GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IS ER EEN „TUSSCHENTOESTAND” ?

XL Nu zullen wij niet treden in een beoordeeling van de exegese, die Van Oosterzee gevolgd heeft. Sinds eeuwen loopt er een verschil van meening, niet zoozeer over dien „dag", dien de Heere Christus „mijn dag" noemt, al» wel ovej- dat „ZEEN". Abraham Velen hebben voorop geplaatst, dat Abraham werkelijk wou zien in den zin van „beleven", „erbij wezen", „waarnemen"; vervolgens constateeren ze, dat het woordje „zien", wanneer het twee maal vlak achtereen in hetzelfde vers gebruikt wordt, toch wel beide malen dezelfde beteekenis zal hebben, en besluiten dan: derhalve heeft Abraham, i n d e n h e m e l weet gehad van Christus' komst in het vleesch; hij heeft echt gekregen datgene waarnaar hij verlangde; maar hij kreeg het niet in zgn tijdelijk bestaan, doch later, toen hij na het scheiden idt het tijdelijk leven.was opgenomen, tot God, in den tusschen-toestand derhalve.

We merken in het voorbijgaan op, dat indien Christus' Woord in zijn gesprek met de Joden op één lijn geplaatst zou mogen worden met zijn andere woord uit Johannes 2, ook weer gesproken tot vijandige tegensprekers uit de Joden, hiermee het zooeven genoemde argument, volgens hetwelk hetzelfde woord in d e n z e l f d e n zin t w e e m a a l gebruikt ook h e t z e l f d e MOET beteekenen, zijn kracht verliest. „Masjaal"-redenen, d.w.z. opzettelijk raadselspreukige redenen, die den onwilligen hoorder willen dwingen kleur te bekennen tegenover haar Spreker, gebruiken eenzelfde woord soms in tweeërlei beteekenis. Zoo Joh. 2: fcieekt dezen tempel af, en ik zal hem in 3 dagen 'vederoprichten. De „t e m p e 1" is den eenen keer het steenen huis, den anderen keer Christus' lichaam. En zoodra het z e l f s t a n d i g n a a m w o o r d veranderd is, naar den begripsinhoud, krijgen natuurlek ook de gebruikte w e r k w o o r d e n een andere beteekenis; het „afbreken"-„herbouwen"schema is bij een steenen huis heel wat ^anders dan bij een lichaam, nog wel bij dat van den Zoon des menschen. Ik zie geen enkele reden, om wat in Joh. 2 gebeuren kan, in Joh. 8 onmogeüjk te achten. Met andere woorden: ik geloof niet, dat het argument van daar straks, n.l. „zien" moet beide keereii hetzelfde beteekenen, dwingende kracht heeft. Trouwens, als men wil gaan „pluizen", kan een betweter tóch weer opmerken: Abraham heeft toch zeker bij zijn leven .niet verlangd, Messias-dag ALS GE­ STORVENE te^ „zien"? De^ spitsvöndeling zou ons dus allemaal kunnen schaakmat zetten, en ons kunnen dwingen tol de erkentems, dat het heelemaal niet zoo vreemd is, bij „zien" in Abrahams geval den eenen keer te denken aan zien-met-lichamelijke-oogen, en den anderen keer aan zien-metgeestelijke-oogen, d.w, z. aan zien-in^eloof. Dit laatste kan dan nog gebeurd zijn bij zijn leven, hier beneden. Het kan ook geweest zijn na zijn (rood, want met Luther zeggen wij, dat de christenen zoowel bij hun leven als na hun dood in verwachting zijn, én wij voor ons achten het geen in zichzelf dwaze gissing, de mogeUjkheid te erkennen, dat als Elia en Mozes hebben geweten van Chiistus'. geboortedag, en van deszelfs tendenz, die immers in zijn door hen met Hem besproken sterf-dag lag, eveneens Abraham daarvan geweten kan hebben. In dezen gelooven wij aan een rijken hemel-ookreeds-nu.

Maar om onze exegese van dien bepaalden tekst behoeft geen een lezer zich hier te bekommeren.

