GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het recM van flen oorlog.

XIV.

God heeft het leven ordelijk geschapen. Dies an het niet bestaan, dat de staat, gegeven als liij s UI Gods genadige liefde tot Zijn kosmos, in zijn eeltallig bestaan onvermijdelijk met zich brengt et ontstaan en voortbestaan van een chaos in et zich onderling verhouden der staten.

Integendeel is het juist zoO', dat, wanneer de ohdea der volkeren de goede orde der staten erstoord hebben, de staat geroepen is deze orde e herstellen en te bewaren. De Schrift eischt de nderwerping aan de staatsmacht ook, wijl het ich stellen tegen deze macht inhoudt een wedertaaii der verordening van God. Rom. 13:2. En bij verordening" is dan te denken aan de handeUng an het ordenen, i) Waar nu vroeger reeds betoogd erd, dat in Rom. 13 ook het gebied der interationale verhoudingen behoort tot het bevoegdeidslcrrein der zwaard-dragende overheid 2), moet it dieze Schrift verstaan worden, dat de staat en roeping heeft tot het stellen en handhaven vaia et volkenrecht.

Zoo is het ook gezien door C a 1 v ij n, wien Prof. o h a t e c wel niet ten onrechte een Pathos der Ordnung, een hartstocht voor de regeling der evensverhoudingen, toedicht. ^) Rechtvaardige oorogen (legiüma bella) dienen het herstel der orde. ^) Zonder orde is ook de wede een onding. *)

Wij hebben hier de eenheid der beide wetsafelen te belijden. De tweede tafel met het gebod er naastenUetde mag niet van de eerste worden osgemaakt. In zekeren zin stelt God ons slechts én eisch, n.l. dat wij Hem zullen liefhebben. De moraal is van de religie niet los te maken.

Dus mogen wij niet haken naar den volken-vrede onder volken-recht. „Ontwapening kan er pas dan omen, waimeer men scherp vooropstelt, dat het echt heilig is; dat er volkenrecht is."") „De „eeuwige vrede" kan niet het „hoogste goed" zijn der internationale pohliek!"') Er is „eene ware, aaar ook eene valsche, onechte, na.gemaakte liefde. En evenzoo is er een goede vrede, dien wij ooveel mogelijk met alle menschen zoeken en onderhouden moeten: maar er is ook een valsche, zondige vrede, die te breken is. Als wij met de leugen en de ongerechtigheid, uit toegevendheid, om des lieven vredes wil, een verdrag sluiten of haar stil laten begaan, dan is dat een karakterloos bedrijf, een verraad aan de waarheid en de deugd. Tegenover zulk een valsohen vrede, verg. Jer. 6:14, stelde Jezus het woord, dat Hij gekomen was om vuur op de aarde te werpen. Luk. 12:49. Er zijn machten in deze wereld, met welke wij nooit op ^'oet van vrede leven mogen; en er zijn waarheden en rechten, geestelijke goederen en onzienlijke schatten, voor welke wij aUes moeten overhebben, vrede, rust, eer en goeden naam, tot zelfs de liefde van ons gezin en ons leven toe. Zoo «rnstig en gecompliceerd kunnen de verhoudingen in deze onbegrijpelijke wereld zijn, dat de lief die zelf ons tot het breken van den vrede en het aanhinden van den strijd verplichten kan."»)

De practische ordening nu der volkeren-samenleving heeft eeuwenlang de ernstige staatslieden en juristen beziggehouden. De groote moeilijkheid is de ontdeliking der werkelijke orde dezer samenleving. En dan komen daarbij de vragen, die rijzen bij elke poging, de volken-orde te omschrijven in volken-recht en om dit volkenrecht, eenmaal gepositiveerd, te sanctioneeren.

