GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr Mr Willem van den Bergh.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr Mr Willem van den Bergh.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

gen man van ernst en gebed, van boete en wg^e van danken en vasten voor zichzelf en voor jjjen' met wien hij in gemeenschap der heiligen leefde- Een leven van verootmoediging, en vol lueedoogen met aUe ellendigen. Maar dan ook Iemand, die daarbij niet blijven kon, doch steeds, óp aUe terrein, weer speuren moest naar de oorgaken van inzinking en ellende, om aldus getuigend en reddend op te kunnen treden. Zoo ^erd hij vader der Doleanüe, en vader van vele süclitjngen van barmhartigheid in ons land. Zoo kon hiji niéér nog, met recht „het geweien der doleantie" genoemd worden, van wien Dr J. C. ^nllmarm met betrekking èn tot Dr Kuyper èn lot Dr Rutgers schrijven kon: ook de „ziel" en liet „denkend hoofd" onderwierpen zich gaarne aan de stem van , , het geweten der doleantie" i). 2oo getuigde Prof. Lindeboom in zijn openingswoord van de Algemeene Vergadering van de Ver- (jeDJging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland, 8 Mei 1890, kort na het overlijden van Dr van den Bergh, van hem: „Zijn (lébed en getuigenis zal nog lang nawerken. Hi TOS een kostelijk element in ons Bestuur. Hij wees inzonderheid op de geestelijke zijde van de jaak en den arbeid. De Heere heeft Zijn volk woepen om te getuigen; dat „Veldwijk" meer en meer een GETUIGE van Christus mocht worden was zijn gedurige wensch en bede". 2) Reeds in zijn studententijd streed en getuigde hij tegen ontucht en prostitutie, hetwelk vooral in die jaren niet naliet zeer bijzonderen indruk Ie maken. Uit een enkel woord als „dat de zwaarste straf voor wie een vrouw ten val bracht, wezen zon, haar leven te moeten aanschouwen tot haar graf"') bleek de ontferming, die hem vervulde, tegenover de onverschilligheid, die aan de universiteiten veeleer regel was. Nog tegen het einde van zijn leven, in 1889, had hij zich bereid verklaard, op het Congres tegen de prostitutie het onderwerp te behandelen: „De scliuld van den man tegenover de vrouw". Zijn juridische dissertatie, waarmee hjj 29 Juni 1878 summa cum lande promoveerde, ging over: „De strijd tegen de prostitutie in Nederland". Was van den Bergh zeker mede onder invloed van O. G. Heldring, die, naar liij zelf bekende, van groote beteekenis voor hem was geweest, tot de keuze van dit onderwerp gekomen, zoo heeft hij toch een eigen plaats ingenomen in den gj-ooten strijd tegen de ontucht, die misschien het rijkst en beknoptst uitkomt in de 28stie steUing, aan zijn theologische dissertatie toegevoegd, luidende: „De bestrijding der prostitutie moet uitgaan van de belijdenis, dat alleen het geloof in den Christus Gods het kwaad in zijn wortel aantast".

Jurist was en voelde van den Bergh zich niet. Slechts terwille van zijn vader was hij deze studie begonnen in 1868, maar reeds het volgende jaar liad hij toestemming verkregen, zich ook in de theologische faculteit te laten inschrijven. Hij schreef hierover zelf aan Prof. Fabius nadat hij reeds gepromoveerd was, en deze voegde daaraan toe: „Zelfs heeft Dr van den Bergh den ütel van meester in de rechten, dien hij een jaar vóór zijn promotie in de theologie voeren mocht, in dien tijd zelden of nooit gebruikt. Ook liet hij dien titel op het titelblad van zijn theologisch proefschrift achterwege, en meldt zijne huwelijksafkondiging zijnen naam als „Dr Willem van den Bergh". Toch is zijn rechtsstudie hem zeer te stade gekomen bij de kerkelijke processen, waarin, na de ter-zijde-stelUng van de synodale organisatie, de Kerk van Voorthuizen gewikkeld werd, en waarvan hij zoo alle bijzonderheden te beter kon volgen en begrijpen". ^) Toch is hiermede wel het voornaamste gezegd, en niemand meene, dat Dr Mr W'. v. d. Bergh zijn beteekenis voor de doleantie inzonderheid aan deze dubbele studie zou te danken hebben. Hij is van meet af vooral theoloog geweest, wel van zeer breede allure, maar vooral toch met zeer rijk en diep zieleleven.

