GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reisindrukken. (IV.)

Over „Jeruzalem" en om.geving. Zooeven ben ik de Missisippi-rivier gepasseerd. Als kind had ik voor dien naam altijd een onbestemden eerbied. En nu ik in het vóór-Missisippi-gedeelte van de route Chicago—Newton (want ik ben op weg naar Pella, de Scholte-stad, alwaar ik morgen driemaal hoop te preeken), enkele brieven heb afgedaan, kan ik eindelijk weer eens wat gaan schrijven voor „De Reformatie", 't Is al weer heel lang geleden, dat ik 't deed; en de laatste copie is me reeds gedrukt onder de oogen gekomen; want tot mijn eigen verrassing kan ik ons blad hier geregeld lezen, waarheen ik ook reis, zonder dat 't me van Goes wordt toegezonden. Schrijven was evenwel eerder me niet mogelijk, 't Is hard werken geweest, maar ook mooi werken.

Dat ik in Grand Rapids aangekomen was, begrepen de lezers reeds. Daar is de Theol. Hoogeschool van onze zusterkerk. Mijn hart klopte dus van puur broederbloed. Hoe zou 't zijn? Zou ik er op mijn gemak zijn? Na de van uit Nederland geoefende invloeden van verdachtmaking.

Op die vraag z o u ik anders dan vroolijk moeten antwoorden, wanneer ik tegen den zesden hoogleeraar te Kampen of tegen 't promotierecht van Kampen was. Voor wie tegen die beide is, moet Grand Rapids wel een oord zijn om spoedig te verlaten. Stel u voor: ze hebben daar zoomaar zes volledige theologische professoren! En dat aan een school, die uitgaat van een veel kleinere kerkengroep, dan de nederlandsche Geref. Kerken zijn! Een school, die thans een aantal studenten heeft, dat, zélfs als ik de dominees-studenten (lü o schrik van menigen nederlander!) meereken, veel geringer is dan het aantal der te Kampen ingeschrevenen. De broeders, die nü al vast den zesden hoogleeraar te Kampen tegenwerken (ik had er pas op gerekend tegen synodetijd, maar helaas, ik las prof. Greijdanus' opmerkingen contra prof. Grosheide''s ijvering dienaangaande) zouden hier zich dus wel wat ongemakkelijk voelen. Ondergeteekende evenwel niet. Integendeel, ik heb respect voor een betrekkelijk kleine kerkengroep, die haar eigen school goed en ruim en onbenepen verzorgt, en geen last van tegenwerking heeft. En dan dat promotierecht! We hebben 't vaak vernomen, dat een opleidingsschool, die van de kerken uitgaat, niet meer doceeren of in geen vak meer examineeren mag, dan net precies voor de kerkelijke bediening noodig is; ze moet strikt blijven staan bij wat iemand noodig heeft, om predikant te worden. Mondjesmaat. Maar wie zóó redeneert, die zou al wederom hier in Grand Rapids zich zwaarlijk begeven. Stel u nogmaals voor: de faculteit (aldus heet het college van theologische hoogleeraren hier zóó maar), verleent niet minder dan TWEE wetenschappelijke graden, die men NIET noodig heeft, om predikant te kunnen worden. Wat is dat nu, o gij nederlandsche broeders, zusters, wat is dat nu: afval of ontwikkeling? Wie vóór: „afval" stemt, moet voorloopig maar niet naar Grand Rapids toe; misschien is zelfs prof. Hepp dat met me eens. Maar wie met mij stemt vóór: „ontwikkeling", die kan hier in Grand Rapids onbekommerd ademhalen. Hetgeen ik dan ook dankbaar gedaan heb. Ik hoop nu maar, dat prof. dr V. Hepp alsmede prof. dr H. H. Kuyper, die de punten, waarin ik van hèn verschil, nog al van beteekenis bleken te acliten, óók voor de broeders van Grand Rapids, zoo langzamerhand de punten van verschil tusschen henzelf en „de leiders der Chr. Rel Church" ^) óók eens van ieteekenis zullen blijken te achten voor d"e'broeders"èn zusters in Nederland. Want één ding is zeker: de zware vonnissen, die in Nederland (als 'tover Kampen ging) geveld zijn over een practijk, als in Grand Rapids doodkalm gevolgd wordt, zijn tienmaal scherper, en honderdmaal taaier, dan de vonnissen, die ik in achter miJB rug geschreven brieven heette geveld te hebben over de meeningen van particuliere personen inzake de ge' meene gratie (één er van heb ik al gelezen).

O, o, nü draaft hij door, hoor ik iemand zeggen. Maar deze iemand vergeet, dat bij de debatten over Kampen's promotierecht de Heere Christus zelf betrokken is geworden. Niet, dat sommige menschen he' niet verkozen, maar dat de Heere het niet wilde, 'S aan ons verteld. Zoodat ik maar zeggen wil, dat"™ Heraut" en „Credo" thans best eens kunnen gaan schrijven over de geschilpunten, die ZIJ hebben met „* leiders der amerikaansche kerk". Verandering van spiJS doet hun lezers eten. Misschien wordt tegen pr"_ Aalders' voorgenomen bezoek aan Amerika dan o" wel bezwaar ingebracht. Want het gaat natuurlijk alles recht en billijk en vooral: ópen toe!

