GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Frederik van Eeden en Réné de Clercq. †

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Frederik van Eeden en Réné de Clercq. †

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weer zijn in de doódengalerij van onze literaire kunstenaars twee bekenden bijgezet, beiden verleden week overleden, Frederik van Eeden en René d© Clercq.

Frederik van Eeden en René de Clercq!

Wellicht zou men er nooit toe gekomen zijn deze beiden naast elkaar te plaatsen, als niet hun vrijwel gelijktijdig verscheiden daartoe onmiddellijke aanleiding gegeven had.

Veeleer dan ze in één adem te noemen, zou men ze als elkanders antipoden hebben willen beschouwen.

Frederik van Eeden immers was een stille, teruggetrokken peinzer — René de Clercq een spontane, bewegelijke prater; van Eeden een sombere, pessimistische natuur — René de Clercq een blijhartig, optimistisch mensch; van Eeden een denker, die zich opsloot in een werkvertrek, dat star was als een kloostercel — René de Clercq een causeur, die in volle, lichte zalen, op een versierd podium, in zijn element was; van Eeden, een vorscher naar de diepte der levensproblemen — René de Clercq een genieter van de levensblijheid, van zon en zomer, scherts en spel; van Eeden, een man van vele, uiterlijk soms tegenstrijdige zielsopenbaringen, in de eene periode van zijn leven oogenschijnlijk geheel anders denkend, anders voelend, anders willend dan in de andere — René de Clercq een kerel uit één stuk, onveranderlijk bezig met één en altijd hetzelfde onderwerp: de Vlaamsche zaak'; van Eeden, veelzijdig als een facet — René de Clercq geconcentreerd op één punt, bijna een personificatie; van Eeden, een kunstenaar die ver van het volk afstond, die dacht en schreef in een sfeer en een stijl, waar de eenvoudige weinig of niets van begreep en niets van zichzelf in terugvond — René de Clercq een dichter, die juist in de allereerste plaats door het volk werd verstaan en gewaardeerd, omdat hij over en voor het volk schreef: „we hooren", zegt Pjrof. Vermeylen, „liederen als gezongen uit het gemoed zelf van het volk".

Verschillen allemaal, die veelal het karakter hebben van tegenstellingen. En zelfs beider uiterlijk wekte een indruk van t^engesteldheid: van Eeden was ©en figuur van scherpe lijnen, een man van strakke trekken en gereserveerde beweging, René de Clercq daarentegen een gemoedelijke reus, joviaal, druk, vol van levendige actie, waarin zijn handen en voeten en zelfs zijn golvende baard deelden; van Eeden was in heel zijn optreden een pessimist, René de Clercq een enthousiast. Wie hen beiden bij eenige gelegenheid als spreker heeft gezien — hooge zeldzaamheid ten opzichte van

van Eeden, frequentie ten aanzien van de Clercq, — zal nog allerlei uiterlijk© verschillen aan de hier genoemde kunnen toevoegen.

Inderdaad, men zou er waarschijnlijk nooit aan hebben gedacht van Eeden en de Clercq in één verband te noemen; er was eigenlijk geen verband tusschen hen.

En toch, nu de dood hen als het ware op een zelfde moment heeft weggenomen, nu in vele kranten beider namen tegelijkertijd hebben gestaan en hun , , in memoriam" in sommige bladen op eenzelfde pagina werd afgedrukt, nu dringt zich dat verband aan ons op, komen we er vanzelf toe van Eeden en de Clercq naast elkaar te zien. En dan ontdekken we een zeer merkwaardige verbinding, zóó merkwaardig, dat er nauwelijks een tweede voorbeeld van gelijke kracht te vinden is: beiden, van Eeden en de Clercq, waren zoekers — en beiden zijn ze van hun levenslang zoeken martelaars geworden! 't Is eigenlijk heelemaal geen nieuws — en toch, nu de dood voor beiden tegelijkertijd de aandacht der levenden heeft opgevorderd, nu pas zien we het klaar ea duidelijk, nu is het tóch een ontdekking. —