Dit alles zou nog moeilijk genoeg zijn opzichzelf; maar de last dergenen, die zich ambtshalve met deze problemen moeten bezighouden, wordt nog zooveel te zwaarder door de omstandigheid, dat de ingTijpende meeningsverschillen onder de staatsjuristen over den aard en het karakter van het recht in het algemeen, bij deze materie zich doen gelden. ^)

Een gevolg hiervan is weer, dat het positieve volkenrecht in vele opzichten met de Schrift in strijd isi") en dat de liefde tot dit volkenrecht menigmaal uit een onzuivere bron vloeit.

„Nergens zoozeer als in het Volkenrecht blijkt, Ihoe men de rechtsorde principieel volmaakt ondermijnt, wanneer men de souvereiniteit Gods loochent. In het nationale recht kan men nog met een zekeren schijn van mogelijkheid een andere getdingsbron voor het recht zoeken, omdat daar nog althans een zeker concreet gezagscentrum valt te constateeren. Hetzij men als zoodanig neemt den vorst, den staat, het volk, de wet of den wetgever, dit alles is althans iets grijpbaars en voorstelbaars, al is het natuurlijk ook hier niet meer dan valsche schijn, en komt wat men in werkelijkheid doet, altijd weer neer op de vruchtelooze poging, om het recht uit de macht af te leiden, 't geen alleen mogehjk is bij belijden van den grondslag van alle recht en macht als gelegen in God zelf, omdat alleen bij Hem recht en macht in wezen één zijn, en elkander volkomen dekken. Maar wat in het nationale recht dan nog schijnbaar zekere kracht van betoog heeft, vervalt geheel in het Volkenrecht, omdat er boven de macht der enkele staten op aarde geen hooger madat meer is. Meestal zoekt men dan ook den geldingsgrond van het volkenrecht maar kortweg in den machtswil der staten zelf. Maar men stuit dan op zulke enorme moeilijkheden, dat er steeds meer stemmen opgaan, om den grond te zoeken in de „Volkenrechtsorde" of een „wereldbewustzijn" of een veronderstelde „grondnorm", waaruit alle recht is af te leiden, of andere dergelijke constructies, bij gebreke van een van eigen zelfstandige macht Voorziene staten-gemeenschap, die over de leden desnoods tegen hun wil gezag kan uitoefenen. Maar ook deze pogingen zijn tot mislukking vooraf gedoemd. De volkenrechtsorde is alleen te verklaren, wanneer men haar grondvest in de ordinantie van den levenden God. Het mag een geluk worden genoemd', dat nog heel de belijdende christenheid, zoowel van Roomsch-katholieken als van Protestantschen huize, en de geheele Mohammedaansche wereld in een persoonlijken God als bron van alle recht gelooft, en het onberedeneerd rechtsbesef der menschen aldus heel wat vaster verankerd ligt dan de theorieën van tal van ongeloovige volkenrecht-geleerden." 11)

Is er echter al geen reden tot vertwijfeling aan de mogelijkheid van een volken-recht, dat neerslag is van de door God gestelde volken-orde, voor optimisrae in dit opziclit ontbreekt ook elke redelijke grond.

Het optimisme mag zich ook niet sterken in den algemeen wordenden afkeer van het positivisme in de reclatswetenschap, en in den daarmee gepaard gaanden roep om terugkeer tot het natuurrecht. Dat de zoekers naar een juist volkenrecht zich in dien d-oep verblijden is te verstaan, omdat „zij weer wees oj) de noodzakelijkheid terug te keeren tot de leer, dat boven de overheid in het nationale recht en boven de staten in het Volkenrecht onafhankelijk van hun wil er algemeene rechtsbeginselen zijn, die hen binden." i^)

Evenzeer is het verheugend in de waardeering voor het natuurrecht, dat het ingaat tegen „het .tais vers tand van hen, die in positivistische lijn meenen, dat alles wat in den subjectieven vorm van een rechtsbron ingaat (wet, contract, etc. etc.) reeds daardoor tot stellig recht zou zijn gestempeld." 13)

Maar het begrip natuurrecht zegt opzichzelf te weinig, dan dat men er iets aan heeft zonder nadere omschrijving. „Het „Natuurrecht" is een complex van onderling zeer uiteenloopende rechtsbeschouwingen, die een tijdvak van meer dan 2000 jaren overspannen."")

