GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

V. (Slo-t.)

Tweeërlei bewijs voerden wij alzoo ixixn voor de chiidelijklieid van de Heilige SchriEt zoowel in liaai' geheel als in al haar deelen.

lo. Het bewijs, ontleend aan de hoofdgedachte der Schrift, aan het karakter van de openbaring zelf.

2o. Het bewijs, dat geleverd wordt door afzonderlijke uitspraken van de Schrift.

Hierbij voegt zich nu-nog een derde bewijs.

Dit is geen Schrift-, maar een dogmatisch bewijs. Het komt hierop neer, dat de analog ia d () g m a t u m, de overeenstemming der leerstukken, de duidelijkheid van de Heilige Schrift in d-aït aangegeven zin vordert.

Natuurlijk kennen wij daaraan niet dezelfde kracht toe als aan het Sichriftbewijs. Het staat op het tweede plan. Daarom lieten we ook de andere bewijzen vooropgaan.

Toch is het hierom niet van gewicht ontbloot. Immers, indien andere leerstukken om deze duidelijkheid der Schrift in haar geheel en in , haar deelen vragen en het zou uit de Schrift zelf blijken, dat zij wel' over het geheel genomen, maar niet in al haar deelen duidelijk bedoelt te zijn, dan zou daaruit volgen, dat de bedoelde leerstukken niet te handhaven zijn. Zij zouden aan herziening moeten worden onderworpen. Want als onze leer aangaande de Heilige Schrift met zichzelf in tegenspraak was, zou hierin niet mogen worden berust. Dan zou zij niet schriftmatig zijn. De Schrift zelf toch kan zichzelf nooit tegenspreken.

De leerstukken, welke wij hier op het oog-hebben, zijn die van de overige eigenschappen der Schrift.

AVij behjden, dat de Schrift niet alleen duidelijk, maar ook dat ze n o o d z a k e 1 ij k, gezagh e b b e n d en g e n o e g z a a m is.

Omtrent de noodzakelijkheid der Schrift spreken wij uit, dat deze volstrekt is. Het zal bij niemand onzer opkomen om hier slechts een lieti'ekkehjke noodzakelijkheid aan te nemen. Nooit heeft eenig Gereformeerde zich gewaagd aan de stelhng, dat, nu ja-, de bijbel wel over het geheel noodzakelijk moet geacht, maar dit daarom nog niet geldt van al zijn deelen. Anderen hebben, zich hiertoe wel verstout, zij wezen bepaalde Schriftdeelen als niet noodzakelijk aan. Zij hielden een Schrifttorso over, een stuk romp, waaraan de ledematen en nog V6§1 meer ontbra-ken. Zoo zijn er b.v. die alleen de Bergrede uit de Schrift lichtten en al wat daarmee naar hun gedachten niet in overeenstemming was, eenvoudig voor niet noodzakelijk, voor nutteloos, ja zelfs voor schadelijk verklaarden. Doch zoowel de eenvoudig Gereformeerde als ook de Gereformeerde theologie heeft zich tegen dit onzalig vandalisme verzet. Er klonk uit onze kringen tegenover dat heiligschennend pogen maar één kreet op: wij kunnen niets uit de Schrift missen, geen hoofd­ stuk zelfs. Alles in de Schrift is ons noodzakelijk. Want uit 'de algemeene openbaring kunnen we niet anders dan vage kennis van God verkrijgen. De bijzondere openbaring is voor ons alleen in de Schrift bewaard gebleven. Zoo zijn we dan voor een rechte kennis van God alleen op de Schrift aangewezen. Die is ons onmisbaar geworden. Maar dat heeft dan ook. betrekking op a\ de deelen van de Schrift. Want het geheel is er niet zonder de deelen. Neem. één deel weg en de Schrift is verminkt. De noodzakelijkheid van de Schrift laat geen hfjveering of welke andere afsplitsing dan ook toe. Zij is a b s o 1 u u t. Hetzelfde geldt ook van het gezag der Heihge Schrift. Ook hieraan heeft men willen tornen. Zelfs onder hen, die voor de Schrift als Gods Woord eei'bied hadden, naar zij voorgaven, kwam dat voor. Men kende soms aan het eene deel meer gezag toe dan aan. het andere. Een woord uit het Nieuwe Testament woog dan zwaaider dan een uitspraak uit het Oude Testament. Een woord van Christus werd vaak uitgespeeld tegen een woord van apostel of profeet. Men gaf wel hoog .op van het Goddelijk gezag .Ier Schrift. Maar men huldigde de Schrift niet tot in al haar deelen toe als gezaghebbend. Terecht heeft de Gereformeerde daarin van meetaf niets dan een ondermijning van het Woord Gods gezien. Hij stelde de voorstanders van een beperkt Schriftgezag voor het dilemma: alles of niets. Of alles in de Schrift heeft gezag mits het natuurlijk niet uit het verband worde gerukt, zoodat een woord van Satan b.v. geheel losgemaakt wordt uit de boodschap Gods, waarin het - was opgenomen — of niets heeft gezag. Van schipperen of plooien wilde de Gereformeerde ten aanzien van het Schriftgezag nooit iets weten. Ook dat Schriftgezag was voor hem absoluut.

