GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gera Kraan-v. d. Burg: „Knotwilgen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gera Kraan-v. d. Burg: „Knotwilgen”.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mevrouw Gera Kraan—v., d. Burg, schrijfster van verschillende scbetsen en novellen en alszoodanig in onzen christelijken kring een goede bekende, heeft na deze studiën-met-de-pen thans tot grooter compositie zich gezet en een roman gegeven, die onder den titel „Knotwilgen" is verschenen, i)

Wat we van haar voorarbeid in tijdschriften kenden deed hopen, dat een ro.man van haar hand, zoo die te eeniger tijd kwam, zou zijn: in de eerste plaats een positief christelijk boek en voorts een roman, in welks vorm en bewerking de trekken van het beeld der nieuwere romankunst te herkennen zouden zijn. Met andere woorden, we verwachtten een proeve van christelijke romankunst, voldoende aan de ejschen, die we 'bij herhaling als inhaerent aan dit begrip hebben beredeneerd.

Het is daarom een genoegen, dit artikel te kunnen beginnen met de mededeeling, dat inderdaad deze eersteling aan. die verwachtingen beantwoordt. „Knotwilgen" i s een christelijke roman, die een bijdrage tot de christelijke romankunst mag worden genoemd. En, al is het dan dat bij een bespreking eenige opmerkingen van critischen aard niet achterwege kunnen blijven, in het feit zelf ligt gereeden grond tot dankbare erkenning. Want, bij alle waardeering vóór den arbeid van onze christelijke schrijvers en schrijfsters, onze christelijke romankunst is nog niet tot zulk een bloei gekomen, dat niet elke nieuwe ontluiking ons van harte welkom zou zijn.

„Knotwilgen" dan is een christelijk boek, omdat het de worsteling uitbeeldt om geloofsverzekerdheid en om vrede met God in den weg, dien het Hem belieft te doen gaan, en het is een roman van den nieuweren tijd, omdat hij psychologisch een actueel gegeven bewerkt.

Hoofdfiguur is Suffrida van Dalen, wier geestelijke ontwikkeling wordt geteekend, van haar jongemeisjesjaren af, .tot ze, door het leven gerijpt en door lijden gelouterd, de plaats vindt, die God haar klaarblijkelijk heeft toebeschikt.

Ze is een dochter van een rijken houthandelaar in Ilmen, een plaatsje, waar de bevindelijke vroomheid den boventoon heeft. Janus van Dalen is een goed-Gereformeerd man, maar de geest in zijn huis van. betrekkelijke weelde (er is een piano, de meisjes rijden, op een fiets) is den broederen veel te licht. Zwarteweg en Barreveld en „meneer" Sardijn, typen van „het doorgeleide volk" verzuimen niet, telkens en telkens weer daarop te attendeeien met bekrompen, maar in hun scherpte vlijmende opmerkingen.

Suffrida .heeft het in die atmosfeer benauwd en, binnen de bescheiden mogelijkheden van het Ilmensche leven een „opstandige", voelt ze zich steeds meer van „het volk" vervreemden, hoe jong ze ook is. Wel is er, naar de beschermende taxatie van een oude nicht uit den Barreveld-kring bij haaf eenige „werking van binnen", maar dat is een schuchter zoeken, naar houvast, een gezonde kieming, die juist daardoor in de omgeving van „het, volk" niet aarden fcm. „Zóó wezen wil ik niet " bekent ze zich zelf. „Zóó niet maar Jezus kan ik niet missen".

Vader van Dalen staat tusschen de beide tegenstellingen in. Hij geniet van de „leerzame" dogmatische prediking van Ds Alewijn en voelt zich daarbij beter thuis, dan. bij de perkamenten van Zwartewegs gezelschap. Maar aan den anderen kant gaan hem de wenschen van Suffrida, die studeeren en de H. B. S. bezoeken wil, ook weer veel te ver. Als ze bij hem op kantoor komt, wat boekhouden leert en wat van de moderne talenj ontwikkelt ze zich meer dan genoeg. „Flink in de huishouding ïs nummer één" besluit hij. 'En wat betreft Suffrida's houding tegenover Barreveld en de zijnen, hij begrijpt haar tegenzin wel, maar vergoelijkt: „Je kijkt alleen naar de buitenkant; . ... maar de kern is goed".

