformoerdt wereld-en levensbeschouwing zuiver doen uitkomen.

Dat is èn voor de Ethischen èn voor de Gereformeerden het best.

Waar zij stellig gemeenschappelijke vijanden hebben, kunnen die overwonnen worden naar den bekenden regel: getronnt marchieren, vereint schlagen (zelfstandig optrekken, samen overwinnen).

Hoe meer de algemeen-christelijke actie zich uitbreidt, des te imeer geven wij van onze zelfstandigheid prijs.

Vooral vergete men niet de waarschuwing van Dr Kuypcr, dat een eenheid van Ethisch en Gereformeerd een vermenging is van IJzer en Leem.

Aan goede bedoelingen twijfelen we in het onderhavige

geval niet.

Maar goede bedoelingen hebben soms kwade gevolgen. Juist ziende op den nood der tijden moet het algemeenchristelijke zooveel mogelijk worden ingeperkt.

Hoe meer en hoe beter we onze eigen wereld-en levensbeschouwing kunnen uitleven, des te sterker zal onze positie zijn en des te krachtiger ons verweer tegen het ongeloof.

Daar liggen in die wereld-en levensbeschouwing nog ongekende schatten, nog sluimerende krachten.

Die op te gra.ven, te wekken en aan te wenden ter eere van God zij onze voorname taak.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De Goede Vrijdag.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's