GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Objectieve soteriologie”?

Met genoegen beantwoord ik onderstaand, als zak e- 1 ij k e polemiek te waardeeren artikeltje van D s A. J a n s e n s In „Om Slons wil". Het werd in de Persschouw van „Credo" overgenomen onder den titel: Eenzijdig.

Ik plaats eenige noten.

A. JANSE.

De Heer Janse trekt te velde tegen de bevinding en ervaringen des geloofs. Dat doet hij op z ij n wijze, d.w.z. dat niet elk woord en zeker niet elke gedachte van liem op een goudschaaltje gewogen is. En juist daardoor zal hij meer tegenstand krijgen, dan dat hij de menschen overtuigt.

Natuurlijk is zijn doel wèl om hen, die aan de bevinding en de kenmerken der genade een groote plaats in het geloofsleven geven, te overtuigen, dat zij méér objectief de zaken moeten bekijkeni), maar dan zal hij moeten probeeren, om aan zijn publicatie's in dit geval een anderen vorm te geven.

In een van zijn boeken schreef hij o.m. over de vastheid der zaligheid of van den eenigen troost, zooals deze in Zondag I van den H. Catechismus wordt voorgesteld. Hij zegt: „Maar de vastheid van Zondag I is de vastheid des Verbonds. Daar staat niet: dit is mijn eenige troost, dat ik dit en dat ondervonden lieb.... neen wat Christus deed in het jaar 3 3, dat is onze troost".

Zooals het hier staat is het natuurlijk waar.

Maar het zegt te weinig. Het is alleen objectief^). Zéker —• de grond van onzen eenigen troost ligt geheel buiten ons. In onszelf zal nooit, zelfs geen klein deel van den grond der zaligheid gevonden worden. Wij bezitten van onszelf ten deze geheel niets. Al onze gerechtigheid is van geen waarde bij God. We kunnen alleen en uitsluitend door de verdienste van Christus tot de eeuwige gemeenschap met God komen. Christus heeft alles voor ons gedaan, want Hij heeft ons gekocht met Zijn bloed en daardoor heelt Hij Zijn volk Zich ten'eigendom verworven. Dat is dan onze eenige, welgefundeerde troost in leven en in sterven.

Maar er is niet alleen een objectieve soteriologie^), doch ook een subjectieve. Christus doet ook iets i n ons. Daar spreekt Zondag I ook van en dat is het juist, waardoor we in levensgemeenschap met Christus komen te staan. Er staat in Zondag I ook dit: „dat Hij ons door den Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert en om. Hem voortaan te leven gewillig en bereid maakt".

Dat gaat niet buiten ons om, maar dat geschiedt in ons*).

De wedergeboorte is een persoonlijke zaak. Die wedergeboorte kan niet verborgen blijven. Zij openbaart zich in geloof en bekeering... Gelijk alle leven zich openbaart, op wat wijs dan ook — zoo ook de geestelijke geboorte.

Het kan nooit zijn, dat, als iemand levend gemaakt is, er geen levensteekenen zouden zijn^).

Natuurlijk zijn deze nooit de grond, maar, gelijk wij belijden alleen de openbaringen, kenteekenen, bewijzen van het nieuwe leven. Die moeten er zijn. Welke die zijn, behoeft hier niet nader aangewezen te worden^).

In Zondag I wordt alzoo gesproken a. van de voorwerpelijke genade (Christus beeft ons als Zijn eigendom gekocht) en b. van de onderwerpelij k e genade (Christus werkt met Zijn Heiligen Geest in ons).

En dat laatste is ook een deel van den eenigen troost.

Als dan Zondag I alleen op voorwerpelijke wijze zou verklaard, en slechts op het ééne deel van den troost de aandacht gevestigd zou worden, dan zeggen we: „neen, broeder, zóó moet het niet, gij zijt veel te éénzijdig".

Er is object èn subject.

Wel is waar, dat ook het subjectieve door Christus moest verdiend worden; ook de levendmakende werking des Heiligen Geestes is vrucht van Christus' verdienste, maar dat onderwerpelijke mag daarom niet verwaarloosd worden °). Wie dat doet om het bevindelijk leven te bestrijden, overtuigt niemand, maar zal juist bereiken, wat hij niet bedoeld had.