Als theoloog promoveerde hij op een proef- *rift over „Calvijn over het Genadeverbond", ^ Sept. 1879, en reeds in zijn inleiding gaf hij te kennen, dat het hem met deze dissertatie ging over de vraag: „Wat en wie is Gereformeerd? " 'Pg- 2) Dat moet uit de bronnen weer aan 't licht gebracht worden, en zuiver in verband met den jüeuwen tijd uiteengezet worden- „ZIJ die op den ™dem der Gereformeerde belijdenis leven en denfen mogen, moeten met ijver aan den arbeid njgen (pg. 4). En dan kiest Dr v. d. B.ergh juist «e Verbondsleer tot voorwerp van zijn studie, '^'D'Iat „de invloed der Gereformeerde dogmatiek "pk op lierkstichtend, staatkundig en sociaal geled juist te danken is aan en te verklaren uit ï^^erbondsleer, als een harer grondzuilen, (pg. ^i- We kunnen in dit artikel aan dit werk niet te *et aandacht besteden. Zij het ons genoeg er ^Q te herinneren, dat het door Dr Kuyper in » ö Heraut" met „hooge ingenomenheid" ontbieiiT^ ^'^erd, „overmits ze ons een eerstelinge "it van die wetenschappelijke beoefening der Gereformeerde belijdenis, waaruit alleen een betere toekomst voor Kerk en School dagen kan". (5 Oct. 1879). Prof. Dr Is. van Dijk daarentegen schreef er in Studiën van 1880 een vrijwel vernietigende kritiek op. Reeds toen was de vraag aan de orde: wat is Gereformeerd? en: wie doet recht aan Calvijn? „Deze dissertatie is in zekeren zin geen gewoon proefschrift. Dr v. d. B. spreekt niet onduidelijk en wil spreken eenigermate in en door zijn verhandeling het woord van „het herlevend Gereformeerd type" in en buiten ons vaderland, en de Gereformeerde partij in ons vaderland vindt haar woord in deze dissertatie gesproken blijkens de lofspraak, die ze ontving", maar Prof. van Dijk wilde er in zijn artikel op wijzen, dat dit proefschrift niet aan wetenschap^ pelijke eischen voldeed, en toonde „dat het niet gemakkelijk is in de taal van het verleden, het verleden zelf te verstaan". ^)

Na oen voorbereidingstijd van elf jaar (1868— 1879), waarin Dr v. d. B. echter niet alleen studeerde, maar met name in de jaren '76 en '77 belangrijke en leerzame reizen in het buitenland maakte, waar hij met vele vooraanstaande mannen en inrichtingen in aanraking kwam, deed hij 7 Dec. 1879 intree in de kerk te Schaarsbergen, na bevestigd te zijn door zijn schoonvader Dr Pierson. Zelf vond Dr v. d. B. dien voorbereidingstijd wel eens wat lang, en zuchtte hij: „Was ik maar in het ambt". „Nochtans", schrijft Prof. Fabius, „schreef hij mij 2 Sept. '78, dat voor het leven in Staat, maatschappij en Kerk „de mensoh toch gewoonlijk eerst omtrent dertigjarigen leeftijd vollen wasdom in geestelijken zin bekomt". „Ook wees hij mij eens op het feit, dat de Heiland zijne verschijning in het openbaar tot dien leeftijd verschoven heeft", "i) Handelde zijn academische proefpreek, 28 Mei 1875 gehouden, over de woorden van Lukas 15:17 uit de gelijkenis van den Verloren Zoon: „tot zichzelf gekomen zijnd©", een. preek die toen reeds diepen indruk op de studenten maakte, maar ook Dr van den Bergh zelf langen üjd bijbleef, niet minder typeerend is zijn intreetekst te Schaarsbergen: Ezechiël 33:10—11, waarvan de Wit meedeelt: „Een geheel buitengewone intrede was het. Van „redenaarstalent" merkte men niet veel. Althans niet van oratorie. Maar wel was de prediking aangrijpend en bezielend. En de nu nog in leven zijnde hoorders bewaren de heugenis ervan, 't Is hxm of het „Bekeert u, bekeert u, gij huis Israels! Waarom zoudt gij sterven? " hun nog in de ooren klinkt".')