Niet minder dient dit beleden van de genoegzaamheid of volmaaktheid van de Schrift. Stel, dat de Schrift niet in al haar deelen volmaakt ware, zou zij dan wel als geheel volmaakt kunnen zijn? Als een gelukkig echtpaar adverteerde, dat een welgeschapen zoon, een menschelijkerwijs „volmaakt" wezentje, werd geboren, maar aan. het hoofdje ontbrak een oor, aan een der bandjes een paar vingers en het eene beentje was korter dan het andere, zou het zich tegenover bespotting daarmee rechtvaardigen durven, dat het kind wel in zijn geheel welgeschapen is, maar niet in zijn deelen? Nog ongerijmder zou het zijn, indien iemand wel de volmaaktheid der Schrift in hjlar geheel verdedigen wilde, maar die in haar deelen betwisten. Ook hier staan we weer voor iel, s absoluuts.

Doch wanneer dan de n oo d z a k el ij k-heid, het gezag, de genoegzaamheid of volmaaktheid van de Schrift in volstrekten zin z ij n op te va 11 e n, waarom dan ook niet haar duidelijkheid?

Waarom zou de duidelijkheid der Schrift hierop è'en uitzondering maken?

Zij kan geen uitzondering zijn. Want ware zij niet volstrekt, dan ook die andere eigenschappen niet.

Het valt gemakkelijk in te zien, waarom.

Indien eenig deel der Schrift inzichzelf duister was, dan zou het niet noodzakelijk zijn, want het zou niets openbaren, niets bekend maken, geen licht verspreiden en daartoe alleen toch is de Schrift üoodig.

En evenzoo, indien eenig deel der Schrift in zichzelf duister was, zou het voor ons ook geen gezag hebben, wij zouden er niet aan kunnen gehoorzamen, omdat wij zin noch strekking ervan verstaan. Gezag kan alleen bestaan op voorwaarde, dat het iets zegt, wat wij vatten kunnen. En zou eenig Schriftdeel opzettelijk door God duister zijn gehouden, ware het als zoodanig voor alle geloovige kennen ontoegankelijk, dan zou het gezagselement erin worden, gemist. Wij zouden er ook in beginsel niet aan kunnen voldoen, omdat wij niet zouden weten, wat daarin van ons gevraagd wordt om te gelooven of van ons geëischt Avordt om te doen. Indien een overheid stukken zou publiceeren, die door de taal, waarin zij gesteld zijn, of om andere oorzaken, geheel en al duister zijn, zoodat niemand onder haar onderdanen er den inhoud van ontcijferen kan of zelfs weten of hij met een. bevel dan wel met een bloote mededeeling te doen heeft, dan zou zij daarin haar gezag niet kunnen uitoefenen. Zoo ook bij de Schrift. Inzichzelf duistere deelen zouden niet met gezag^ kunnen optreden.

En niet minder: indien eenig deel van de Schrift duister was, zou zij ook niet volmaakt zijn. Dan zou zij aan haar bedoeling van openbaring niet ten volle beantwoorden.

