GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nieuwe gegevens over Allce Nahon en haar werk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuwe gegevens over Allce Nahon en haar werk.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Dit en het voorafgaande artikel zijn de publicatie van de radiolezing, die ik over het bovenstaande onderwerp hield op 28 Mei 1.1. In het vorige stuk werden eenige nieuwe biografische gegevens meegedeeld, nu volgen enkele nadere gegevens betreffende den ontwikkelingsgang der dichteres.

De biografische gegevens, die ik thans mee-deelde, zijn inderdaad belangrijk voor een verheldering van ons inzicht in den levensgang van Ahce Nahon. Ik stond er vrij lang bij stil, omdat ik niet weet, of het komende gedenkschrift ze alle zal verwerken.

In de tweede plaats zou ik spreken over enkele nadere gegevens betreffende den ontwikkelingsgang der dichteres.

Ze zijn ontleend aan een stuk van Alice Nahon zelf.

Op den 7den October 1932 namelijk sprak ze te Rotterdam over „Mijn Dichten". In deze lezing gaf ze o.m. ook een overzicht van haar dichterlijke werkzaamheid, met vermelding telkens van de verzen uit haar bundels, die een bepaalde phase van haar ontwikkelingsgang weerspiegelen. Haar eigen aanwijzingen volgend, kunnen we dus daarvan ons een indruk vormen: een en andermaal zal ik daartoe u een citaat voorleggen.

De eei-ste verzen zijn stemmingsdichtjes, ontstaan door het genieten van de schoonheid der natuur. „Wie", zoo zegt ze, „als jonge mensch in heel bijzondere omstandigheden, veel te kijken had naar het leven te lande, gevoelt behoefte, uiting te geven aan den weerschijn die het uitzicht en het gebeuren van de natuur geven in het gemoed". En ze noemt „Rozenknop", „Dopheide" (beide te vinden in „Vondelingskens") e.d. ten voorbeeld.

Werkelijk dragen deze verzen dien weerschijn. Maar hel kan ons, bij het herlezen, niet ontgaan, dat door de blijheid der genieting heen toch een weemoedige klank trilt: ze zijn immers uit den eersten sanatoriumtijd, toen de dichteres als p a-t i ë n t e wandelde op de heide en in de bosschen.

Dan komt, wat ze zelf noemt, „de morgenfrissche verschijning van de liefde" in haar jonge leven. Verscheidene dichtjes uit „Vondelingskens" spreken daarvan, niet luidruchtig, want daar zijn de omstandigheden niet naar, maar toch duidelijk en warm. Doch de geluksverwachting wordt een teleurstelling. En die vindt haar neerslag in het werk. Zelf zegt ze het: „Het wars-van-menschen worden" schuift een valen schijn over het werk dat daarna geboren wordt". „Stervenspijn" en „Hoop" zijn dichtjes uit deze periode en ook het eenvoudige versje voor een vriendin uit het sanatorium, dal wel heel klaar van die verloren illusie spreekt:

Simpel kind, da, t, stil van denken Aan mijn zij uw Lente leeft.

Dat, als ik, niet blij mag schenken Wat wel iedere vrouwe geeft...

Is ons huis een schaam'le haven, Waar geen bUje landing is, In 't verlangen ligt de gave In de gift de ontvangenis.

Kan ons Ued geen hooglied wezen Laat ons, na den oogst van 't graan, Lijk de poovre vrouwen lezen De aren, die verloren gaan

De aren die verloren gaan, die zijn haar deel! Trieste woorden inderdaad!

Straks leidt die verloren illusie tot vereenzaming. „Er komt opstand in de ziel", vertelt ze, „fierheid vecht tegen teleurstelling. Geen liefde van een man, geen liefde van menschen, geen vriendschap wordt meer verlangd; en een kracht richt zich in u op, die alles moet vervan_gen: de kracht om zonder menschen te leven en alleen met God". Het zeer bekende „Góenavond" uit den bundel „Vondelingskens" wijst ze aan als het vers, dat deze stemming vertolkt. „We lezen Ruusbroec en Thomas a Kempis" vertelt ze verder, „en we stooten de wereld weg van ons met het hulpelooze gebaar dat eigen is aan illusiedragers. En wij meenen, och arme, dat hier de mystiek begint, alsof wij zoomaar konden overstappen van ons menschelijk wel-en weeleven in de hemelkolken van de Godsbeschouwing. "Wij willen het wel, maar wij kunnen het niet. Wij meenen, dat om hart kan losbranden, zooals Gezelle het gevoeld heeft:

„Brand los, mijn hert 'tis nu, 'tis nu dat d'hemelvaart begint".