Maar kom: de sneeuw ligt daar zpo mooi op de hellingen als ik van mijn copie op zie, en ik moet maar niet den humor verliezen. Ik kan later nog wel eens een nabetrachting geven in deze richting.

Trouwens, wie weet? Misschien, dat de broeders straks wel stemmen vóór een ontwikkeling van Kampen a la Grand Rapids. Prof. Hepp immers was in 1936 er zoo bang voor, dat men de Chr. Ref. Church van Amerika een slag in het gezicht zou geven vanwege de gemeene gratie? Vandaar — zullen we maar zeggen — „vandaar" o.m. al dat vreemde rumoer destijds. Nu, op dit punt kan hij wel ietwat rustig gaan worden.

Want in. een aeer prettige en vlotte bespxeking-mjetdebat, die ik inzake de gejneene gratie met professoren en predikanten der Chr. Ref. Church mocht hebben in het gebouw der Theol. Hoogeschool te Grand Rapids, Heeft één der theologische professoren mij in volle vergadering gezegd, wat hiji later, met vetlof tot publicatie, ook op papier gezet heeft, dat de bekende drie punten heelemaal geen „drie punten van de algemeene g'enade" zijn, en géén dogmatische formulatie als zoodanig, doch een Tvederleggende. Letterlijk lees ik in wat bedoelde hoogleeraar (prof. dr M. J. Wijngaarden) zoo vriendelijk was miJ! te schrijven: „een dogmatische formuleering, als zoodanig, werd niet beoogd door de Synode van 1924. Cf. Acta, pagina 149". Ik ben daar heel blij^ mee, en acht, in het licht van deze ophelderende mededeelingen (die ik later wel breeder hoop weer te geven) het achterbaksche gewurm van nederlanders tegenover amerikanen tegen mij nóg dommer, en den vrede tusschen de amerikaansche broeders, dien ik zeer vurig hoop, des te meer bereikbaar. Maar dat doet thans niet ter zake. Ik denk maar weer aan prof. Hepp, die suikerzoet vroeg, of men niet bezorgd mocht zijn? Zeker, zeker i!k ben het ook, collega. Ik ben bezorgd over u. Ik ben bezorgd, dat, als de amerikaansche broeders eens nauwkeurig studie maken van al de zwaarwichtige betoogen, die in Nederland zijn aangevoerd tegen het Kamper doceeren en examineeren boven het minimum, dat de kerken van predikanten eischen, deze broeders zullen zeggen: ach, ach, dat zijn, om in de taal van prof. Hepp t, e spreken, allemaal slagen in ons aangezicht. En daar is prof. Hepp immers zoo heel bang voor? Zoo bezorgd?

Ergo: wie weet? Misschien helpt prof. Hepp, om Grand Rapids te gerieven, wel mee aan Kampen's •uitbouw!

In dat geval zal hij, net alsi ik op het punt der gemeene gratie, alzoo zijnerzijds in zake het probleem van Gods wil betreffende graadverleening door een niet met vereenigings^, doch met kerkgeld bekostigde school, moeiten verschillen van dr A. Kuyper. Maar dat isi niet zoo heel erg. Zoo langzamerhand weten, we 't allemaal wel, dat óók prof. Hepp van dr A. Kuyper veelszins' ver- Böhilt.

Intusschen, behalve den humor, dien ik tusschen Missisippi-rivier en Scholte'a Pella niet verliezen wil, mogen we toch ook den waarheidszin niet verliezen. En daarom wil ü nog even terugzien op mijn eerste verblijf in Grand Rapids, mijn hartelijk medelijden uitdrukken voor 't geschrijf van prof. V. Hepp inzaie mijn amerikaansche reis. Dat hij, achteraf, en in 't openbaar, de beteekenisi van 't bekende Banner-artikel verkleinde tot „b e z o r g' d - z ij n" is tot daar aan toe; deze publicist 'heeft wel meer de gewoonte, een paar weken te wachten met het reageeren op dingen, die hem regardeeren; en na zooveel tijd wordt dan de betreffende zaak minder konkreet voorgesteld dan ze is. Schwamm •d' ruber. Maar dat hij beweerde, dat de Baniier-redacteur „'n fijnere neus" had dan dr H. Beets, een fijnere neus, let wel, in het ontdekken van mijn twee maal zullen spreken in de kerk van ds Hoeksema en 'dus van mijn bedoelingen met het gaan naar Amerika, dat gaat, ronduit gesproken, de perken te buiten. Dat spreken van een „fijnere neus" suggereert, dat er iets achterbaksch gebeurd ie, dat de redacteur van „The Banner" eerder op 't spoor kwam dan dr Beets. Brrr! En dan moet men weten, dat niets door mij zelf op eigen gelegenheid geregeld isi, dat alles over 'het comité galoopen is, dat de aanvrage voor de kerk van ds Hoeksema één der eerste was die onmiddellijk aanvaard is, lang vóór „The Banner" schreef, dat dr Beets comitélid is, dat het correspondeerende lid van 't comité met den Banner-redacteur en niét met dr Beels in één stad aan één telefoonnet woont, en dat er niets geheims was*. Althans, o prof. dr V. Hepp, aan déze zijde niet.