Onder deze verhoudingen is Suffrida's meisjestijd voor haar een moeilijke periode: ze is onbevredigd en daardoor ontevreden; ze zoekt naar hoogere dingen en wordt afgeschrokken door de practijk, die ze ziet bij hen die in 'hun gevonden-hebben roemen; ze heeft behoefte aan inhoud voor haar leven en voelt zich'leeg en eenzaam.

Dan — onverwacht — komt' ze te staan voor he^ vraagstuk der liefde. De zoon van een goeden klant van Van Dalen vraagt haar ten huwelijk. Maar, na een korte kennismaking wijst ze hem af, zonder nawijsbare reden eigenlijk (en daardoor tot kwalijk verholen ergernis van• haar'vaaer.-zafcenman)'alleen, ^ omdat ze in den jongenman niet vindt de beslistheid, die zij meent noodig te hebben. Intusschen maakt deze omstandigheid, waarin ze door niemand begrepen wordt, haar nog eenzelviger d.an ze al was. Ze krijgt zonderlinge allures: een niet zich bekommeren over haar kleeding, een prikkelbaarheid, die haar omgeving wanhopig maakt, een verzet-stemming, die soms tot onaangename confhcten leidt.

Ten slotte krijgt ze 't gedaan, dat ze mag studeeren. In het naburige stadje neemt ze les in 'tDuitsch, ten einde zich voor de middelbare acte te bekwamen. Daar, in de club van medeleerlingen, wordt ze andermaal voor de beslissing van een antwoord gesteld, als een der cursisten, een jonge man, dien ze meende met haar vriendschap te hebben geholpen, meer wii dan vriendschap. Maar ze komt tot de verkillende zekerheid voor zichzelf dat zijn hefde niets is dan hartstocht' en ze maakt bruut een einde aan de verhouding. Weer is ze een illusie rijker geworden en nóg meer trekt ze in zichzelf zich terug.

Dan' is ook haar besluit genomen. Ze zal haar eigen weg vinden en zoeken in dien weg voor anderen nuttig te zijn. Op de colleges, die ze volgen gaat, ontmoet ze een meisje van gelijke mentaliteit, maar veel verder gevorderd in emancipatie-begrippen en onbetwist haar meerdere. Met deze vriendin praat ze veel, vooral ook over de houding in en tegenover het le^ven en die gesprekken voeren ook tot een handelen over geestelijke dingen. Dan bemerkt Suffridai hoe ook dit moderne meisje het verlangen kent naar God, en zich godsdienstig noemt, niaar ze ziet, dat deze godsdienst van den „nieuwen mensch" een gansch andere is dan die, welke de Bijbel-haar leert. En dan wordt het de moeilijkheid van deze periode van haar leven dat ze getuigen moet en niet getuigen kan.

Eindelijk vinden we haar als leerares aan een Gymnasium, nü gelukkig in haar arbeid, haar aangewezen levensdoel. En juist dan komt de echte liefde in haar' leven in den persoon van een collega'. Zè meende dat' ze een 'Walkyre was, een onoverwinbare, en in die overtuiging voelde ze zich trots en sterk — maar voor de liefde, die met onweerstaanbare kracht haar dwingt, .moet ze bukken. En dan. beseft ze, hoe niet in haar AValkyre-ideaal, maar in het leven van vrouw en moeder haar groote geluk liggen, zal.

Evenwel — Gods weg leidt anders. Haar verloofde wordt ziek, juist als ze met het oog op 't aanstaand huwelijk haar betrekking heeft neergelegd. Samen met hem gaat ze naar het ouderlijk huis te Ilmen en. daar verzorgt ze hem, dagelijks. Rijk zich ontplooiend, in een steeds inniger elkander verstaan, groeit daar hun liefde, te sterker, naarmate ze beiden gaan inzien, dat hun huwelijk nooit een werkelijkheid worden zat. In deze maanden van smartelijk geluk wint Suffrida de overtuiging, dat hun liefde sterker is dan de dood, omdat ze „in Christus rust". „Als boven "de aarde uitgedragen voelden zij beiden zich met hun liefde, waarin zich al meer van 'themelsche kristalliseerde". En zoo kan het, dat ze straks, met een glimlach hem de oogen sluit voor immer, fluisterend zijn trootstwoorden: „Wat blijft is veel méér, dan 't geen wegvalt".

