GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Q. A de Ridder, Zegepraal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Q. A de Ridder, Zegepraal.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vervolgend de behandeling van nieuwe christelijke romans, vestig ik in dit artikel gaarne de aandacht op het reeds eenigen tijd geleden verschenen boek van Q. A. de Ridder, Zegepraal.^)

De Auteur is onder ons het meest bekend als schrijver van schetsen en oritieken in de perio dieke pers. „De Nederlander" en „Timotheus" Iwvatten regelmatig en sinds verscheidene jaren bijdragen van zijn hand; in. het eerstgenoiemde blad heeft hij de taak overgenomen van wijlen 'G. Schnjver. Maar behalve dit essayistisch werk heeft hij ook novellen gegeven (meermalen b.v. in Callenbach's Kerstboek) eenige jeugdboeken, waarvan „DÖ Vijf jongens van Vredesteyn" het bekendste is, e^ een roman „Gods offers", die in , ', De Reformatie' van 13 Jan. 1928 werd besproken.

De Ridder is dus, zooals de heer P. J. Risseeuw

hem noemt in zijn boek „Christelijke Schrijvers, van dezen tijd" 2): „een journaliPt-literator".

In het opstel, dat de heer Risseeuw in dit verband over De Ridder geeft, karakteriseert hij hem aldus:

„Een man met een ruimen blik en mild oordeel, doch in den grond een puritein — wiens leven vol was van hevige emoties, omdat zijn bijna vrouwelijke gevoeligheid — misschien beter gezegd zijn kunstenaarsziel — telkens en telkens weer gewand werd en wordt door de hardheid', de verscheurdheid van het leven. Een man, die niet door het leven is verhard... doch immer is gebleven, die hij was, met een ziel als een gevoelige plaat, door wien dagelijks heel het leven, soms filmachtig-snel. doch altijd hevig reëel, héén gaat en er zichtbare sporen nalaat. Een man, wiens leven en denken schier altijd is bewogen door de ontzaglijke vraag naar den zin van ons leven, wiens dagen en nachten worden geteisterd door „een angstig zoeken, dat ik toch mag weten Uw heil'gen wil, maar Gij onthult dien niet". Een man. die kan hijgen naar rust — rust in Christus — en wiens woelende, rondcirkelende gedachten een concreet punt behoeven. Met allen voor wie hef, wat de geloofszekerhejd betreft; " om „alles óf niets" gaat, met allen, wier leven staat in het teeken der subjectiviteit^ heeft deze zoeker gemeen, de schuchterheid van het zich toeëigenen der objectieve waarheid, die is, ondanks den nacht der zelfverlorenheid, waarin zij soms meenen onder te zullen gaan..."

Met deze beide gegevens, dat De Ridder is journalist-literator en wie hij is als mensch, komen we een heel eind verder, als we over zijn nieuwen roman „Zegepraal" moeten oordeelen. Ze verklaren óók den geest en den toon van „Gods offers", het vorige boek, maar zijn in bijzondere mate de elementen van dezen nieuwsten roman.

Wat het eerste betreft, den journalist herkennen we in de omgeving, in welke het boek brengt: die van het dagbladbedrijf en de uitgeverij. De hoofdpersoon is werkzaam op de correctiekamer van een dagblad en wat dit inho-udt wordt duidelijk uit alles wat het verhaal dienaangaande vertelt, hetzij tusschen de regels door, hetzij als factor in het gebeuren, 't Is evident, dat hier iemand aan 't woord is, die van nabij deze verhoudingen kent. !

Het tweede verstaan we bij een analyseeren van het verhaal zelf.

In korte trekken komt het hierop neer.

Van Dongen, een reeds oude man, is corrector bij het dagblad „De Wereld". Hij heeft het er zwaar, want niet slechts is zijn psychische kracht gering, is hij nerveus, tohberig en moe, maar hij kan het werk ook eigenlijk niet meer aan en de directeur van het bedrijf is een bruut, die bij geringe oorzaak met scheldwoorden en beleedigingen uitvalt. Maar Van Dongen moet in het pijnlijk knellende gareel blijven voortgaan, want hij heeft te zorgen voor zijn vrouw en voor een ziekelijk kleinkind. En in die zorg leeft ook weer zijn liefde, die hem kracht geefi Want het stumperdje is het kind ran zijn in argeloosheid verleide dochter, die na haar val is verkwijnd en gestorven. En daa is er naast deze door ontferming bewogen liefde als de bron van zijn kracht: zijn geloof in Gods Vaderzorg, 't Is hem wel vaak donker in de ziel, als hij moe en afgetobd thuiskomt, als hij 's nachts niet slapen kan en overdag wordt voortgejakkerd, maar, al is het dan vaak na een zware worsteling, hij hervindt toch altijd weer zijn gemoedsrust, omdat hij steeds met beschaamdheid ervaart, hoe God voor hem zorgt en zijn leven leidt.

Eigenlijk is dit de hoofdzaak van het boek: de ontleding van het zieleleven van dezen in het maatschappelijke onbeteeken-nden mensch. met de uitkomst, duidelijk voor lederen lezer, dat deze kleine en geringe in het aardsche, een groote en rijke is in het koninkrijk der hemelen, een die zelf overwint en anderen tot de zegepraal voert.