Beeds te Schaarsbergen begon Dr van den Bergh zich op allerlei terrein te bewegen. Getrouw in de prediking des Woords, begon hij hier ook des middags dienst te houden, om den Heid. Cat. te verklaren. Des middags, want de avonden moesten volgens Dr v. d. B. bewaard blijven voor het gezinsleven. Behalve weekdiensten, hield hij tal van Bijbellezingen, op verschillende plaatsen. IJverig in al zijn gemeente-arbeid, kon hij zich daarnaast nog aan tal van andere belangen wijden. Richtte hij te Schaarsbergen al spoedig een School met den Bijbel op, zoo trad Mj te Leeuwarden ook op voor heel het Christelijk Onderwijs. Hij deed ook dit op zijn wijze. Op dien Uniedag te Leeuwarden van Nov. '83, leidde hij zijn gehoor, naar het getuigenis van Ds G. Hj van Kasteelj tot verootmoediging en waarschuwde tegen het gevaar van zelfvoldaanheid. Hij maande tot getrouw zelfonderzoek, en stelde tal van ontdekkende vragen, hoe men in den Schoolarbeid verkeerde tegenover God, vragen, diepingrijpend in de ziel, en wel geschikt om alle zelfvoldaanheid te bannen. 8) Dat is echt Van den Bergh. Dat was zijn kracht. Of liever dat was van den beginne de gave Gods in dezen man. Zooals hij hier op Schoolgebied zich openbaarde, zoo komt hij het volgend jaar uit op het terrein der Christelijke Barmhartigheid, en daarna op kerkelijk erf.

17 April 1884 was Dr v. d. Bergh aanwezig op de eerste voorloopige vergadering van hen, die dtei .vraag onder oogen wilden zien: „Wat moeten en wat kunnen we doen voor de verzorging van Krankzinnigen, Doofstommen en Blinden, volgens den aard en den eisch der Christelijke liefde? " Op deze vergadering zou gesproken worden over de dringende behoefte als eerste punt. Aanstonds verkreeg hierbij Dr v. d. Bergh het woord, en, zoo vermeldt dan het eerste jaarverslag van de huidige Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen, opende deze belangrijke gedachtenwisseUng met Jesaja 58:1 e.v. te lezen, en te wijzen op de dringende behoefte aan schuldbelijdenis bij Gods volk zelf. Inzonderheid wees hij op de noodzakelijkheid om de oorzaken der krankzinnigheid op te sporen. Zoo werd de noodzakelijkheid, maar dieper nog ook de schuld van het Christenvolk erkend. Dr v. d. B. werd benoemd' in de voorloopige commissie, die later tot Bestuur der Vereeniging gekozen werd. Op de Conferentie tot getuigenis, die aan de eerste algemeene vergadering der Vereeniging „Veldwijk" voorafging, was het Dr v. d. Bergh, die een allerbelangrijkst referaat leverde over „De Oorzaken der Krankzinnigheid", waarheen Prof. Lindeboom tot in zijn laatstgehouden referaat over „De Geestelijke Bielangen der Stichtingen" (1932) nog telkens weer terugwees. Het was een woord naar zijn hart geweest, waarin immers „de gevoelens der deskundigen waren vergeleken met de uitspraken van Gods onfeilbaar Woord". 3) Volgens Dr v. d. B. hing „de toeneming van de krankzinnigheid in ons land waarschijnlijk samen met het geestelijk verval, dat tegenwoordig onder Gods Idnderen maar al te duidelijk is. Zij zelven zijn van die toeneming de schuld, in zooverre zij Ie niet genoeg de oorzaken der ziekte bestrijden, waartoe zij bijzonder door Gods Gr& est en Woord bekwaamd worden; 2e in Kerk, gezin en binnenkamer zoo weinig het lot der ongelukkige lijders bepleiten bij den barmhartigen Hoogepriester; 3e zelven te weinig verootmoedigd zijn onder de oordeelen Gods, die ook uit de toeneming der krankzinnigheid en van het zenuwlijden spreken". 1°) Ik had hierover alleen een artikel willen schrijven, omdat ik meen, dat deze woorden van Dr V. d. B., te weinig bekend, nog van ontzaggelijke beteekenis zijn, zooals trouwens dit gansche referaat, waarover veel meer te zeggen ware. Nu wij ons echter te beperken, en speciaal met de doleantie bezig te houden hebben, wijzen we nog slechts op wat Dr v. d. B. in het slot van dit referaat opmerkte: „Veel wordt tegenwoordig gesproken over kerkherstel. Ach, blijke deze overal door te breken door herstel dei- plaatselijke barmhartigheid tegenover de Krankzinnigen in uw gezin, omgeving en Kerk en door bestrijding der oorzaken dezer ziekte waar zij zoo verschillend maar ook zoo weinig bevreesd blijkt te zijn en in Gods Woord beschrijving en geneesmiddel beide ligt".")