Maar dan — de.leegte. Alles weg uit haar leven: haar studie, haar belangstelling, de toegewijde zorg voor hem — leeg staat ze en alleen. Tot ze, door een toevallige omstandigheid, in een nacht, die zwart is van zorgen, ineens haar roeping zich gewezen ziet: zich wijden aan den arbeid onder meisjes, •die dreigen in het leven onder te gaan. En da, n herinnert ze zich een gesprek met haar verloofde over de knotwilgen aan den slootkaait. Toen had ze gezegd, dat niet de menschenlevens als knotwilgen met opzet klein gehouden worden. Nii glimlacht ze: „Knotwilgen worden wel klein gehouden, maar ze zijn toch elk jaar opnieuw weer groen"".

In geregeld verband gezet, is zoo de inhoud van dezen roman en ze.lfs 'een overzicht-in-grootetrekken, als we nu gaven, kan doen zien, dat er veel, heel veel moois is in dit boek'. Het behandelt een in de moderne romankunst zeer actueel gegeven: de vraag naar een bevredigende levens-.houding voor het meisje en de jonge vrouw. En het stelt de situatie geheel, zooals de moderne roman die kent, uitgaande van de vrijheidsbegeerte en het verheerlijkte ideaal van zelfbestemming. Inzooyerre is het dus een 'boek, waarin we de trekken der nieuwere romankunst onmiddellijk herkennen. Maar — en dat maakt den roman tot een christelijk boek — hij stelt deze quaestie in hooger licht, als hij de bestemming aanwijst, die God heeft bepaald, gansch anders dan die, welke Suffrida zich had gedroomd en niet dan door een weg van smartelijk lijden haar duidelijk geworden. Metterdaad brengt dus deze roman een behandeling van het meest actueele romang? geven in positief christelijken geest, aldus stellig beantwoordend aan de directe eisch, die aan de christelijke romankunst gesteld worden moet.

Daarin nu ligt allereerst een element dat erkenning en dankbare waardeering verdient.

En dan zijn er tal van bijzonder goede fragmenten. Om slechts enkele te n-oemen: voortreffelijk

is de teekening van liet milieu der iDeviii.delijké vromen, is de uitbeelding en de worsteling in üuffrida's ziel, over haar zwakheid, dat ze wél met God durft spreken over de menschen, die Hij op haar weg brengt, maar niet met die menschen over God; ontroerend is de beschrijving van de verhouding der liefde, die haar troostrijk licht stralen doet over de 'donkerheid vaa het scheiden, is de ontleding van de groote leegte, die er is in Suffrida's ziel, als ze tot het besef komt dat heel het gebouw van haar zelf geconstrueerde idealen in puin ligt. Dat alles is goed en het is mooi.

En nog eens weer zeggen we het, dat we de i^chrijfster dank verschuldigd zijn, dat ze onze chi'istelijke romankunst met dit boek heeft verrijkt.

Maar - - en hier komen we met' onze opmerkingen deze-erkenning van verdienste• sluit de mogehjkiieid van critiek niet uit. Niet te ontkennen valt het, dat de compositie van den roman als geheel niet sterk is. Hij bestaat ten slotte uit een aantal weinig-onderling-verbonden fragmenten. Zonder de gewenschte (en noodige) overgangen, volgt de eene episode van Suffrida's leven op de andere. Toegegeven moet worden, dat wei telkens op dié momenten het licht valt, die in den ontwikkelingsgang van haar zieleleven de voornaamste zijn, maar, doordat de aaneenschakeling ontbreekt, krijgt het geheel 't aspect van een trilprent, 'die lelkens abrupt afknapt na een .bepaald gedeelte om een heel eind verder in de orde van gebeuren opeens weer te beginnen. Door deze omstandigheid kunnen we als lezers den groei van het proces moeilijk volgen en missen we de rnst, die allen groei 'kenmerkt. Met name voor 'teerste gedeelte van het boek geldt deze opmerking. Dat is een verzameling schetsen over en soms zelf naast het leven van de hoofdfiguur, met als eenige verbinding, dat zij in iedere schets terugkeert.