Wil ik u eens wat zeggen? Er is gevreesd, dat ondergeteekende, door te ispreken over de gemeene gratie, zich niet behoorlijik zou gedragen tegen zijn gastheeren, de leiders der Chr. Geref. Kerk in Amerika. Nu, we zijn tot nu toe in vollen vrede van alle gastheeren gescheiden. Maar ik denk op 't oogenblik aan u zelf, prof. Hepp. '^ is heel lemg de gast geweest van den heer W. B. Eerdmans, te Grand Rapids; comitélid, die eerst voor ïw tournee, en thans voor de mijne, heel wat moeite s^ich getroost heeft. Welnu, ik vind, dat u zich vreemd gedraagt, niet alleen tegen uw vaderlandsche broeders, niaar ook tegen dezen uwen amerikaanschen gastheer. Vreemd, door zóó maar publiek te schrijven, dat de "anner-redacteur een „fijnere neus" had dan dr H. Beets in het ruiken van booze voornemens, uitgesponnen mede door uw voormaligen gastheer, aan ^en u 'heel veel te danken hebt, evenals ondergeteeiende. Ik zal u niet vragen, tegenover hem amende 'honorable te doen. Men kan ook bij u soms voor een christelijk verzoek om rectificatie niet terecht; ik weet het 1^1' eigen ervaring, en prof. Greijdanus heeft het nog tort geleden duidelijk gezegd. Zeg nu maar, dat ik bit­ ter 'ben, en wajpper nog maar eens^ zooals tegen ds v. Herksen, met het vaantje van een synodaal besluit inzake de polemiek. Het kan, en dat spijt me heusch, geen indruk op mij maken.

Overigens heeft dr Beets' •— en ik ben hem daar erg danldïaar voor •—i publiek bier in Grand Rapids verklaard, dat enkele broeders, die miji niet kenden, wel vreesden, meit de vreezC', die u bekend is, maar dat het toch eigenlijk allemaal net .andersom was. 't Staat gedrukt in „De Heidenwereld". Pleizierig overigens voor dr Beets, onzen aanstaanden gast, dat hier één zijner aanstaande gastheeren, prof. Hepp, verklaart, dat zijn neus niet fijn genoeg was'....

Och, wat is de wereld soms komisch. En de kerkelijte polemiek soms vleesohelijk.

Maar nu geen woord meer, dit maal, over dit alles. Er komt veel terecht. Prof. Hepp mag, wat mij 'betreft, gerust verder vertellen, dat ik hier tot nu toe over de algemeene genade gesproken heb voor ieder, die erover 'hooren wilde. En. dat waren er erg veel. En. ze waren er niet alleen onder de volgelingen van ds Hoeksema, •ze waren er ook van öhr. geref. zijde. Vele besprekingen zijn daarover reeds gehouden, publiek en in conferenties, zooals de amerikaansche gastvrijheid die zoo prettig weet in te richten: een lunch, en daarna wat gezellig praten met mekaar. Prof. iSepp mag ook wel weten, want ik 'heb het iverscheiden ikeeren bardop gezegd, en naar belofte zal ik het ooik in Nederland straks nader uitwerken, dat mijn bedoeling geweest is, het dilemma, waarvan thij uitgegaan is, toen hij aan de amerikaansche broeders indertijd zijn adviezen gaf, te doen zien als onjuist, en als hinderlijk voor de bespreking van het onderhavige vraagstuk. Sedert ik vlak vóór mijn vertrek begreep, wat er al 'ZOO afgespeeld was, in verband met die amerikaam'sche reis, die ik al jaren lang 'begeerde, maar die enlke'le diplomatisdi aangelegde broeders hebben trachten onmogelijk te maken, is het mijn plan, nu ook niet langer prof. Hepp te laten rusten in zijta. gemeene-gratie-theorie. Ik heb lang genoeg getracht, hem aan 't spreken te krijgen, opdat de vrede zou verkregen worden op een basis IVan recht en van verantwoording tegenover de kerken, die ik te Kampen 'dienen mag. Nu de boogleeraar Hepp den weg der openbare verantwoording tegenover Christus' kerk (door 'hém in brocihures aangesproken) niet op wil, zal ik mijn meening, zooals ik ze in Amerika 'heb mogen ontvouwen, ook in Nederland publiceeren, als God mij de gezondheid laat. En sedert ik een hierboven reeds gememoreerden brief in handen kreeg, waarin iemand, wiens naam ik hoop te kunnen blijven verzwijgen, een correspondent, die uit naam van een predifcantengroep bij hem informeerde, o.m. het volgende schreef :

„Now 'about Prof. Schilder. You ask Whether I tbink 'he is Orthodox. Yes, I do, — but I 'don't believe that he is „Reformed". But I think that you mean „Orthodox" in that way, and then I don't believe that he is desired here....'"')

sedert dat moment, o prof Hepp, is mijn plan onwrikbaar. 'Overigens moge 'het u gezegd zijn, dat óók de schrijver dezer regelen bij nader inzien mij heeft laten uitnoodigen om in zijn kerk te preeken.