Hieruit blijkt alzoo, dat, zoo de duidelijkheid der Schrift niet als absoluut wordt aanvaard, ook de overige eigenschappen der Schrift niet op het karakter van absoluutheid kunnen aanspraak maken.

Wie de duidelijkheid van de Schrift ook maar in één van haar deelen ontkent maakt heel de S chr if t r e 1 ati e f.

Dat is tenminste de konsekwentie.

Waarmee wij vanzelf niet willen uitspreken, dat men ook algemeen, die konsekwentie heeft getrokken.

Juist in deze heeft het inkonsekwente sterk geremd.

Er zijn er geweest, die duistere en heldere plaatsen in de Schrift zelf aannamen en die zich toch onvoorwaardelijk voor haar gezag hebben gebogen en met David van haar volmaaktheid hebben gezongen.

Wij zouden hen niet gaarne als relativisten brandmerken.

Alleen maar i-nen doet goed niet te vergeten, dat zij ten opzichte van de duidelijkheid der Schrift in gebreke zijn gebleven.

TTians hebben we op de duidelijkheid zelf iets dieper in te gaan.

En wij willen maar dadelijk konkreet de vrjiag stellen: waarin is de Schrift duidelijk?

Dat is een vraag, welke in onzen tijd van het hoogste belang is.

Men maakt er b.v. de Schrift een verwijt van, dat zij bij de geschiedenis, welke zij beschrijft, vaak niet veel licht verspreidt over de omstandigheden, waaronder de gebeurtenissen plaats grepen. Zij laat mannen als de Farao der verdrukking, Kores, Ahasveros en zoovele anderen plotseling uit de zee der historie opduiken om ze weer even plotseling in diezelfde zee te laten ondergaan. Zij, die de historie als wetenschap beoefe-

42 non, zouden zoo gaarne omtrent die personen meer inlirhtingen ontvangen. Doch de Schrift laat wel een enkele lichtstraal op hen vallen, maar haalt hen overigens niet uit het duister van het verleden.

Anderen komen weer met andere verlangens tot de Schrifi. Zoo zijn er, die van haar gaarne willen weten, hoe de geologische veranderingen van den aardkorst, zich hebben toegedragen. Maar de Üchritt zou nog eer te gebruiken zijn om er een geschiedenis van de volkeren der aarde uit saam te stellen, dan dat men er de geschiedenis van de aarde zelf, gelijk die na de schepping is verloopen, uit zou kunnen aflezen. Omtrent het ontstaan van de straat van Gibraltar en het nauw van Calais zegt zij niets.

In dat opzicht laat zij den mensch meL zijn onderzoekenden - geest in het duister tasten.

De duidelijkheid der Schrift betreft dan ook uilsluitend het doel waartoe zij is gegeven.

Welke is dat doel?

Ciemeenlijk wordt hierop geantwoord: zij dient om den gevallen mensch den weg der zaligheid te doen kennen.

En men maakt daaruit deze toepassing: z ij is d ui d e 1 ij k in al wat den mensch tot zaligheid van n o o d e is.

Ofschoon dit ook wel bij Gereformeerde schrijvers wordt aangetroffen, mag dit niet zonder nadere toetsing worden overgenomen.

Deze omschrijving toch is naar ons gevoelen ooi'zaak geworden, dat vele deelën der Schrift voor ons vreemd zijn geworden.

Men neemt soms Schriftgedeelteri als de volkerentafel van Genesis 10, de geslachtsHjst in Genesis 11, de wetten in Exodus en Leviticus, de registers van de Joden, die uit Babel wederkeerden in Ezra en Nehemia en vraagt zich dan af: kan ik zonder die te kennen niet zalig worden ?

En dan is het niet moeilijk om te wijzen op talloozen, die geen of slechts geringe kennis hebben gehad van de genoemde Schriftdeelen en van wie men toch niet mag onderstellen, dat zij daarom de zaligheid zouden derven.

Heeft men dat eenmaal vastgesteld, dan schrijdt men verder voort.

Steeds vermeerderen de Schriftgedeelten, waarbij gevraagd wordt: moet ik dat nu weten om zalig te worden? En men ontdekt dan, dat zonder de kennis daarvan ook zeer wel zaligheid mogelijk is.