Reeds in 1882 had hij geschreven: „daarenboven kom ik dagelijks meer tot inzicht en ervaring, dat de oorzaken waarom de Heere ketterijen, scheuringen, onvruchtbaarheid en afval over ons arm vaderland en de gemeente brengt, vooral in het gebrek aan barmhartigheid tegenover armen, zieken, en allerlei soort van lichamelijk en stoffelijk ellendigen gelegen is. De reden, waarom Israël naar de ballingschap ging en waarom Christus zelf aan de Israëlieten hun aanstaande vei-woesting aanzegt, - wijzen daarop", i^)

Hoezeer hem in deze jaren te Schaarsbergen deze gedachten bezig hielden, blijkt uit meerdere van zijn publicaties. Met Ds Pierson voerde hij de redactie van Magdalena, Evangelisch Jaarboek, uitgegeven ten voordeele van het Asyl-Steenbeek, waarin hij bleef schrijven over ontucht en prostitutie, ontdekkend de zonden en schuld der Nederlandsche mannen en vrouwen; in 1879 over „De vreemde vrouw in Nederland"; in 1881 „Een avond uit het leven van een Leidsch student"; in 1882 „Barmhartigheid en niet offerande"; in 1883 „Lessings Faust"; in 1884 „Toespraak gehouden bij den bidstond 14 Sept. 1883 in de Kloosterkerk ter inleiding van het 's Gravenhaagsch Congres tegen de j-eglementeering der ontucht". Maar van niet minder belang was zeker wat hij schreef in „Bouwsteenen", tijdschrift voor Inwendige Zending onder redactie van Dr L. Heldring, waarvan Dr V. d. B. medewerker was, allereerst reeds in Aug. 1883 over „De Philanthropie in de Kerk", doch daarna ook in '84 over „Een Ouderloos en Naamloos Kind". Beide artikelen handelen eigenlijk reeds over de verhouding van de Inwendige (of zooals Dr v. d. B. dan nog hever zei: de Binnenlandsche) Zending tot de Kerk. Dat was het ouderloos en naamloos kind! Breedvoerig toonde v. d. B. de nadeelen aan, dat de philanthropie en allerlei werk van barmhartigheid en evangelisatie los naast de Kerk stonden, en met klem voerde hij het pleit voor de allernauwste band en verbinding tusschen beide. Typeerend is weer het einde van het tweede artikel voor Dr v. d. B.: „Moge dit opstel gelezen worden met die deernis over onze diep gezonken kerken en diakoniën, waarmede het besef van de solidariteit onzer schidd gepaard gaat; en tevens uit barmhartigheid over de Kerk (de moeder), over de „Inwendige Zending" (het kind) aan herstel en vereeniging van beide geen onzer wanhopen; veeleer ieder in Jezus naam, door den Heiligen Geest, naar Zijn Woord daartoe arbeiden!" 1')

Zoo rijpte over heel de linie van zijn breed en diep gaande leven de Reformator Van den Bergh; de Kerk-hervormer, die, met groote bewogenheid zoekende de oorzaak van aUerlei ellenden, telkens weer bij de tekortkomingen der Kerk uitkwam, en daarvan steeds meer schuldbelijdenis doen moest. Ook gedurende de Reformatie zou hem dat be.sef geen oogenbhk verlaten. Hij was zoo bang voor Farizeïsme. Hij zag de geestelijke gevaren aan de doleantie verbonden: „het verui twendigen van den strijd; het bezigen van middelen, die den strengen toets des Geestes niet konden doorstaan; niet het minst de Farizeeuwsche zelfverheffing en het verheerlijken van Gods trouwe — inderdaad zoo ontrouwe — volk; het niet voelen van de solidariteit der schuld; ook de gedachte, dat met het bevrijd worden uit de synodale organisatie het eigenlijke werk, het kerkherstel was afgeloopen, terwijl voor hem de arbeid

daarmiee eerst begpn; ja de synodale organisatie ter zijde gesteld moest worden, ten einde kerkherstel mogelijk te maken".i*)