Maar laat me niet langer in de aansprekende wijze verder gaan. Plof. Hepp heeft in „Credo" nog even laten doorschemeren, dat ik in de kerk van een „schismatieken" predikant (ds Hoeksema) sprak. Ja, zeker! Geen preek, maar een lezing, en nog één. Ik geloof, dat er nog een derde komt, als ik voor 'de tweede maal in 'Grand Rapids kom. Moet ik gelooven, dat prof. Hepp dat woord „schismatiek" ook gebruikt, als hij bepaalde boogleeraren der Vrije Universiteit citeert? Of moet ik aannemen, dat hij vergeten is, hoe hij eens, toen dr v. d. Vaart Smit door hem werd aangevallen, schreef, dat bij met 'genoegen in De Telegraaf zou schrijven ter verdediging van de waarheid, zooals hij eens deed? Of, dat hij vergeten is, dat ik met ds Hoeksema geen enkelen gemeenschajppelijken grondslag voor die lezingen heb vastgesteld, zooals ook prof. Hepp bet deed, toen bij een calvinistenoonferentie belegde met lieden van allerlei slag (ook „schismatieken") in een calvinistencongres? En is 'hij vergeten, dat volgens dr H. H. Kuyper van circa 1832 de Ohr. Geref. Kerk in Nederland schismatiek was? Als dat het geva)l was in 1892, dan is dat voor 'God nóg zoo, voor God, voor wien 'duizend jaren zijn als één dag.... Maar prof. Hepp zal misschien tegenwoordig de kwestie der waardeering van het Chr. Ger. instituut in Nederland bezien onder het licht der pluriformiteitsidee. Daar is over te praten; maar waarom dan (het woord „schismatiek" gebruikt, wanneer het 'hem te pas komt om een sfeer te scheppen, waarin men het beeft over een „fijnen neus"? Och, och. Toen indertijd ds I. v. Dellen in Nederland was, heeft hij (vertegenwoordiger van de Chr. Ref. Church in Amerika) de Ghr. Goref. Kerk van Nederland evenzeer officieel bezocht als de Gereformeerde Kerken. Ik heb er niet aan gedacht, daar ook maar iets van te denken, dat minder aangenaam was. Met groot genoegen beb ik te Kampen een avond met ds v. Dellen doorgebracht, in een periode, waarin nog de apeldoomsche lucht aan zijn jsisje hing. En ik geef hem schoon gelijk. Maar ik verbaas me over het heen-en-weer-geredeneer van een publicist als prof. Hepp, die, als ik naar Amerika kom, en dan ergens een lezing houd, waar ik precies mag zeggen, wat ik wil, — een lezing, geen preek, laat staan een synodaal bezoek (als ds v. Dellen) — komt vertellen: Schilder is bij de schismatieken geweest, mijn fijne neus trelkt zioh in „Credo" op voor zoo snood bedrijf, en laten we nu maar verder praten over calvinistencongressen, pluriformiteit, en internationaal calvinisme. Ik zal bij zooveel utiliteitsgeredeneer niet eens probeeren een ernstig gezicht te zetten. Ik vind dit alles een demonstratie van machteloosheid.

En intuaschen fvervolg ik mijn weg door dit land met blijdschap. Straks 'hoop ik te Pella te zijn. Daar is ook dr A. Kuyper eens geweest, naar ik hoor. En toen hij aan de ontbijttafel zat, werd hem door een lief meisje gevraagd: morgen, mister Kuyper, wat lus je?

Ik zal nu maar afbreken, want de tijd loopt ai, en het wordt heusch tijd, weer eens wat van me te laten hooren. Ik ben nog lang niet klaar over Grand Rapids. Ek hoop, dat me tijd overblijft voor een nieuw babheltje TÓór ik naar Denver (Ds v. Dellen) en vandaar naa/r Californië vertrek. Mijln hartelijken dank aan Prof. Greijdanus en de anderen, die „De Reformatie" helpen Tullen, en die me nog niet hebben getelegrafeerd, , dat ze staken, nu de toiiraée vanwege de vele uitnoodigingen nog verlengd is, dank zij het feit, dat de paaschvacantie het mogelijk maakt. O' ja, als Ds Veenhof tijd heeft, moet hij miaar eens de dissertatie van Dx Durggraaff nazien. Hier in Holland (waar ik van Grand Rapids uit een alleraangenaamst bezoek heb 'afgelegd, en bij' Ds D. Zwier gelogeerd, en met Dr Danhof gemusiceerd heb) hebben ze me verteld, dat achter de dissertatie van Dr ^.^urggraaff een stelling staat, volgens welke de onderscheiding tussohen inwendige en uitwendige r a e p i n ig onjuist is. Als dat waar is (en de promotor. Prof. HeP'p, zal dan de redactie van die stelling wel hebben overwogen), dan is er voor Ds Veenhof, die door Prof. Hepp vanwege precies dezelfde stelling beschuldigd is van afwijking van de belijdenis, nog een korreltje troost uit Amerika overgewaaid. Misschien iets voor Persschouw? Ik kan 't toch niet laten, even de leiding van ons blad te beïnvloeden. Maar ik houd nu heusch op.