Zoo wordt voor het geloofsleven van menigeen de Schrift praktisch tot één tiende of nog minder herleid.

Door dat tiende of twintigste deel is de Schrift dan helder.

Maar door het overige laat men zich niet bestralen.

Want dat raakt de zaligheid niet.

En wat niet in rechtstreeksch verband met de zaligheid staat, boezemt dikwijls een minder dan matig belang in.

Praktisch belandt men zoo op het plekske, waar vele Ethisclien zich vermeien.

O zeker, theoretisch houdt men er wel aan vast: heel de Schrift is Gods Woord en toornt men tegen de stelUng: Gods Woord is in de Schrift. Maar wanneer men zich op de praktijk van zijn schriftgeloof onderzoekt, zal men bevinden, dat men van „Ethische" smetten zelf niet vrij is.

En men zal het „ethisch" beginsel niet alleen moeten bestrijden in hen, die zich als Ethischen aandienen of verkapte Ethischen zijn, maar ook in zijn eigen ziel.

Het is volkomen waar, dat de Schrift den weg der za.ligheid openbaa.rt.

Zij getuigt dat zelf.

Paulus herinnert er Timotheus aan: en dat gij van kinds af de Heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof, dat in Christus. Jezus is". (2 Tim. 3:15).

Uit dezen tekst mag echter nog niet worden afgeleid, dat het wijs maken tot zaligheid HET doel is van de Schrift.

Het is ook een doel, een zeer voornaam doel.

Maar HET doel der Schrift blijft het alti^jd GOD te leeren kennen.

De Schrift is niet in de eerste plaats heilsopenbaring, maar Gods openbaring.

Al volgt het eerste uit het laatste, het mag toch nooit voorop worden gesteld.

De echt Gereformeerde gedachte moet ook in uw schriftbescliouwing konsekwent worden doorge­ voerd, dat het niet allereerst gaat om de_zaliging van den mensch, maar om God.

Daarom houdt het een egocentrische begrenzing in, wanneer men poneert: de Schrift is duidelijk in alles wat den menscli tot zaligheid van noode is.

Daartegenover moet gesteld: ' de Schrift is duidelijk om God recht te kunnen kennen.

En dan mag ook hier weer geen beperking worden gesteld. 'Ste^l^i^^

Men niag er niet van maken, dat de Schrift ons God als Herschepper doet kennen.

Want dan doet men aan de beteekenis Mchrift te kort. der

De Schrift dient ook om wat gij door de zonde uit de algemeene openbaring niet meer kunt weten voor E' te belichten.

Die algemeene openbaring bracht God als Schepper.

Zoo verkondigt dan de Schrift u zoowel God als Schepper en als Herschepper.

Men denke slechts aan Job 38, 39, Psafm 8, 29, 101, 147, Jesaja 40 enz.

Trouwens, een rechte kennis van God als Herschepper onderstelt zulk een kennis vsai Hem als Schepper.

lïovendien leert ons de Schrift niet alleen wie God is in betrekking tot Zijn schepsel, maar ook wie Hij is in Zichzelf.

En in heel haar openbaring van God is zij duidelijk.

Daarop kan niet genoeg nadruk worden gelegd.

Want begrenst men het doel der Schrift tot de zaligheid en is zij daarin alleen duidelijk, dan komt men er licht toe het eene deel na het andere, dat niet van de zaligheid spreekt, als duister op zijde te schuiven.

Dan pluist men na wat men b.v. uit Gen. 1—3 voor • zijn zaligheid noodig heeft.

En allicht komt men tot de konklusie: als ik maar weet, dat God mij recht heeft geschapen, maar dat door de moedwillige overtreding van Adam de zonde in de wereld is ingekomen en dat ook ik in Adam gevallen ben, dan weet ik uit die hoofdstukken genoeg.

AVanneer dan blijkt, dat de wetenschap juist tegen dat begin van de Schrift de zwaarste bedenkingen oppert, staat men weerloos en is geneigd om toe te geven: mijn zahgheid is er niet mee gemoeid, de duidelijkheid der Schrift geldt daarvoor dus niet, derhalve boek ik die kapittels bij de duistere deelen der Schrift en geef die aan het spel der uitleggers van onderscheiden richting prijs.