In Voorthuizen, waar Dr v. d. B. 12 Oct. 1884 zijn intrede deed, kwam hij tot de volle en zeer rijke onlplooiïng van zijn persoonlijkheid. Na voor meer dan 40 beroepen bedankt te hebben (ook voor de gi-ootere steden als Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Utrecht, e.a.), nam hij Voorthuizen voorwaardelijk aan, n.l. „dat hij de gemeente kon leeren en regeer en naar Gods Wioord, en dit Wioord zou worden gehandhaafd boven de Synodale reglementen, die hiermee in strijd zijn''.^^) Heeft de Kerkeraad na rustig beraad daarin toegestemd, dan doet Dr v. d. B. zijn intrede met Ps. 51:19—20, sprekende over de geloofs-, de schuM-, ©n do gebedsbelijdenis, en na den tusschenzang vooral stilstaande bij het diep verval van land en volk en kerk. i^) Een gewone intreepreek was dit ook al weer niet. Eer was het een programma van den arbeid, dien deze prediker zou gaan verrichten, in geloof, met boete en gebed. Naast zijn steeds actueele prediking, hield hij ook te Voorthuizen weer Bijbellezingen, en vooral velerlei bidstonden, soms gepaard gaande met vasten, of boete- en bededagen, voor allerlei nooden en belangen in het Koninki-ijk Gods: voor Kerkherstel; de catechisatiën; de zending; de school; vereeniging „Veldwijk"; enz.

Nog maar nauwelijks in de Classis Harderwijk, nam Dr v. d. B. aanstonds deel aan de actie tot Reformatie, die daarin onder de predikanten Vlug, van Nijkerk, en Ringnalda, van Oldebroek, reeds aangevangen was, en waarvoor hij zich feitelijk reeds uitgesproken had door zijn deelname aan de Conferentie te Amsterdam van gecommitteerde kerkeraadsleden, waar positie was gekozen tegen de Synodale organisatie (11 Apr. 1883). In bidstonden ging hij voor, en op de conferenties der ambtsdragers van die Classis hield hij lezingen over „De Kerken-orde, vastgesteld in de Synode van Dordrecht 1618—'19"; „De Proponentsformule" ; „De bruikbaarheid der Dordsche Kerkenorde"; „De toepassing der Dordsche Kerkenorde"; enz.

Na rustige, ernstige, ootmoedige voorbereiding, waarin de gansche gemeente betrokken werd, werd Zondag 7 Februari 1886 het besluit van den Kerkeraad, dat reeds dateerde van 10 Sept. 1885, bekend gemaakt, dat „de band met de hoogere Besturen was doorgesneden".") Het was de Zondag waarop in Kootwijk Ds Houtzagers werd bevestigd, waartoe Dr V. d. B. ook zoo krachtig had meegeholpen. „Hoe de Kerkeraad tot dit besluit was gekomen diende de gemieente nauwkeurig te weten, zou zij welbewust in dezen kunnen volgen. Daartoe werd nu aan de leden der Kerk te Voorthuizen door den Kerkeraad een „open brief' gericht, „ter aanwijzing van hetgeen strekt tot verwerping van Gods Woord en van Jezus Christus als eenigen onmisbaren Naam en tot ontheiliging van het Sacrament des Avondmaals". ^s) Deze brief onder het motto van Dan. 9:19 „O Heere, hoor! o Heere, vergeef! o Heere, merk op, en doe het, vertrek het niet! Om Uwszelfs wil, o mijn God! want Uwe stad, en Uw volk is naar Uw Naam genoemd" is niet alleen van ontroerende schoonheid, maar ook van zeer grondigen inhoud. Elk wist nu duidelijk en goed waar het om ging. Soortgelijk schrijven richtte de Kerkeraad aan de Kerken van de Classis Harderwijk; aan den Koning; aan de Algemeene Synode der Ned'. Herv. Kerk. Al kunnen we hier deze stukken als documenten van den K erkeraad niet nauwkeuriger beschouwen, toch dragen ze wel zoo geheel het karakter en den geest van Dr v. d. B., dat ze ook hier der vermelding althans ten volle waard waren.