Neen, toch niet. Ik heb in Holland, waar nog familie woont van wijlen Prof. Ten Hoor, een reeks belangrijke brieven van Bavinck gekregen; behoorende tot een uitvoerige correspondentie met den toenmaligen Ds Ten Hoor te Franeker. De familie gaf miji verlof tot publicatie, desgewenscht. Er staan prachtige dingen in; uit Kampen zijn de brieven geschreven. O m. stond erin, dat Dr Kuyper wel eens wat haastig wer^kte. Toen ik dat zei, heeft Prof. Hepp daarover heel verontwaardigd gedaan.

En nu ben ik tooh nog bij Prof. Hepp. Maar dat moet niet. De Missisippi is een mooie rivier, en Amerika is voor mijl „an entire block of hospitality". En ik ben o zoo dankbaar voor de verbintenis van nuttig en aangenaam in deze onvergetelijke dagen.

En nu, allemaal de hartelijke groeten van uw onderdanigen dienaar:

K. S.

Over hetgeen bij de vereeniging in 1892 is overeengekomen.

Het In dit opschrift genoemde jaartal 1892 kan doen Termoeden, dat bedoeld is de vereeniging der kerken mt de Afscheiding en die uit de Doleantie. Deze twee kerkengroepen hebben tot beider vereeniging eene overeenkomst aangegaan, zonder welke die vereeniging toen niet tot stand gekomen zou zijn. Eén punt dezer overeenkomst betrof de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerk. De Synode van deze kerk bepaalde in 1891: „En eindelijk wat de opleidirig tot het leeraarsambt betreft, oordeelt de Synode te moeten handhaven het beginsel, dat de kerk geroepen is, eene eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben, ten minste wat de godgeleerde vorming betreft". Handelingen dezer Synode, blz. 104. De Synode van Nederd. Geref. Kerken van 1891 aanvaardde hetgeen hiermede uitgesproken werd. Zij verklaarde, „dat zij genoegen neemt met de slotverklaring der Christ. Gere­ formeerde Synode te Leeuwarden, zijnde van dezen inhoud: „En eindelijk wat de opleiding betreft..." (Zie boven. Zij voegt er echter een viertal opmerkingen bij: „Altoos verstaande, dat de bedoeling van deze verklaring niet is: lo. om het aloude Gereformeerde beginsel van vrije studie te vernietigen; noch ook 2o. om verandering..."

Daarmede heeft deze Synode van Nederd. Geref. Kerken niet gezegd: „Wij nemen er genoegen mede, dat gij. Christelijke Gereformeerde Kerk, dat beginsel er op nahoudt, doch wij onzerzijds huldigen een ander beginsel; doch: ook wij aanvaarden dat beginsel. Het ging hier toch over eene quaestie van vereeniging van kerken, niet over het vrij laten over en weer van elkanders opinies. Wat zou dit zeggen Vcin genoegen te nemen met zoodanige verklaring hier voor beteekenis gehad hebben, wanneer het slechts bedoeld ware als een verlof om voor zich dergelijk beginsel vast te houden. En waartoe dan ook die vier opmerkingen, die ook bedoeld waren als punten of voorwaarden, die aanvaard moesten worden, zou de vereeniging kunnen doorgaan. Beide, die verklaring van de Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk en die opmerkingen van de Synode van Nederd. Geref. Kerken, zijn over en weer bedoeld als voorwaarden, die beiderzijds moesten worden geaccepteerd, zou de vereeniging tot stand kunnen nemen, en die beide als zoodanig zijn aangenomen, en die beide ook maar alleen in dien zin hier beteekenls konden hebben. Dat blijkt ook duidelijk uit de verklaring van Dr A. Kuyper op de Synode te Dordt in 1893: „3. De bepalingen door de Leeuwarder—Haagsche Synode(s) over en weer aan elkaar aangeboden, droegen, zoodra zij aangenamen waren, het karakter van een beding, overmits het was een overeenkomst tusschen twee lichamen. 4. Overmits deze overeengekomene bepalingen bedingen waren, teneinde te komen tot zoodanige vereeniging, waardoor de twee lichamen één werden, moesten zij, zoodra de twee één waren geworden, het karakter van beding verliezen. 5. Door dit teloor gaan van het karakter van beding is echter de zaak, die het geldt, niet verzwakt, maar versterkt. Vloeien toch twee groepen van kerken ineen, beide met de betuiging, dat de kerken eene eigene inrichting voor de opleiding van dienaren des Woords moeten hebben, dan zou het alleen bij stuitend bedrog of opzettelijk oneerlijke onderhandeling denkbaar zijn, dat men hetgeen het beding inhield, aldan niet terugvond als welgefundeerde overtuiging van alle kerken saam". Art. 76,

Daar spreekt Dr A. Kuyper, die alle deze onderhandelingen om tot deze vereeniging te komen, niet alleen heeft meegemaakt, maar er zulk een voornaam aandeel in heeft genomen, van eene betuiging beiderzijds, „dat de kerken eene eigene inrichting voor de opleiding van dienaren des Woords moeten hebben", en zegt hij, dat het stuitend bedrog of opzettelijk oneerlijke onderhandeling geweest zou moeten zijn, als men na de vereeniging hetgeen het beding inhield, „alsdan niet terugvond a 1 b welgefundeerde overtuiging van alle kerken saam".