Maar gaat gij hiervan uit: de Schrift is in alles duidelijk, ook in wat zij aangaande God als Schepper openbaart, dan kunt gij niet dulden, dat naar die hoofdstukken een vinger wordt uitgestoken. Dan zegt ge tot de ongeloovige wetenschap: daar blijft ge af.

Ja, gij stelt aan de geloovige wetenschap den eisch, dat zij de openbaring der Schrift aangaande God als Schepper ten grondslag zal leggen aan haar onderzoek en systematiseering.

Dan bevat de Schrift de eerste beginselen voor heel de wetenschap.

Wie het standpunt inneemt, dat de Schrift alleen duidelijk is in wat de zaligheid betreft, slaaf daarmee een breuk tusschen geloof en wetenschap.

Maar wie maintineert, dat de Schrift duidelijk is ook om God als Schepper te leeren kennen, bindt elke taak van wetenschap, voor wat de eerste beginselen ^aanbelangt, aan de Schriftopenbaring. Daardoor wordt een konflikt tusschen geloof en wetenschap onmogelijk.

Het is alzoo geen bijkomstigheid of men de Schrift als duidelijk belijdt voor den weg der zaligheid aheen of als duidelijk in haar doel als Godsopenbaring.

Het is een verschil, dat diep insnijdt.

Wij zeiden: de Schrift is inzichzelf helder, de duisterheid ligt enkel en alleen aan den kant van den mensch.

Dit dient nog wat breeder te worden uitgewerkt.

Allereerst moet gij onderscheiden tusschen zekere g e m e e n e verlichting, welke tol de algemeen e genade behoort en elk mensch ten deel kan vallen en tusschen de .b ij zond er e verhchting, welke alleen geschonken wordt bij de waarachtige bekeering tot God.

Die algemeene of natuurlijke verlichting doet ook reeds iets van de Schrift in haar helderheid zien. Menig onbekeerde toont een uitgebreide kennis van don bijbel te bezitten. Do Schrift is in zichzelf zóó duidelijk, dat, wanneer een natuurlijk mensch haar leerl, hij er uit verstaat, dat God de wereld heeft geschapen, dat Christus op bovennatuurlijke wijze is geboren, dat Hij is opgestaan en opgevaren enz. 0£ hij het aanvaardt is een tweede. Maar zelfs gebeurt het, dat hij het ook aanneemt. Met alle historisch-en tijdgeloovigen is dit het geval. De diepe geestelijke toestemming en aanvaarding daarentegen is vrucht van de bijzondere verlichting des Heiligen Geestes. Deze tweeërlei verlichtijig bewerkt niet zoozeer een kwantitatief als wel een kwalitatief verschil in. kennis van de Schrift. £r zijn Schriftuitleggers geweest, die zich door geen bijzondere godzaligheid hebben onderscheiden en van wie men eer betwijfelen zou of zij wel geestelijk één waren met wat zij exegetiseerden en die in hun Schriftkennis menig geloovig geleerde overtroffen. De hoeveelheid van Schriftkennis hangt niet af van de algemeene of bijzondere verlichting. Wel de kwaliteit. Want de Schriftkennis van den natuurlijk verhchte draagt een intellektualistisch karakter, ofschoon er ook-zekere gemoedsbeweging mee gepaard kan gaan, de Schriftkennis van den dooi' bijzondere genade verlichte is personahstisch van aard, zijn heele persoon leeft en deelt erin. En nu kan in het kwantitatieve de algemeen verlichte den bijzonder verlichte zelfs steunen. Het kan voorkomen, dat een onbekeerde kwantitatief meer van het licht der Schrift opvangt dan de bekeerde.

Een zeer sterk bewijs, hoe helder de Schrift is!

Een algemeene verlichting is vaak genoegzaam om haar zin, zij het dan ook verstandelijk te vatten.

