GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ongeloovig weenen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ongeloovig weenen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen verhief zich de geheele vergadering, en zij hieven hunne stem op en het volk weende in dienzelven nacht. Num. 14:1.

Toen verhief zich de geheele vergadering, en zij hieven, him stem op, en het volk weende in dienzelven nacht.

Dat is een heel begrijpelijk gebeuren. En alle wijze menschen in deze wereld moeten het er wel over eens zijn, dat dit een zeer verstandige handelwijze was. En dat het wel dwaasheid zou zijn, indien zij toen nog moed gehad hadden. Immers het is altoos een teefcen van levenswijsheid, indien men een open oog heeft voor de werkelijkheid.

Dwaze droomers kunnen altijd wel roemen, doch wijze, practische menschen niet. Immers de situatie is bekend. De door Mozes uitgezonden twaalf verspieders hebben verslag gedaan van hun zending. En zij vertelden hem en zeiden: Wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden hebt, en voorwaar, het is van melk en honig vloeiende en dit is zijne vrucht. Maar overigens —: het is een sterk volk, hetwelk in dat land woont en de steden zijn vast en zeer groot, en ook hebben wij daar kinderen van Enak gezien. En toen is het heel natuurlijke geschied. Toen is het volk in opstand gekomen. Dat spreekt nO'gal vanzelf; verreweg het meerendeel der verspieders was het daarmede ook eens. Er waren er no^ twee, Kaleb en Jozua, die spraken van vrijmoedig optrekken. Maar die twee zijn overstemd. Hier was immers maar één weg. En die weg wordt aangewezen in het woord van het wijze overleg: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij. Wij hebben ook daar de reuzen gezien en de kinderen van Enak, van de reuzen; en wij waren, als sprinkhanen in onze oogen, alzoo waren wij ook in hunne oogen.

Daartegen valt niet veel te zeggen. Dat is zoo al van ouds geweest. In de onheilige linie van Kaïn is de uitbloei van menschenfcracht en menschelijk talent. Daar viert de cultuur triumphen. En de heilige linie van Seth loopt uit op Lamech, die vertroosting zoekt, gewagende van de smart zijns levens. Als die twee gaan coacurreeren, dan wint de Kaïnslinie het. Dienaangaande bestaat niet de minste twijfel.

En er is geen armzaliger vertooning denkbaar dan deze, dat het volk des verbonds zijn kracht gaat zoeken in wat naar den algemeenen maatstaf der menschen groot is en bewonderenswaardig. Het is dan nog maar beter, dat wij zijn als sprinkhanen in onze oogen, want zoo zijn we toch ook in de oogen der wereld.

Maar dat is dan ook onverdragelijk voor onzen hoogmoed.

Als ge het hebben moet van uw kans op succes, dan zijt ge wel dwaas, als ge nog blijft bij de kerk des Hoeren. Uit het oogpunt van menschelijk belang bezien hebt ge nergens minder kans dan in de gemeenschap met Gods volk. Dat heeft het volk van Israël dan ook verstaan. En. het heeft zich overgegeven aan de wanhoop.

Toen verhief zich de geheele vergadering, — zij hieven hun stem op, en het volk weeaide in dienzelven nacht.

Ach er zijn er zoovelen, die het opgeven. En die klagelijk hun weg vervolgen. Gij kent ze ook wel. En van dat wanhopig klagen is ook wel iets in uw leven. Zelfs zijn er voor wie dat eigenlijk hun godsdienst is. En dat wordt dan nog, ook onder ons, verheerlijkt en geprezen, als ware daarin een teeken van levensemst. Maar het is zoo aiiders. Het is zoo wereldsch. Het vindt zijn oorzaak in niets anders dan hierin, dat we verwereldlijkt zijn.

Dat we slechts meten met den maatstaf van het vleesch. Dat we den God des verbonds verloochenen. Dat we oog hebben voor alles en allerlei, maar dat de heerlijkheid des Heeren ons verborgen is. Zoo is het ook geweest in de wanboopsstemming van Israël. En dat is ook wel uitgekomen. En al de kinderen Israels murmureerden tegen Mozes en tegen Aaron; en de geheele vergadering zeide tot hen: och of wij in Egypteland gestorven waren, of och of wij in deze woestijn gestorven waren. En waarom brengt de Heere ons naar dat land, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kinderkens ten roof zullen worden. Zou het ons niet goed zijn naar Egypte weer te koeren? En zij zeiden de een tot den ander: laat oas een hoofd opwerpen en wederkeeren naar Egypte!

Daartoe moet het tenslotte wel komen. Het is een volstrekte onmogelijkheid om als volk des verbonds het beloofde land binnen te trekken, als de heerlijkheid des Heeren .niet gezien wordt. En dan is al het schoons, dat er van dit land der belofte gezegd wordt, slechts een wreede kwelling. Waiit dan staat het toch buiten ons bereik. En dan moet het tenslotte wel komen tot het openlijk zich verzetten tegen den Heere. Waarom brengt de Heere ons naar dat land, waar wij door het zwaard vallen? E.n dan ligt de gedachte voor de hand, om. dan maar een overste te kiezen, die het volk terug zal leiden naar het land der verdrukking in Egypte.

Daar is dan althans geen illusie van levensblijdschap. En dan zijn er maar genoeg, die tot zulk een hoofd wel gekozen willen worden. Die dan ook bij uitstek geschikt zijn tot dat doodgraverswerk. Die er bepaald talent voor hebben om de menschen zoo ver te brengen dat zij zich gewillig buigen onder de zweep des drijvers. Dat alle hopen in hun hart wordt doodgeknepen. Voor dat werk zijn heusch wel menschen te vinden. En dat zijn dan naar wereldschen maatstaf de wijzen, de praktischen. Immers zij wekken geen ijdele verwachtmg. Ze weten het volk wel in onderdanigheid te houden. En ze hebben met hun menschen niets geen last. De menschen willen zelf niet anders.

Zij zijn slechts uitvoerders van den wil der menigte.

Er is ook geen andere houding mogelijk, als de heerlijkheid des Heeren niet gezien wordt.

Maar daarin komt dan ook uit het gruwelijke van deze zonde der verwereldlijking.

O, God in den hemel vertoornt zich schrikkelijk over die leidslieden, die wel bereid zijn Zijn volk terug te leiden naar de dienstbaarheid van Egypte. Die het ongeloof kweeken.

Want dat is het karakter van het ongeloof.

Dat wij ons overgeven aan den dood.

En het is de wil van den levenden God, dat Zijn volk zal leven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Ongeloovig weenen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's