Groote voorzichtigheid in het behandelen van geestelijke zaken is noodzakelijk en wie afwijkende gevoelens meent te moeten bestrijden, zal goed doen, om daarvoor de juiste wapenen te kiezen.

1). Neen, dat is mijn doel juist niet.

Niet een beetje minder „bevinding" van Gods genade in Christus en een beetje meer „objectief" (=; buitenons-om volgens den schijver)... integendeel. De ondervinding van al de weldaden des Verbonds door het geloof staat juist op het spel in de z.g. „bevindelijke kringen". Daar gaat juist de doodende adem van de „bevindelijke doodigheid" én van het „objectivisme" over alle Christelijk leven. „Om Slons wil" en de „wetenschap" van „Credo" gaan hand aan hand.

Ieder, die in zulke kringen leeft, kan er zich van

overtuigen, hoe arm het leven der geloovigen wordt onder het „subjectivisme" en „objectivisme", dat daar heerscht.

Als het geloof gesterkt wordt in den strijd tegen dezen „geest der eeuw", dan komt er niet minder bevinding (= ondervinding van de genade Gods in Christus, „toegepast" door den Heiligen Geest) en niet méér dorre leer-buiten-mij-om — maar dan komt er leven bij het Woord en kennis van het Woord door het geloof.

2) Dit woordje „objectief" moet blijkens het vervolg beteekenen: „geheel buiten ons om".

Wat Christus deed voor de kerk (en voor mij persoonlijk) onder Pontius Pilatus' stadhouderschap, is dat „geheel buiten mij om"? Is wat Adam deed en wat Noach deed buiten ons om? Wij zijn allen door Adam onder den dood en onder het oordeel gekomen. Is dat buiten ons om? Als Noach niet in de ark gered ware, waar waren wij geweest? Buiten ons om, die Ark?

Onze kindertjes ZIJN zonder hun weten in Adam verdoemelijk voor God. Wij hebben in Adam allen gezondigd (Rom. 5 : 12). Is dat buiten ons om? „Objectief? "

Dat kan alleen gezegd worden als men het „subject" wil beperken tot iemands bewustzijn. Dan beteekent „objectief": hij heeft er geen bewustzijn van.

Maar onze liturgie spreekt dan niet van „objectief". Onze vaderen zeiden dan: „zonder hun weten".

En zij zeiden dan niet: Iets wat zonder ons weten is gebeurd, gaat geheel buiten ons om. Integendeel.

Hoewel onze kinderen de dingen van Gods Verbond niet verstaan, zoo mag men ze nochtans daarom van den Doop niet uitsluiten, ('tis niet buiten hen om), aangezien zij ook zonder hun weten der verdoemenis in Adam. deelachtig zijn, en alzoo ook weder (zonder hun weten maar niet buiten hen om) in Christus tot genade aangenomen worden; gelijk God spreekt tot Abraham... en overzulks mede tot ons en onze kinderen. (Dus, zelfs wat God sprak tot Abraham, dat gaat niet eens buiten die niets-er-van-wetende-kinderen om.)

Heet dat nu tegenwoordig „objectief", geheel buiten ons om? Dat is welzeker de dood voor alle rechte bevinding, dat is Gods levend en krachtig Woord voor doode buiten-ons-omgaande-objectieve-kennis verklaren. Hier kan doode scholastiek met „genadebegrippen" gaan opereeren en valsche mystiek haar „schijnrede" van eigenwilligen godsdienst aan den man brengen. Dan is het zeker „buiten ons om" — maar niet door „objectiviteit" en „subjectiviteit", doch door ongeloof. Doch neen, ook dan niet, want dat werk van Christus zal dan tot een oordeel zijn over degenen, die de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben. Hebr. 6 : 4—8. 3) In art. XXXIV van onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis staat: En voorwaar, Christus heeft Zijn bloed niet minder vergoten om de kinderkens der geloovigen te wasschen, dan Hij gedaan heeft voor de volwassenen. Is dat „wasschen" buiten hen om?

Vraag 74 van den Heidelbergschen Catechismus ontvangt dit antwoord: ...mitsdien (de jonge kinderen) alzoowel als de volwassenen in het Verbond Gods en in de gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en den Heiligen Geest, die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt... Is die

Heilige Geest buiten hen om? Dat is zeker alles „buiten hun weten". Maar dat is daarom nog niet: „objectief", geheel buiten hen om. Is nu alles wat Zondag I van Christus belijdt „objectieve soteriologie"?