In zoover is hier wel winst, dat de sympathie voor liet natuurrecht op zoek doet gaan naar de door God gestelde levensorde. Indien deze maar erkend wordt, en niet de autonome mensch met zijn subjectief individueel verstand (of met een conglomeraat van inzichten, die een even subjectieve algemeene opinie vormen) uit zichzelf die rechtsbeginselen gaat construeeren.

Onze wel zeer gebrekkige sight-seeing van het volkenrecht voert tot een dubbele conclusie.

Aan den eenen kant brengt het inzicht in het nog zoo primitieve (in den zin van: op de ontwikkeling van de verhoudingen in de huidige volken-samenleving uiterst onvoldoend ingestelde) volkenrecht ons tot de gedachte, dat geen politieleger nog de plaats kan innemen van het tot nog toe gebruikelijke militaire apparaat. Zoolang er geen ontwikkeld volkenrecht is, is de taak van een internationale politiemacht niet aan te geven. En politie zonder justitie is, ook al heeft ze de beste bedoelingen, onverdragelijk.

Feitelijk heeft deze gedachte een rechtstreeksche steun in het verloop der dingen in den Volkenbond. Haar gebrekldge manoeuvres zijn mede een gevolg van het stadium der ontwikkeling van het volkenrecht. Dit in rekening brengen der feitelijkheid kan slechts in den mond van utopisten een verwijtenden klank hebben. Onze menschen hebben toch nimmer een on-werkelijk vertrouwen in den Bond gekoesterd? Ze behooren toch niet tot hen, die D r C o 1 ij n op den jongsten Volkenbondsdag genoemd heeft de gevaarlijke vrienden van den Bond.^ die, nu de zichtbare ontgoocheling hunner visioenen kwam.^ licht ten prooi vallen aan de oorblazingen van hen, die met zekere emphase zeggen: , „I told you so", „Heb ik het niet gezegd? " Deze gevaarlijke vrienden, zoo zei de spreker geestig en scherp, wilden het kind reeds een marathon-race doen opvoeren, voordat het nog loopen buiten de kinderbox geleerd had. i^)

Maai' aan den anderen kant rijst de onafwijsbare vraag, of bij dezen stand van zaken op volkenrechtsgebied inderdaad een oorlog tot rechtshand- Ihaving mogelijk is. Het is Prof. Anema toe te •stemmen: „Elke oorlog, met uitzondering van den oorlog tot onmiddellijk-noodzakelijk zelfverweer of tot rechtelijke executie, is een onrechtmatige daad tegen de internationale rechtsorde" ^'^) en toch kan men vragen, of dergelijke rechtelijke executie bij het huidig ontwikkelingspeil mogelijk is; denkbaar is. Temeer, nu de Volkenbond zijn algemeen karakter al meer inboet, en hij den toestand van anarchie tusschen de staten soms meer tot uitdrukking brengt i') dan beheerscht.

We staan dus in de ontzaghjk zware concrete situatie, dat onrechtmatig geweld in laatster instantie slechts kan worden geweerd door de sterke hand; door oorlogsdreiging en oorlogvoering. Er moet richting gegeven worden aan de ontwikkeling van het volkenrecht. Daartoe is „geestelijke" macht alleen ontoereikend; de ambtelijke zwaardmacht der overheid kan hier een roeping hebben. Wat als recht erkend wordt kan de sanctie desnoods niet ontberen. Maar het zwaardgebruik zegt op zichzelf niets. „De punt der ba-

jonel, die niet dient tot schraging vaai tiet reciit, kan op zichzelve zoo weinig reclit vormen als de klauw van deii leeuw, die zijn slaclitoffer verbrijzelt." 18)

Met het zoo stellen der dingen is het dilemma afgewezen, dat christen-antimilitairi'sten ons opdringen willen, als ze van ons vragen, van den oorlog te zeggen, één van beiden, of dat hij zonde iSj èf dat hij gevolg van zonde is. Het laatste, gevolg van zonde, is elke oorlog, die het volkenreclit handiiaaft; zoo is ook elke politiemaatregel gevolg dei- zonde, en elke operatie, en elke tuchtoefening der kerk. Ze zijn gevolg van zonde ook in dien zin, dat ze, elk naar hun aard, zeer pijnlijk zijn.