Maar begint werkelijk de hemelvaart? In de eenzaamheid, waarin wij ons teruggetrokken hebben moeten volgens ons oordeel de trappen gevonden worden, die zoo hoog reiken, als we maar standvastig voortgaan. Doch onze afkeer van menschen, onze drang naar eenzaamheid, de houding, waarmee we tegenover het leven gaan staan, het is alles trouwhartig zelfbedrog."

Hier onderbreek ik even het citeeren van Ahoe's eigen vertellen, om er op' te wijzen, hoe we in deze woorden de sfeer geschetst krijgen, waarin de bundel „Schaduw" ontstond. En als we dan deze mededeelingen vergelijken met die, welke ze deed aan den journalist, die in die dagen haar kwam interviewen, dan wordt de toon van de verzen ^it „Schaduw" veel duidelijker. Trouwhartig zelfbedrog. Want, „hoe 't leven ons ook heeft zeer gedaan" — ik citeer weer — „we behooren toch aan 't leven. Maar dan moet dat niel gezocht bij de menschen, die we kennen, maar bij de vele onbekenden, de naamlooze menschheid, die lijdt onder levensnood".

Zoo komt de tijd van willen en weer kunnen werken, van geluk, in het lenigen van en meeleven in den nood van anderen. Ahce is dan in haar werkkring in Mechelen getreden: ze is in contact met jonge kunstenaars, ze beoefent de muziek, ze bestudeert de architectuur. „Maar met dat al", zegt ze zelf, „is er toch ontbering: we loopen

schijnbaar geestdriftig mee, maar met in ons het heimwee paar de stilte".

Uit dezen innerlijken tweespalt worden de verzen van den bundel „Schaduw" geboren. De dichteres geeft de sfeer van heel dien bundel aldus aan: „met alle belangstelling voor de menschen^ met een onweerstaanbaren drang naar God, moet de dichter toch gedurig ondervinden zijn verre en vreemd blijven van Schepper en schepping".

Wie nu met deze gegevens van haar zelf de bundels ^log eens doorleest, van „VondeUngskens" tot („Schaduw", begrijpt veel beter den ontwikkelingsgang der dichteres dan te voren. En vooral, tiii ziet dat het ontwikkelingsproces nog niet ten einde was. Zelf heeft ze dat gevoeld, zooals blijkt uit haar gesprekken met Lode Zielens in haar laatste levensweken en uit de weemoedige klacht tot pater Stracke, toen hij haar kwam bedienen: ach, pater, nu te moeten sterven". De bundel Schaduw" was een phase in dat ontwikkelingsproces: het zoeken, naar wat zij noemde „de hemelvaart der poëzie" in de bewogenheid van de .wereld rondom. Die psychische houding, die daarachter stond, was die van al de jongeren van dezen tijd, dezelfde, die we vinden in de romanhteratvmr van eigen en vreemden bodem: namelijk de vraag naar den inhoud en het wezen der dingen, naar werkelijke levensbevrediging. Het antwoord heeft Alice Nahon niet gevonden, evenmin als al die anderen, die het zoeken bij de menschen. Maar dat ze daarbij niet zou zijn blijven staan bewijst de uitspraak op het slot van deze zelfanalyse, dat dwars door zonde en strijd heen in algeneele overgave de vrede te vinden moet zijn. Met die gedachte was ze inderdaad genaderd tot den weg, die naar de hemelvaart der poëzie voeren kan, den weg, dien Jacq. van der Waals heeft gevonden, na gelijke worsteling, en in haar latere verzen met blijdschap en dankbaarheid heeft betreden.

Bij de beoordeeling van de poëzie van Alice Nahon, vooral uit het oogpunt van christelijke levensovertuiging, bedenke men dus, dat de dichteres niet, gelijk Jacq. van der Waals, tot de volle

rijping van haar geestelijke ontwikkeling heeft mogen komen. De erkentenis, die Jacq. van der Waals uitsprak met de bekende woorden: • buiten U is niets dan strijd, niets dan moeite, niets dan zorgen — die erkentenis was het belijden van haar latere levensjaren, toen ze, dwars door zonde en strijd heen, jn volkomen overgave haars harten vrede gevonden liad.

Dit wat betreft den ontwikkeüngsgang van Alice Nahon. In aansluiting daarbij moet ik nu nog op éénpunt wijzen, dat Juistdoor den bundel , ; Schaduw" in het geding is gekomen, namelijk het oordeel over de eenvoudigheid van haar verzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Nieuwe gegevens over Allce Nahon en haar werk.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's