Ach, wie wist niet, dat van Eeden een zoeker was! Dat de vragende, tastende, peinzende „kleine Johannes" eerst in zijn laatste jaren een begrijpende, bevredigde man is geworden! Heel zijn leven, wat het feitelijke betreft, is één lang zoeken geweest en al zijn werk, van het eerste tot het laatste, van de drama's uit de tachtiger jaren tot de gedichten uit „Aan mijn Engelbewaarder", was een onafgebroken, vaak diep-ontmoedigend zoeken! In den eersten tijd van zijn dokterspraktijk, in zijn Walden-periode (1898 —1903), in het fantastisch© avontuur van d© stichting „de Eendracht", dat hem zijn fortuin kostte (1903—1908), in zijn experimenteeren in Amerika (1908—1909), in zijn huwelijksleven (in 1907 werd zijn eerste huwelijk ontbonden), in alles was hij de rustelooze zoeker, die na 1909 zelfs geen sociale functie meer vervulde. En in zijn geestesontwikkeling, van de pantheïstisch© natuuraanbidding, ov©r Tolstoïaansch© anti-maatschapp©lijkh6id, occultistisch© mystiek, theosophische philosophie, naar de Roomsch-Katholieke kerk, tot welke hij in 1921 overging, de zoeker, di© pas vond, to©a zijn heel© daadwerkelijk© en schriftelijke werkzaamheid achter hem lag!

En van dat zoeken is van Eeden de martelaar geworden: sociaal, financieel, maar vooral ook in de waardeschatting der menschen. Zijn telkens wisselende houding, zooals die sprak uit zijn daden en geschriften, werd als stuurloosheid gebrandmerkt: zijn herhaald pogen, de abstractie van zijn denken in concrete verhoudingen om te scheppen, wat even vaak mislukte als het werd ondernomen, werd als fantasterij belachen, zijn binnenvluchten in de haven der kerk als huichelarij gehoond. Wel heeft hij de erkenning gevonden, waarop zijn ongeëvenaard kunstenaarschap hem ten volle recht gaf, maar in zijn ideeën-wereld is hij immer een eenzame gebleven, zelfs in de latere jaren, omdat zijn katholicisme meer een persoonlijk interpreteeren, dan een onvoorwaardelijk belijden was. (Dat belijden is eigenlijk eerst in zijn allerlaatste jaren gekomen in gedichten als: „Boeteling", „Ik ben herkend" ad.)

Zijn verlangen, brandend en van mystiek doorgloeid, naar een boven-menschelijk© realiteit, heeft de aard© voor hem gemaakt tot „een ballingschap" naar hij zelf heeft getuigd in z'n „Jezus' leer en verborgen leeven", en d© menschen, vrienden en vijanden, verstonden dat balling-zijn niet, ook al hebben de eersten (b.v. bij gelegenheid van zijn Vosten verjaardag) getracht van hun sympathie blijk tö geven.

Frederik van Eeden levenslang een zoeker — en van dat zoeken de martelaar!

En precies zoO' René de Clercq.

Van zijn eerste optreden af, na zijn promotie in 1902 en zijn leeraarschap aan het stadscollege te Nijvel, een strijder voor de Vlaamsche gedachte, een zoeker naar de elementen tot verheffing van het Vlaamsche leven en den Vlaamschen geest. In veelsoortig werk, lyrische poëzie, dramatiek, proza, zich richtend tot het Vlaamsch bewustzijn, wijzend op de schoonheid, de kracht, de realiteit van het Vlaamsche land en de Vlaamsche traditie; in een gansche serie tijdschriften (Jong Vlaanderen, De Vlaamsche Stem, De Toorts, D© Gazet van Brussel, Dietsche Stemmen) ijverend voor zijn ideaal. En op allerlei wijze dan dat ideaal nastrevend: in volksch© versjes, vlot en vlug, die „heel de ellende en de luimigheid en de moed van het zwoegende Vlaanderen (doen) meeleven" (Vermeylen); in visionaire dichtwerken, die eigenlijk lagen boven zijn dichterlijke kracht; in diep-klinkende oorlogspoëzie, die gewaagt van het lijden en verbloeden van land en volk (de bundels „De Zware Kroon", „Van Aarde en Hemel", „De Noordhoorn"); in redevoeringen, overal. — Een zoeker naar verlevendiging van zijn volk en zijn land, waarvan hij zong: „Daar is maar één land, dat mijn land kan zijn"...