Maar zonde kan een oorlog ook zijn. Dat is hij, als hij uit eerzucht der vorsten, uit landhonger, uit rassenwaan, uit wat men in het algemeen imperialisme noemt, voortkomt. Zoo heeft Calvijn het gezegd, i^) En Dr K u y p e r merkt op, „dat de Overheid zich voor God bezondigt zoo ze zonder noodzaak oorlog voert, oorlog voert óm óngerechtige oorzaak; of ook in den oorlog noodeloos haar eigen troepen waagt; of eindelijk onder den vijand noodelooze slachting laat aanrichten. Al wat niet uit de roeping van de door God aan de Overheid verleende maclat voortvloeit, is ten deze moord; en vreeselijk zal het oordeel zijn, dat eens gaan zal over die vorsten en staatslieden en krijgsbevelhebbers, die uit lust aan den oorlog, uit zucht tot verovering en met onnoodige wreedheid den geesel van den oorlog hebben gezwaaid." ^o)

K u y p e r en B a v i n c k hebben in hun voorlichting gelijkelijk leeren huiveren voor de ellende van den oorlog. In een bestrijding van het standpunt der Doopsgezinden zegt Kuyper, dat j, de christen den oorlog verfoeien moet, als een om wraak schreiende slachting van menschenlevens." 21) Aan Bavincks woorden: „De moderne oorlog is geen oorlog van menschen maar van machines, het slagveld is een abattoir geworden, en de mensch wordt in den krijg menigmaal een dier of een tijger gelijk" ^^) herinnerden we reeds.

In een concrete situatie van hun dagen durfden zij het onreclit van een oorlog brandmerken. Groen was hun daarin voorgegaan. In zijn brochure L'Empire Prussien et 1'Apocalypse heeft hij de Pruisische politiek van Bismarck, die zich losmaakte van recht en zedelijkheid, en in dienst trad van den revolutiegeest, antichristelijk genoemd. 2')

In 1870 preekende over Psalm 46, zeide Kuyper van den Fransch-Duitschen oorlog, dat in de schaduw van de profetiën van den vooruitgang een wilde haat gekweekt is. „Een gansch volk zien we bezeten door een onmachtige woede, die vernielen, die vergelden wil, als om met een bloedig Amen het woord van onzen Catechismus te bezegelen: geneigd om den naaste te haten..."-^)

In 1914 zegt zijn Standaard in haai- hoofdartikel van 21 Nov. dat in den dan in gang zijnden oorlog van een heilig beginsel geen sprake is. ^^)

Van dien oorlog zeide B. a v i n c k, dat het in hem niet ging „om een groot geestelijk of zedelijk goed, maar om belangen, voorrang en macht." ^^) Maar dit alles neemt niet weg, dat een volk, ook door bewapening, bereid moet zijn te strijden voor de van God gestelde orde in de internationale betrekkingen. Een politiek, die christelijk wil zijn, mag hier niet terugdeinzen.

„Christelijke politiek is immers de politiek, die gebonden wil zijn door de gehoorzaamheid aan het Woord Gods en die tenslotte eerder alle z.g. goede dingen zal loslaten dan den wil Gods in bepaalde gevallen terzijde te zetten.

Zoo heeft — om maar één voorbeeld te noemen — Pieter Adriaansz. van der Werff in Leiden hooge Christelijke politiek gevoerd.