Hieruit blijkt wel zeer onjuist wat Ds IJ. K. Vellenga schrijft in het „Gerei. Kerkblad voor Drente en Overijsel" van 18 Febr. j.l.: „De Synode van de Nederduitsch Gereformeerde Kerken nam met deze verklaring genoegen, omdat zij, al stemde zij niet in met het door de synode der Christelijk Gereformeerde Kerk beleden en gehandhaafde beginsel, van meening was, dat de vereeniging der beide kerkengroepen niet op deze kwestie mocht afstuiten". Ds IJ. K. Vellenga zegt van genoemde Synode: „al stemde zij niet in met het door de synode der Christelijk Gereformeerde Kerk beleden en gehandhaafde beginsel". Maar Dr A. Kuyper, die door eigene persoonlijke werkzaamheid aan de onderhandelingen destijds heeft deelgenomen, spreekt van de twee kerkengroepen als „beide met de betuiging, dat de kerken eene eigene inrichting voor de opleidmg... moeten hebben", en van eene „welgefundeerde overtuiging van alle kerken s a a m". En niemand op de Synode te Dordt heeft hem op dit punt tegengesproken.

Nu kan men betreuren, dat de Synode van Nederd. Geref. Kerken in 1891 dit beginsel, dat de kerken zulk eene eigene inrichting moeten hebben, heelt aanvaard, en dat op hare aanneming de vereeniging van beide kerkengroepen is tot stand gekomen. En men kan dat onjuist achten, en trachten als in strijd met Gods Woord voor te stellen, om het zoo mogelijk teruggenomen te zien. Maar men mag niet eeije foutieve voorstelling geven van wat geschied is, en dientengevolge nu geldt Vgl. ook „De Heraut" Van 26 Febr. en 5 Maart j.l.

Evenmin is juist wat Ds IJ. K. Vellenga in bedoeld artikel ook schrijft: „Het stond dus zoo, dat de kerken van Afscheiding en Doleantie wilden vereenigen, doch daarbij een verschillende beginsel beleden ten aanzien van de wijze van opleiding tot den dienst des Woords... Hier staan twee beginselen naast elkaar, waarvan één natuurlijk een misverstand moet zijn". Want het beginsel van „vrije studie" zegt eenvoudig, dat de a.s. dienaren des Woords vrij zijn en blijven in de keus van de inrichting hunner opleiding, en dat niemand voor praeparatoir en peremptoir examen en als dienaar des Woords zal worden afgewezen vanwege de plaats en inrichting zijner studie en opleiding. Hij kan zijne opleiding ontvangen hebben aan de Vrije Universiteit, aan eene Rijksuniversiteit, in het buitenland, aan een Roomsch Seminarie, geheel autodidact zijn, dat doet er alles niet toe, als hij maar de noodige kennis en bekwaamheid heeft, en zuiver Gereformeerd van belijdenis is. Maar dat beginsel is nooit een geschilpunt bij de onderhandelingen ter vereeniging geweest. Dat beginsel huldigde de Christelijke Gereformeerde Kerk ook reeds vóór die onderhandelingen, evengoed als de kerken uit de Doleantie. En bij de quaestie van het bezitten der kerken van eene eigene inrichting voor de opleiding ging het er niet over, dat alleen aan die inrichting door de a.s. dienaren zou mogen worden gestudeerd, en dat allen, die elders hunne opleiding hadden ontvangen en aan andere inrichtingen gestudeerd, afgewezen moesten worden. Terecht schrijft Ds J. H. Rietberg in „De Wachter" van 24 Febr. j.l.: „Dit heeft de Chr. Geref. Kerk ook nooit gezegd, al had zij haar Theologische School voor de opleiding tot den dienst des Woords. Zij heeft ook toegelaten menschen, die elders gestudeerd hadden, evengoed als zij sommigen op grond van art. 8 der kerkorde toeliet tot het predikambt. Regel was: de opleiding aan de Theol. School, uitzondering: elders studeeren of de weg van art. 8". En later zegt hij nr> g: „de kerken uit de Doleantie wilden eerst niets weten van opleiding door de kerk; zij hebben ten slotte dit beginsel aangenomen, zoodat dit gold voor de vereenigde kerken. Over het beginsel van vrije studie is hierbij geen strijd geweest". Schrijft hij hier: „opleiding door de kerk", dan bedoelt hij natuurlijk: opleiding aan eene eigene inrichting der kerk. Men leze voorts het artikel van Ds Rietberg in zijn geheel, en ook dat in het nummer van 3 Maart. Hier worde ook nog aangehaald wat Ds A. H. Oussoren schrijft in de „Zeeuwsche Kerkbode" van 24 Febr. j.l.: „Om alle misverstand af te snijden, willen we eerst