En ook deze zoeker werd van dat zoeken de martelaar.

In d© oorlogsjaren een activist geworden, dat is, in verbinding met den Duitscher strevend naar ©en komende Vlaamsche zelfstandigheid, en voorvechter van de Vlaamsche Universiteit te Gent, werd hij, na den terugkeer der Belgische regeering, ter verantwoording geroepen. En toen hij, duchtend de uitkomst van die verantwoording, uitweek naar Nederland, werd hij bij verstek ter dood veroordeeld. Zijn Vlaamsche land was voorgoed voor hem gesloten: een balling moest hij blijven, over de grens. En al heeft hij nu met zijn blijmoedige natuur die ballingschap heroïsch gedragen, al vond hij hier te lande vele vrienden, en, in d© tallooze l©zing-en voordrachtavonden gelegenheid zijn hart te luchten — en wat deed hij dat met een meesleepende hartstochtelijkheid! — diep in zijn ziel bleef het heimwee naar zijn verloren land en zijn, dichtbij en toch onbereikbaar ver, werkend en zwoegend en strijdend volk. Vaak werd hem dat heimwee te machtig: dan kon hij niet zwijgen en klaagde zijn smart in versjes, die ontroerend waren in hun eenvoud:

Ik kan u niet vergeten, mijn simpel landekijn, bij menschen die veel weten veel hebben en veel zijn. Ik heb u nooit verloren, uit de oogen van mijn ziel, mijn dorpken en mijn toren en vaders zingend wiel.

of d© vierregelig© strophe uit den bundel „MjeidoO'm", die heel het verlangen van de dichterziel openlegt:

De vogel, die naar 't Zuiden trekt heeft mijn verlangst en lied gewekt naar schoone Scheld en torenstad. Daar strijdt mijn volk, daar woont mijn schat...

Nog slechts enkele maanden geleden sprak René de Clercq hier t© Amsterdam voor een kring van jonge menschen. Met steeds meer aangloeiend vuur, in snel tempo, onder levendige gebaren en een krachtig schudden van zijn heirculischen kop, fleurig, levendig, geestig, vertelde hij van zijn Vlaanderen, zijn volk, zijn menschen en hij illustreerde zijn causerie met ©en herhaald declameeren van zijn bekende volksoh© liedjes. Zijn geestdrift vonkte d© hoorders aan: een rappe pianist schoot naax de piano en zette de melodieën van Hullebroeck in; de jonge menschen zongen en de frissche liedjes juichten door de volle zaal, het eene na het andere, terwijl de dichter glunderend, gebarend, het spontane koor dirigeerde — 'twas alles enthousiasme aan en rondom hem, enthousiasme, door hem zelf gewekt. Maar — gelijk hij zelf vertelde in den kleineren kring van het Bestuur — na zulk een avond keerde hij verdrietig huiswaarts, omdat hij weer opnieuw zijn ballingschap zich bewust was geworden, omdat door zijn eigen kleurige woorden en den jubelenden zang weer smartelijk-helder het beeld voor zijn geestesoog stond van zijn land, waar hij over spreken, over zingen, over denken kon, maar dat hij niet mocht betreden. Dan, in zijn eenzaam terugkeeren naar zijn bovenhuis, was hij de man, dien hij beschreef in zijn „Meidoorn"...

Daar zwierf een verstooteling, krank, alleen. Slechts iets had hij nog met de menschen gemeen: Dat was zijn klagende zieltolk, De taal zijner moeder, het lied van zijn volk..."

D© zoeker weer, en van dat zoeken de martelaar!

Zóó zien we de merkwaardige verbinding tusschen Frederik van Eeden en René de Clercq, een verbinding di© er altijd is geweest, maar waarvan we ons nu pas zijn bewust geworden, nu we van één punt uit: hun gelijktijdig levenseinde, beider levensweg overzien.


1) Zijn vader was vlaswerker en zeeldraaier.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Frederik van Eeden en Réné de Clercq. †

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's