Die anderen zijn z'n directe chef, de leider van de correctiekamer Sluiters, ' en zijn nieuwe patroon "61tman-, - bij-wien hij door •'bemiddeling van den . eerste wordt aangenomen, als hij aan „De Wereld" als onbruikbaar is ontslagen.

We volgen in het verhaal de ontwikkeling van deze zegepraal: bij Sluiters, die eerst uit medelijden, straks uit verholen bewondering voor de geloofskracht en het geloofsvertrouwen van den oude, hem de hand boven 't hoofd houdt en hem voorthelpt en die ten slotte tot zelfbezinning komt als hij ziet, welk een rijkdom en rust er ligt in het alle dingen stellen in Gods hand. En bij Oltman, als deze zijn zoon heeft verloren en tegenr over de leegheid van alle goed gemeende condoleanties den troost geniet van het eenvoudige, maar door zielservaring gedragen woord, dat Van Dongen hem schrijft. De zegepraal in dit laatste geval is niet een geestelijke winst voor Oltman zelf, maar een gebedsverhooring voor Van Dongen, want ze brengt den patroon er toe, den ouden en al sinds weken 'zieken knecht te pensioeneeren (ofschoon hij slechts heel kort bij hem in dienst is geweest) en, wat nog grooter weldaad voor dezen is, de toezegging te doen, dat hij voor een blijvende verzorging van het zieke kind maatregelen zal treffen. Dat was onder en door alles steeds Van Dongans zware zorg geweest: wat er woeden moest van het kind, als hij niet meer verdiende en straks er niet meer zou zijnl En langs een ongedachten weg neemt God die zorg van hem af om er een volkomen vervulling voor in de plaats te schenken.

Ziet men nu dit verhaal in het licht van de boven geciteerde karakteristiek, dan blijkt de beteekenis ervan. Inderdaad bewijst het bewogenheid over de hardheid van het leven, gevoeligheid voor het leed van anderen. Van Dongen, in zijn moeiten en bezwaren is de in gestalte gebrachte vraag naar het mogen verstaan van Gods wil. Diens heele leven is een hijgen naar rust, en zijn woelende en rondcirkelende gedachten, cirkelend altijd om dat céne: hoe het gaan moet met het kind, behoeven het concrete punt van het zich verzekerd weten. Bij hem is er de schuchterheid van het zich toeëigenen en daardoor vaak de nacht der zelfverlorenheid, waarin hij meent te zullen ondergaan.

Met andere woorden: in dit boek heeft de Auteur zijn eigen zielsgesteldheid geohjectiveerd. Hij heeft het geschreven uit eigen geestelijke ervaring; eigen vragen, eigen worsteling, eigen zorg heeft hij er in tot uiting gebracht. En dan is de beteekenis deze, dat hij de oplossing' van al die mbeilijldieden en zorgen geeft in de teekening van het kinderlijk vertrouwen en het verzekerde geloof van zijn hoofdfiguur. Hij stelt dus scherp de levensvragen, maar wijst even scherp den weg naar een volkomen, rijke, zekere beantwoording; hij beeldt uit de levenszorgen, maar doet zien dat ze alle liggen „in de holte van Gods hand". Daarin ligt de waardij van dit boek als christelijk boek. Het is als de toonzetting van het Schriftwoord, dat in het eerste hoofdstuk wordt aangehaald: „Wentel uwen weg op den Heere en vertrouw op Hem, Hij zal het maken".

Nu is deze stof niet nieuw en ook het verhaal, zooals het hier gecomponeerd is, niet een troavaiUe.

Verschillende elementen zijn bestanddeelen van het ouderwetsche christelijke verhaal: de brute patroon, de spottende en geloofs-vijandige afdeelingschef (bij Oltman), de weldoener, die uit hoofde van verre herinneringen eerbied heeft voor geloofsovertuiging — ze waren in het stichtelijk verhaal van voor zestig, zeventig jaar de onmisbare comparanten. Ook is het weergeven van een preekfragment iets van het oude recept en de uitredding als de nood op 't hoogst is, een haast cliché-geworden wending. Een boek naar modernen stijl is het niet, ook niet in zijn uiterlijk.

Maar het wezenlijke ervan is wat de kern van den christelijken roman behoort te zijn; de hoofdzaak: de ontleding van het geloofsleven en. zielegebeuren van den ouden man is zuiver en goed, spreekt krachtig en overtuigend tot den lezer; de stijl is welverzorgd en past bij de stof.

Zulke verdiensten geven recht op erkenning.

Het boek is niet een phase in de ontwikkeling der christelijke kunst, zooals dat van „Koningskinderen" kan worden gezegd; maar het kan voor den lezer wel, en heel goed, beteekenen een phase in de ontwikkeling van het geestelijk leven. En dat maakt het een aanbeveling waard.


1) Uitgevers-Maatschappij C. Misset N.'V., Doetinchem. '} Over dit boek, uitgave van N.V. Uitg. Mij. J. H. Kok, Kampen, hoop ik eerlang een afzonderlijk artikel te schrijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Q. A de Ridder, Zegepraal.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1931

De Reformatie | 8 Pagina's