xeggen, dat we allen als Gereformeerde menschen, die de Gereformeerde belijdenis liefhebben, ook deze Vereeniging voor Hooger Onderwijs moeten steunen. Dat doen we ook gaarne. Maar deze Vereeniging is niet kerkelijk. De Vrije Universiteit gaat niet uit van de Kerken. Maar van een Vereeniging. Zooals vele inrichtingen in ons land van een Vereeniging uitgaan. Daar rit dus het principiëele verschil tusschen de School der Kerken en de Vereeniging voor Hooger Onderwijs. En uit dit verschil vloeit dan ook voort, dat tal van niet-Gereformeerden wat meer die Vereeniging moesten steunen. Omdat ze ook de Gereformeerde belijdenis liefhebben. Daarom zijn er ook zoovele niet-Gereformeerden student aan de V.U. — Met de School der Kerken staat dit anders... Wie dit verschil nu in het oog houdt, zal dankbaar zijn, dat we zoo rijk gezegend zijn met deze twee inrichtingen. Beiden steunen we met hartelijke liefde. Maar uit verschillend standpunt. De School, oindat we lid der kerk zijn. De V.U., omdat we de Gereformeerde belijdenis liefhebben, zooals zoovele niet- Gereformeerden. En we zien steeds meer, hoe rijk ons land gezegend is met deze twee inrichtingen, die steeds meer zulk een machtigen invloed uitoefenen en die — en dat is ook van belang — bij herhaling corrigeerend op elkander kunnen inwerken".

S. GREIJDANUS.

Verschil in Schriftgeloof.

Onder redactie van Prof. Mr P. Soholten, Dr J. Koopmans, Prof. Dr H. Kraemer e.a. is bij G. F. Callenbach. N.V. te Nij'kerk een nieuw tweemaandeljjiksoh tijdschrift versohenen, dat een getuigenis van Gods Woord wil geven, reformatorisch wil zijn, in de theologische beweging, die in K. Barth haar grootste figuur Biet, wil staan, zich vooral bij Van der Brugghen wil aansluiten en van Prof. Gunning leeren, en meent juist de leer van Dr A. Kuyper te moeten bestrijden, al wil het somis ook aanknoopen aan hetgeen hiji verko'ndigde. Dit wordt in Ter opening gezegd. Het zal belangrijk zijn na te gaan, wat dit tijdschrift met zijn bekwamen en uitgebreiden staf van redactieleden en medeveraotwoordelijke auteurs bieden zal. Bebalve eene interessante Kroniek van Dr O. Noordmans, Dr G. L. Patijln, N. Stufkens, en Mr G. E. van Walsum, en eene Boeïk bespreking, bevat het eerste nummer een artikel Evangelie en Recht van Prof. Mr P. Scholten, waarin hiji uitgaat van 's Heeren staan YÓór, en woord tot, Pilatus, om over afstand en samenhang van Kerk en Staat te handelen, en over de macht en hst recht van den magistraat of rechter. Hij wil bij deze quaestie ook gerekend hebben met het Oude Testament, bezien in het licht van het Nieuwe, maar gaat niet redeneeren vanuit hetgeen in de Heilige Schrift over schepping en zondeval geopenbaard wordt. Dr J. Koopmans schrijft over Het beroep op de Heilige S c h r i f t, en zegt, dat de situatie van Theologie en Kerk duidelijk in de richting van één fundamenteel theologisch pïobleem wijst: „dat der hermeneutiek, der leer van de uitlegging der S o h r i f t". Doch moet niet voorafgaan de vraag, wat de Heilige Schrift is, of wat imien van haar gelooft? En kan niet eerst dan aan de orde komen die naar de rechte wijze harer wtlsgging? Wanneer Dr J. Koopmans schrijft: „De Heilige Schrift is het getuigenis van Gods openbaring", blz. 31, ontkent hij daarmede eigenlijk, dat zij ools zelve openbaring Gods is. En wel zegt Dr Koopmans op blz. 32: „God heeft Zijn Woord gegeven door het woord van profeten en apostelen. Wijl gelooven, dat déze getuigen van Christus, die in den Bijibel zijn vereenigd, door Godzelf op bijizondere wijze zijn gegualificeerd. Zij allen ontvaingen een bijizondere rechtvaardiging van Gods wege. Waardoor aiUe verder christelijk getuigen afhankelijk wordt gesteld van dit eerste getuigenis. God heeft Zijn Woord gegeven, en Hij heeft het daar, in de Heilige Schrift, gegeven. Zoo zijn wiji gehouden het nergens elders dan daar te zoeken, als wij rechtvaardiging behoeven, en aanwijizing voor geloof en leven." Maar daarmede wordt de Heilige Schrift toch mog niet als ook zelve Gods Woord beleden. Zoo schijnt (of blijlkt) zich hier een pccincipieel verschil met Calvijn en het Calvinisme of de Gereformeerden te openbaren. En dat een ander Schriftgeloof als vanzelf tot andere beschouwingen in velerlei zaken leidt, aniag vanzelfsprekend heeten.

S. GREIJDAlSrüS.

Ds II. A. Bmnsting over Prof. Schilder.

Ds L. A. Brunsting, predikant van de First Reformed Church te Sioux Center, Iowa, zond aan „De Reformatie" een stuk, dat hij in „The Sioux Center News" geplaatst had, en waarvan hier om de plaatsruimte slechts een gedeeltelijke vertaling gegeven wordt.