Wanneer de belijder van Zondag I bijv. slaapt of door hersenlijden zenuwziek of krankzinnig wordt, is het dan „objectieve soteriologie" geworden? Buiten hem om? Dat is een gevaarlijke verwarring van „buiten ons weten" met „buiten ons om".

Zeker, door geloof en bekeering verzekert Christus de Zijnen van het eeuwige leven — door den Heiligen Geest — maar Hij doet hen dan niet grijpen wat buiten hen om „in 't objectieve" gebeurd is... neen. Hij verzekert Zijn volk door hun toe te eigenen wat zij „in Christus hebben". Hij verzekert hen niet van „voorwerpelijke" (buiten ons om gaande) genade door ons te doen letten op onze onderwerpelijke in ons bewustzijn des geloofs gebeurende bevindingen — maar Hij verzekert ons van alles wat Hij voor ons en aan ons heeft gedaan in Zijn dood en wederopstanding. De moordenaar aan het kruis greep niet naar wat buiten hem om was, maar naar de gansche genade des Konings, die ook aan hem werd volbracht toen Jezus stierf: 't Was aan hem beteekend in de besnijdenis — hij had het verzondigd — hij greep het nochtans door het geloof. Daarom roemt de geloovige niet: Dit is mijn troost, dat ik dit en dat leven des geloofs in mijzelven heb mogen opmerken, waarom Christus mij nu ook van de „objectieve soteriologie" verzekert, dat ik dat buitenmij-omgaande nu ook mag naar mij toehalen.

Maar 'tis omgekeerd: Het oog des geloofs is tot zijn grooten onuitsprekelijken troost daarop gericht: dat hij met lichaam en ziel (dus heelemaal als mensch) beide in leven en sterven, niet zijn eigen eigendom is, maar dat hij het eigendom van zijn getrouwen Zaligmaker is (dat leerde het geloof hem zien, niet zijn eigen geloof zag hij, maar Christus en al zijn weldadenom-niet). In Christus gaat hij dan door het geloof roemen: die met Zijn dierbaar bloed voor al mijne zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle geweld des duivels verlost heeft, en mij alzoo b e- waart, dat zonder den wil mijns hemelschen Vaders, geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijne zaligheid dienen moet ,

Wie kan hier dit getuigenis des geloofs omtrent Christus in de rede vallen door te zeggen: ho, ho, dat is nog alles maar „objectieve soteriologie" — wacht even vriend... nu komt de subjectieve, waar het toch maar op aan komt?

De belijder des geloofs heeft van 't begin af geroemd in het werk van Christus — en nu komt hij tenslotte ook nog te spreken over zijn geloofsverzekerdh e i d. 't Geloof sprak van 't begin af aan niet over 't geloof, maar over zijn Heere. Doch men kon tegenwerpen: ja, ja, man, doch 't zal wel eens moeilijk worden om te gelooven — en zult ge wel volharden, en is 't wel steeds zoo zeker voor uw bewustzijn? Dat kan inderdaad moeilijk worden. Wie geen houvast des geloofs heeft aan 'teerste deel, kan hier niet verder.

Maar dan antwoordt de belijder blijmoedig in 't geloof, dat God, die een goed werk aan hem begonnen is, het ook zal voleindigen „waarom Hij mij ook door Zijn Heiligen Geest verzekert van het eeuwige leven". Niet: ik ben zeker, dat er geloofswerk in mij was, en dat het echt, waarachtig geloof was — en op grond daarvan... Neen de orde is aldus: ik geloof Christus en al Zijn weldaden — en om al dat werk van Christus (dus om al die zoogenaamde „objectieve soteriologie"), maakt Hij mij ook nog zéker en maakt Hij mij ook van harte gewillig en bereid om Hem te leven (dat is: als Zijn eigendom).

Het omkeeren van deze orde, zoodat het geloof in het „persoonlijk gelooven" moet gelooven, eer het tot Christus mag uitgaan, is verderfelijk voor alle zekerheid dés geloofs. Het plaatst den geloovige voor de aandacht, waar Christus moest aanschouwd worden en dan is er geen vast punt meer vanwaai- de geloovige ook zijn gelooven kan bezien.