Wij behoeven ons betoog niet afhankelijk te maken van een - lange staalkaart van meeningen over het begrip „zien" uit Joh. 8 : 56. Lang is die staalkaart overigens wel. Daar is b.v. de opinie van hen, die zeggen: Abraham „zag" Christus' dag, toen hij ïzaak ging offeren, en in den geest Christus' offer zag vervullen met effect de plaats die Izaaks voorgenomen offerande had leeg gelaten; de urferande, die trouwens toch geen effect zou gehaa' hebben. Daar is voorts de verzekering van anderen, die volhouden: Abraham „zag" Christus' dag in den „limbus", d.w.z. in het portaal van de oud testamentische vaderen, tot elkander „verzameld zijnde", en dus in elk geval na zijn en der anderen dood; hij hoorde immers de engelen ook daar de komst van Christus verkondigen; het koor van Bethlehems velden, zocht voor den engelenzang nog wel wat grooter tribune op, dan dat weiland van die herders; ook in dien doodsstaat zag dus Abraham den „dag", .die in psahn 118 : 24 wordt bezongen, en zong mee. Daar is de constructie van derden vervolgens; die u vragen: „zag" Abraham soms Christus' dag niet, toen hij in den geest en in den Geest Christus uit zijn stam geboren zag worden? Met een vierde gezichtspunt komen nog weer nieuwe kommentatoren ons verrassen: Abraham „zag" toch immers drie „mannen" op zich afkomen, en onder die drie, van wie de namen Vader, Zoon en Geest waren, zag hij met name dien eenen, dien hij bizonder aanbad, den Zoon, Waarom zouden we meer uilen naar Athene dragen? Eucherius, overigens een kwade genius voor de gereformeerde hermeneutiek en exegese, die daaraan o zoo veel kwaad gedaan heeft, mag toch ditmaal een nuchtere opmerking op zijn creditzijde boeken. Waarom zoo'n gepluis? zou hij vragen: de profeten van het Oude Verbond heeten toch immers ook wel ZIENERS, omdat ze de toekomende dingen hebben aanschouwd ?

Laat ons niet verder luisteren.. Ons is ditmaal genoeg, dat wij weigeren, te gelooven, dat Christus ooit van iets, dat, „objectief" gesproken, a a n- st^andeis, in een g e w o o n b e t o o g zou hebben verzekerd: het ligt al a c h t e r den rug.

We wéten wel, dat schrijver zegt: het gaat niet om het „objectieve", zooals we dat nu maar even gemakshalve zullen noemen, doch om het „subjectieve"; voor Abrahams BESEF wordt hij na zijri dood rechtstreeks aangesloten aan den jongsten dag.

Maar we nemen daarmee geen genoegen. Ik zou inuriers niet kunnen zeggen, wat er nog voor „s u b j «i c t i e f s" o v e r b 1 ij f t, als de gestor-venen, net ais die bewustelooze treinreiziger, rechtstreeks, o n - m i d d e l l i j k worden verbonden met Christus' dag. Ook naar schrijvers eigen woordkeus mag men niet zeggen, dat Abraham of iemand anders, „vóór den jongsten dag"' reeds weet, b.v. of hij bij God is aangenomen, of niet. Tegen de leer, die stellig die van ons, en ZEER STELLIG OOK DIE VAN ZIJN BINDENDE EN ONS UITWERPENDE SYNOÜE is, MOET, zegt nij, ' Miüï i^LLjü K.K.ACHT WültOEN GlüPROrES- TEERD (zoover ons bekend, preekt de man nog synodocratisch-vrij). Wie er zoo over denkt aïs b.v. die synode, maakt Christus' doorluchtigen dag „POPPEKAST" (Candidaat Schilder, weet u, mag niet preeken' vanwege de synode, maar deze broeder is er nog ). Pas na den grooten dag, aldus schrijver, 68, blijkt, wie verzegeld waren.

We gelooven dus, hem geen onrecht te doen, als wij verklaren: hij verlegt het samenvallen van het stervensmoment met het moment van den jongsten dag n.i e t „naar het subject", w a n t bg h o u d t geen p l a a t s o v e r voor het subjectieve weten, beleven, kennen, redeneeren, verbanden zien en leggen. Met andere woorden: ook volgens hem moet Abraham ZIEN van Christus' vollen dag NOG KOMEN. Abraham moge straks — we drukken ons ofeKttelijk akelig populair uit —' Abraham moge straks zeggen: hé, voor mijn GE­ VOEL is het net, ALSOF ik zooeven ben gestorven, maar zoowel dit ZÉGGEN van Abraham als zijn ZIEN is toch metterdaad TOEKOMS-nG. Vandaag nog. En ook toen de Heiland sprak.

Maar dat „ALSOF" moge te pas komen in Abrahams verslag-van-bevinden, zóó, als schrijver het ontwerpt, wij kunnen het niet plaatsen in C h r i & • t u s' verhaal van Abrahams verlangen-te-zien ter eener, en zijn werkelijè-zien ter anderer zijde. Als Christus zegt: hij HEEFT mijn dag gezien, dan lees ik, in h e t v e r b a n d v a n z u l k e e n d i s p, u u t, dat niet zóó, alsof er stond: HET ZAL HEM LATER ZOO VOORKOMEN, ALSOF HIJ HET ZAG TEGELIJK MET HET LAATSTE DAT HIJ EEUWEN GELEDEN ZAG. Dat zien van Abraham, d a t s c h r i j v e r b e d o e l t , het zien n.l. van den o o r d e e l s d a g, is toekomend. En het (niet door mij, ) maar door schrijver aangenomen „ge-ziehts-bedrog" van Abraham ten jongsten dage (die dag begint op dit standpunt met een groote vergissing, met een „alsof"-indruk), dat g e z i c h t s b e d r o g was er in Christus' w o o r d e n n i e t ; het wordt door die woorden evenmin gevoed als opgewekt.

Bl^jf af van Christus' werkwoordsv e r v o e g i n g ; daar zit heel wat aan vast. De gereformeerde hermeneutiek staat op het spel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's