„Het rustige uur. Laat ons elkander de hand schudden. Het is alles over Dr Schilders komst hier, en wijl hebben alle menschen en predikanten in deze streek uitgenoodigd, hem te omtmoeten. De broeders zijn het eens, dat het beter geweest ware, dat Ds H. J. Kuiper, redacteur van „The Banner", nooit zijn artikel geschreven had, want het beïnvloedde menschen en predikanten tegen Dr Schilder. Maar op dezen tijd heeft het artikel geen invloed meer, en de menschen hebben behoefte om Dr Schilder te hooren. Ik heb zoo veel verzoeken voor Dr Schilder ontvangen, dat ik niet alles kom schikken. Maar wijl hebben ons best gedaan zooveel wij konden.

Op eene andere plaats (in „The Sioux Center News") kunt gijl deze reisroute lezen. Dr Schilder komt hoogelijk gerecommandeerd als een man van groot inzicht in de waarheden van Gods Woord. Hiji is een zeer bekwaam en aangenaam spreker.

Het kost veel geld om te reizen. Dit uitstapje van Dr Schilder echter is geen persoonlijk uitstapje. Hij reist voor en met een doel. In deze dagen van waterig denken en nevelig leven hebben wij behoefte aan mannen van dit type om ons opnieuw op te wekken. Wij 'dragen ons penningske bij voor dezen invloed. Hier is een man Gods voor dezen tijd"

Ds L. A. Brunsting deelt dan mede, wanneer en waar Prof. Schilder te Sioux Center spreken en preeken zou. En op een andere plaats in „The Sioux Center News" nog wat hem door iemand gesc'hrwen was, die Prof. Schilder gehoord had, o.a.:

„De drie keeren, dat ik hem hoorde, was hij bewonderenswaardig. Ik denk, dat hiji als denker en spreker bijna een eigen klas vormt. Hij doet zeker hier in Grand Rapids de keriken vol loopen. Twee malen toen ik ging, moesten vele menschen terugkeeren. Ik denk, dat hiji een groot inzicht heeft in geestelijke waarheden en dat hij eene eenvoudige pakkende (cinching) wijze van preeken heeft."

S. GREIJDANUS.

Hulp opleiding predikant Argentinië.

Ook deze week mogen we een gift voor dit doel verantwoorden. Ze bedroeg ƒ2, 50, en werd mij ter hand gesteld door N.N. te Kampen.

Voor dit bewijs van belangstelling zijn we ten zeerste dankbaar! Mogen we nog eens de aandacht vestigen op het mooie doel, waarvoor deze rubriek werd ingesteld? Giften zullen dankbaar' worden verantwoord. Gironummer van Prof. Schilder: 127278.

L. DOEKES.

De Groote Catechismus van Zacharias Ursinns. (XXVII.)

Van den dienst of het ambt der Eerk^).

264. Wat is de ambtelijke dienst der Kerk? Het is de openbare prediking van 't Woord Gods, de bediening der Sacramenten, en de kerkelijke tucht, tot volmaking van het heil der uitverkorenen ingesteld.

265. Waarom heeft God den dienst der Kerk ingesteld?

Opdat Hij ons daardoor in Zijn verbond zou opnemen, ons er in zou bewaren en ons vast verzekeren zou, dat wij er in zijn en in eeuwigheid zullen blijven.

266'. Waarom zegt gij, dat wij door den dienst (der Kerk) in Gods verhond worden opgenomen en erin bewaard morden?

Omdat hij/t werktuig van den H. Geest is, waardoor Hij het geloof en de bekeering, die God in Zijn verbond van ons vordert, in de harten der uitverkorenen werkt en versterkt.

267. Wordt aan den H. Geest Zijn eere niet ontnomen, wanneer de heiligmaking wordt toegewezen aan den dienst (der Kerk)?

Volstrekt niet; want de kracht en werking''), waa^^ door wij geheiligd worden, is geheel van den Goddelijke Geest. De dienst der Kerk echter is slechts Zijn instru ment (werktuig), waardoor Hij de zielen en harten der' uitverkorenen beweegt, op den tijd en de wijze, waarop dit Hem goeddunkt; niet omdat Hij niet anders kan, maar omdat het de Goddelijke wijsheid heeft behaagd door de dwaze prediking van het kruis zalig te maken, die gelooven.

268. Wat moet door de IHenaren (des Woords)') gepredikt worden? Niets dan het Woord van God, vervat in de Wet en het Evangelie.

G. B.


1) Een term uit het door De Heraut overgenomen Banu"'' artikel.

2) „Nu over Prof. Schilder. Gij vraagt, of ik denk, dat hij Orthodox is. Ja, dat denk ik, — maar ik geloof niet, dat hij „Gereformeerd" is. Maar ik denk, dat gij „Orthodox" in dien zin bedoelt, en dan geloof ik niet, dat hij hier gewenscht is." (Vertaling door S. G.)

1) De ministerio ecclesiae — van den dienst, het ambt der Kerk. Cf. „Kerkendienst". (Zondag 38, H. Cat.)- Ursinus spreekt van het ministerium zonder meer, van het ministerium ecclesiae, ministerium ecclesiasticum, publicum ministerium, ministerium Evangelii etc. De behandeling van dit ministerium (ambt) der Kerk acht hij zóó gewichtig, dat hij hieraan het vierde hoofddeel van zijn Groeten Catechismus heeft gewijd.

2) efficacia. 3) ministris.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's