4) Heel de belijdenis van wat de belijder in het eerste deel zegt (de z.g. „objectieve soteriologie") is in hem gewerkt. Terwijl hij (niet „omdat hij") denkt aan Christus' dood en opstanding, werkt God in hem de gemeenschap zijns doods en zijner wederopstanding. Zelfs in don zuigeling, die er niet eens aan denkt, werkt God deze gemeenschap, naar Zijn belofte en naar de belijdenis onzer vaderen.

De schrijver doet alsof alleen de „verzekering des geloofs" en het bewustzijn des geloofs „in" Gods volk gewerkt wordt. Dat komt doordat „subject" bij hem hetzelfde is als in de moderne philosophie, n.l. het souvereine, in zich zelf gesloten, autonome persoonlijkheids-ik, dat in het denken zich apart stelt van heel de overige wereld en van God.

Alleen dat denksubject is dan Subject. God en Zijn werk. Adam, Noach, Abraham, Christus Jezus, de Kerk..., dat heet altemaal objectief (= het buiten die denkende persoonlijkheidskem staande).

5) In mijn geschriften wordt dat juist heel scherp gesteld.

6) Dat doet de schrijver juist, als hij de eerste helft van Zondag I „voorwerpelijk" noemt.

A. JANSE.

Naschrift. Bovenstaand artikel zond de Heer Janse mij. Ik neem het op onder Persschouw, omdat het anders te lang zou moeten wachten; bovendien handelt het over een persartikel. Ik ben er zeker van, dat de Heer Janse wordt misverstaan, en vóórdat we een Deformatie-brochure over het „objectivisme" krijgen, is een prophylactische maatregel nuttig en noodig. De belijdenis (Dordtsche Canones) zegt, dat God de wedergeboorte „zonder ons in ons" werkt; een formuleering, waarover in den strijd met de Remonstranten veel te doen geweest is. Wie nu „zonder ons" en „objectief" vereenzelvigt, komt op zijn standpunt terminologisch met het „in ons" in conflict. Die kwesties zijn, ook terminologisch, ingewikkelder dan menigeen denkt; waarom het beter is, de menschen te leeren onderscheiden, en naar elks bedoeling te vragen, dan „zonder meer" bezwaren door te geven. Overigens herinner ik

aan „De Reformatie" 13 Aug. en 3 Sept 1937.

K. S.

Wie zijn dat nu weer?

Ds H. A. Wiersinga haalt in „Leidsche Kerkbode" een artikel aan van Prof. Grosheide over Kuyper en

Bavinck: Ik noem nog een trek, die aan beide mannen gemeen is, ze hebben beiden het mysterie geëerbiedigd. Ik bedoel daar dit mede. Ze hebben gezien, dat men, als men zich op het gebied der Goddelijke openbaring bewoog, nooit alle kwesties zonder rest kan oplossen. Neem het vroeger vaak besproken verschil tusschen infra- en supralapsarisme. Of de kwestie van verbond en verkiezing, wedergeboorte en roeping. Bij al deze en dergelijke vraagstukken stuit men op moeilijkheden en men moet daarop stuiten, omdat ze ons rechtstreeks in aanraking brengen met het doen Gods. Wie meent zulke kwesties te kunnen oplossen, toont alleen maar, dat hij ze nog nooit goed heeft gezien. Dat is juist de beteekenis van Kuyper en Bavinck geweest, dat ze de dingen naast elkander hebben durven plaatsen, wil men, onverzoend naast elkander hebben gesteld. Wij behoeven niet alles op te lossen, we kunnen het niet. En de oplossing zal meer dan eens niet anders zijn dan een aanbidden van de wijsheid Gods.

Hieraan voegt Ds W. toe:

Mij uit het hart gegrepen. Die oude tijd was toch anders dan de tegenwoordige, nu het wel eens schijnt alsof men alles wil en meent te kunnen oplossen.

Ik weet niet, of Ds W. één naam noemen kan, op wien past, wat hij zegt. Ik geloof 'took niet. Ik vrees, dat hier een geest openbaar wordt, die verzet bij Kuyper zou hebben ontmoet.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's