Onze Geloofsbelijdenis drukt dit zóó uit: , .gemerkt de bhnden zelf tasten kunnen, dat de dingen, die daarin voorzegd zijn, geschieden" (art. 5],

Maar vervolgens moet ook onderscheiden worden tusschen de individueele en de gemeenschappelijke verlichting des Heiligen Geestes.

Ieder geloovige wordt individueel door den Geest zóó verlicht, dat hij, dank zij de helderheid der Schrift, een rechte kennis van God ontvangt. En hoe verder die verlichting voortschrijdt, hoe meer zal hij in die kennis opwassen. De Schrift k, an in helderheid 'niet toenemen, maar zijn kennis omtrent de Schrift wel. En wat nu aan den enkelen geloovige geschiedt, geschiedt ook aan de kerk in haai-geheel. Zij wordt door de doorgaande leiding des Geestes steeds helderder voor de Schrift. Het peil van verlichting stijgt door de eeuwen heen. Want gelijk wij reeds opmerkten, die verlichting is niet alleen onmiddellijk, maar ook middellijk. Die meer in het zien geoefend is helpt hem, die .nog niet zoover is. Zoo ondersteunen de leden der kerk elkander. De gemeenschappelijke verlichting grijpt dan ook steeds middellijk plaats.

Ook dit willen wij door een beeld illustreeren.

Opeenvolgende geslachten hebben den sterrenhemel bestudeerd. Telkens worden er nieuwe wonderen ontdekt. Hoe komt dat? AVaren de sterren eerst duister en werden zij langzamerhand tot lichten? Dat niet. Zij schenen voor duizend jaren' even vroolijk als nu. Maar het gezichtsvermogen van den mensch was toen nog niet sterk genoeg gewapend om waar te nemen, wat men nu waarneemt. Doordat echter de een den ander bij de bewapening van het oog helpt en hem ook leert opmerken wat hij gezien lieeft, wordt de sterrenhemel in werkelijkheid niet helderder dan hij voor ons voorgeslac'ht geweest is, maar hij wordt helderder voor ons.

Zoo nu ook met de Schrift.

Door voortgezet onderzoek als middel van de gemeenscha.ppelijke verlichting des Geestes wordt de Schrift voor ons gedurig helderder of beter: worden wij gedurig helderder voor de Schrift.

Dat zal zoo doorgaan tot het eind der eeuwen.

En dan ? '»

Zullen de uitverkorenen, die het laatst worden toegebracht, geheel helder zijn voor de Schrift?

Zal hun alles zijn opgeklaard?

Wij mogen dit niet aannemen.

Zoolang deze bedeeling, welke door onvolmaaktheid wordt gekenmerkt, duurt, zal ook de verlichting des geloovigen niet volkomen zijn.

Evenmin als de kerk der laatste dagen een volmaakt heilige kerk zal zijn, zal zij ook een vol maakt verlichte kerk wezen.

Tot op het punt des tijds, dat zij die levend overgebleven zijn, plotseling zullen veranderd worr

den, zal hun kennis' van de Schrift t'en dee*ie zijn.

Gelijk de ziel eerst volkomen geheiligd wordt in het oogenblik, dat zij uit het lichaam gescheiden naar Jezus opvaart, zoo zal ook de helderheid der Schrift als zoodanig eerst door de kerk volkomen gezien wordeir, als alles wat ten deele is, wordt teniet gedaan.

Maar dan heeft de Schrift ook haar roeping vervuld.

ïot mijn spijt moet ik hier eindigen.

De redaktioneele regel wil het zoo.

\'oo]' een reeks hoofdartikelen is vijf als het maximum gesteld.

En natuurlijk moet ik wel het voorbeeld geven dit getal niet te overschrijden.

Dit glotartikel langer maken durf ik ook niet.

Toch blijven er bij alle beperking, welke wij ons .Jiebben opgelegd, nog belangrijke punten ter bespreking over.

Ik heb daarom besloten die in de rubriek „KeTkelijk Leven" te behandelen.

Daarin wordt onze artikelenreeks wel niet voortgezet.

Maar in enkele losse artikelen lioop ik nog eenige vragen, de duidelijkheid der Schrift betreffende aan de orde te stellen.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

DE DUIDELIJKHEID DER HEILIGE SCHRIFT.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's