Een tweede opmerking staat met deze eerste in direcl verb.and. Terwijl aan den eenen kant de gang van het boek door eejr "bijna niet te volgen snelheid van tempo zich kenmerkt, wordt anderzijds soms breed uitgeweid over details. Waar h.v. het sterven van den verloofde, het groote en, van het principieële standpunt van den roman uit gezien, beslissende moment met één enkel zinnetje wordt afgedaan, is een heel hoofdstuk gewijd aan de beschrijving, hoe Suffrida als kind de figuren van' een boek als werkelijke mensclieii meent gezien te hebben, een' psychologisch wel aardig détail, maar dat met de lijn van den roman nagenoeg geen verbindiing heeft. Waar'Suffrida's studententijd haar ziel voor zoo belangrijke vragen stelt, als b.v. haar al of niet mede verantwoordelijk zijn voor den zelfmoord van den profe, ssor en als terloops dit geweldig gebeuren wordt vermeld, vinden' we tot in bijzonderheden gesproken over de moeilijkheden van een middelhoogduitsche text, die ze te bewerken heeft voor een responsiecollege. En zoo zouden we meer voorbeelden kunnen noemen.

AVe zeggen niet, dat die details op zichzelf niet frisch zijn, maar voor ons besef storen ze den gang van het geheel en naaken ze den roman als eenheid onevenwichtig. Beter dan de bovengenoemde beschrijving van Suffrida's teleurstelling over de helden uit haar leesboek ware'b.v.' eeu breed ere analyse geweest van de ztelsgesteldheid der beide meisjes, als ze praten over het leven, over de studie als levensvervulling, over de liefde, als levensgeluk. En liever dan over tal van 'kleine bijzonderheden in de eerste hoofdstukken, hadden we over belangrijke momenten in de latere capita uitgeweid gezien. Want niet op dat voorspel in de meisjesjaren, maar-op het gebeuren van den gerijpten leeftijd komt het aan in dit boek.

En-eindelijk een derde opmerking betreffende den vorm. Die is goed. De stijl is kleurrijk en boeiend en vooral in de dialogen pittig. Maar het weglaten van. geslachtsuitgangen is een willekeurigheid, die ontsiert. In de z.g. , , oude" spelling, die de Schrijfster volgt, behooren de geslachtsonderscheidingen aangegeven te worden. Wil men schrijven naar de natuurlijke spreekwijze, die deze distincties verwaarloost, dan moet men óók de verdere consequenties aanvaarden en b.v. medeklinker-contractie erkennen.

Intusschen - deze opmerkingen mogen niet de laatste Avoorden van ons artikel zijn. Want dat kan niet in mineur eindigen, omdat stellig het boek zelf een verheugend geluid is voor ieder, die iets kent van het schrille en disharmonische der moderne romanlectuur. En ook als c h r i s t e 1 ij k boek, in z'n principieële belichting van een quaestie, di(> zeker ook het christelijk leven raakt en wellicht in sommige persoonlijke-of gezinsverhoudingen als een werkelijkheid wordt gekend, heeft deze roman zooveel beteekenis, dat ook ten dezen de qualificatie: verheugend past. Daarom moet ons artikel besluiten in het uitspreken van erkenning en waardeering. En we uiten die waardeering het best, als we „Knotwilgen" hartelijk ter lezing aanbevelen, in 't bijzonder aan onze jonge vronwen en meisjes, voor wie het allereerst waarde heeft.


1) Uitg. van G. J. A. Ruys U.-M., Zeist.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Gera Kraan-v. d. Burg: „Knotwilgen”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's