Na deze eerste reformatorische daden, volgt een periode van ongehoorde krachtsontplooiing van Dr v. d. B., die zoo goed besefte, dat thans eigenlijk eerst de werkelijke hervorming der Ki& rk begon. Niet alleen te Voorthuizen, maai' straks schier in het gansche land, op Congressen en Conferenties, trad nu Dr v. d. B. op, en refereerde o.a. over „De roeping der Kerken in de praktijk der barmhartigheid, het verval daarvan en de middelen tot reformatie"; „De bedienende personen" op het Diaconaal Congres te Utrecht; en sclu-eef over „Onze persoonlijke en kerkelijke onbarmhartigheid en hare genezing" in „Olie en Wijn in de wonden". Langs dezen weg werd Dr v. d. B. de vader van de Stichting voor idioten en achterlijke kinderen 'sHeerenloo te Ermelo, maar ook middellijk van het ziekenhuis Eudokia te Rotterdam. Daarna had echter ook het ambt van ouderling zijn volle belangstelling, en hij geeft leiding met zijn referaat over „De ai'beid van den Ouderling in en buiten de gemeente", op hel Ouderlingencongres te Utrecht. Had hij vroeger reeds gesproken over „Het ambt der geloovigen", ook thans hield hij zich daarmee bezig, en Ds Wagenaar, die er over schreef, ontleende veel aan de gedachte van Dr. V. d. B. Zoowel in „de Heraut" als in de „Geldersche Kerkbode" verschenen belangrijke artikelen van zijn hand. Men vond Dr v. d. B. schier overal, en hij gaf zich geheel, op allerlei gebied, om overal de ordinantiën des Heeren tot gezag en in praktijk te brengen. Geen wonder, dat men hem meermalen ook aan de Vrije Universiteit zocht te verbinden als hoogleeraar, hetgeen tenslotte ook gelukte, al is het nooit tot inauguratie gekomen.

Het moet voor dezen geheel-toegewijden werker, voor dezen overgegeven bidder, voor dezen rustigbewusten leider wel ontzettend geweest zijn, dat ernstige ziekte hem noopte naar Zwitserland te gaan, waai- hij 30 April 1890 overleed. God had hem in het bijzonder de gaven van ootmoed en deemoed geschonken. Dat zal het zeker dezen vrome lichter gemaakt hebben, alles in 's Heeren hand over te laten. Hij wist zoo goed dat het niet om menschen gaat, maar om 's Heeren werk len koninkrijk alleen. Maar wij gedenken hem, nu na een halve eeuw, met stille en dankbare ontroering. Was Dr v. d. B.. gewoon te vragen wat God ons in een gestorvene gegeven had, en stellen wij die vraag nu ook ten aanzien van hem, dan kunnen we slechts zeggen: die hoogste en rijkste aller gaven, bij MENSCHEN meest niet zeer in tel, maar kostelijk voor GOD: het gebroken en verslagen hart, waarvan Dr v. d. B. ^getuigd en gepredikt heeft, en waarvan zoo terecht tot op den hiüdigen dag zijn grafsteen te Territet bij Montreux getuigt, waarop de woorden gebeiteld zijn: „De offeranden Gods zijn een gebroken geest; ieen gebroken en verslagen hart zult gij, o God, niet verachten". Die gave bovenal heeft iedere Reformatie van noode. Wij danken den Heere, dat Hij in Dr WiUem van den Bergh aan de Doleantie die gave in zoo volle en heerlijke mate schonk, en wij bidden dat in dien geest dan ook moge zijn de herdenking der doleantie en het leven onzer vereenigde Gereformeerde Kerken.


i) J. C. Rullmann, De Doleantie, 1916, pg. 26.

2) Zesde Jaarverslag, pg. 9.

3) Mr D. P. D. Fabius, Dr Mr Willem van den Bergh, 1920, pg. 17.

4) a.w. pg. 12 V.

5) Dr Is. van Dijk, Gezamenlijke Geschriften, I, pg. 321, 322.

6) a.w. pg. 10.

7) D. de Wit, Een Boetgezant, 1920, p. 26.

8) De Wit, a.w. pg. lOS.

9) Tweede Jaarverslag, pg. 37.

10) Eerste Jaarverslag, pg. 52.

11) Idem, pg. 59.

12) Fabius, a.w. pg. 72.

13) t.a.p., pg. 82.

14) Fabius, a.w. pg. 54—55.

15) G. van Zeggelaar, Wat God deed met Zijn Kerk te Voorthuizen, pg. 69.

16) Van Zeggelaar, a.w. pg. 75.

17) Idem, a.w. pg. 106.

18) Idem, a.w. pg. 107.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1936

De Reformatie | 24 Pagina's

Dr Mr Willem van den Bergh.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1936

De Reformatie | 24 Pagina's