Had men de stad overgegeven bij het begin, dan vyare er voedsel genoeg geweest en niemand wai-e gestorven van honger noch van pest. De handel en het bedrijf waren doorgegaan en ieder vader had met zijn gezin verder geleefd onder bestuur van Koningsgetrouwe Nederlandsche burgemeesters en onder opperbestuur van den Spaanschen landvoogd De Requesens.

Maar Van der Werff was een man van Calvinistische Christelijke politieke opvatting en toen heeft hij belangen en verdiensten, levenspeil en ontwikkeling, huisgezinnen en levensgeluk niet hooger geacht dan de gehoorzaamheid aan God. De zaak van het recht van ons volk tegenover de tirannie van Ellips was in 't geding, de zaak ook van de burgerlijke rechten der Kerk van Christus, waaraan haar bestaansmogelijkheid hier te lande hing, de zaak van allen, die met opoffering van alles in de politiek den Heere dienden, zooals Willem van Oranje. Van der Werff gehoorzaamde ondanks de smart om de grondelooze ellende, die over Leiden kwam." 2')


1) Dr S. Greijdanus, De brief van den Apostel Paulus aan de gemeente te Rome, Amsterdam, 1933, II, blz. 567, in aansluiting aan Zahn.

2) Zie art. IV.

3) Bohatec, Calvin und das Recht, blz. 62.

4) Idem, blz. 61, met dit citaat van Calvijn: bellam per se damnandum non est; subsidium enim est conservandae rei publicae.

6) Fabius, Volkenrecht, blz. 9.

7) Dooyeweerd, Norm en Feit, blz. 198. Zie over het volkenrecht en het postulaat van Kant's practische rede: Es soil kein Krieg sein, aldaar blz. 196 v.v.

8) Bavinck, Oorlog en Christendom, blz. 41.

9) Het bestek gedoogt niet daar nader op in te gaan. Maar wie in de gelegenheid is verzuime niet kennis te nemen van wat Anema hierover schrijft in het artikel: De A.R. partij en de internationale verhoudingen in het gedenkboek Schrift en Historie, blz. 182 v.v., bijzonder over de noodzakelijke rustelooze bestrijding van het positivisme, blz. 184 v.v.

10) Zie Anema, a. art. blz. 184, Grosheide, Nationaal en Internationaal, blz. 32.

11) Anema, a. art. blz. 185 v.

12) Idem, blz. 185.

13) Dooyeweerd, De structuur der rechtsbeginselen en de methode der rechtwetenschap in het licht der wetsidee, in Wetenschappelijke bijdragen, aangeboden door hoogleeraren der Vrije Universiteit, Amsterdam, 1930, blz. 241.

14) Idem, blz. 237.

15) Volgens de krantenverslagen van de bijeenkomst der Haagsche afdeeling van de Verceniging voor Volkenbond en Vrede op 18 Mei 1936.

16) Anema, a. art. blz. 187.

17) Dit is geen verwijt. Liever openbare zich deze anarchie in een vergaderzaal te Geneve, dan op het slagveld.

18) Dooyeweerd, Structuur der rechtsbeginselen, blz. 266.

19) Bohatec, Calvin und das Recht, blz. 61, vooral aant. 271.

20) A. Kuyper, E Voto, IV, blz. 120.

21) Dezelfde, Uit het Woord, Tweede serie, derde bundel, Amsterdam, 1886, blz. 179.

22) Bavinck, Oorlog en Christendom, blz. 47.

23) Zie het art. van Drs H. Smitskamp over Groen van Prinsterer en de politiek van Bismarck, A.R. Stk. driemndl. uitg. 1936, blz 162 v.v., vooral blz. 177 v.v.

24) Zie J. C. Rullmann, Kuyper-Bibliografie, Deel I, 's-Gravenhage, 1923, blz. 108.

25) Aangehaald bij Bavinck, a.w. blz. 57, aant.

26) Bavinck, a.w. blz. 45.

27) A. Janse, De beginselen van de Christelijke Democratische Unie, art. in A.R. Stk„ mndl. uitg. 1935, blz. 128.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's