GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAN KERKSTRIJD EN VAN ZOMERZOTHEID.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN KERKSTRIJD EN VAN ZOMERZOTHEID.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mogelijk danken we het aan het mooie en langdurige zomerweer van dit jaar, dat die bepaalde weekmarkt van de kerkelijke pers, waarlangs ik •eenigen tijd geleden met U wandelde, dezer dagen werd uitgebreid met wat ik zou willen noemen: een tentje met truitjes. Ge weet wel, die marktstraat, waarboven het spandoek wappert: Tot opbouw van het Gereformeerde leven. Nog zien we voor ons die leuze in groote letters, waarbij het drama werd uitgeroepen van dat ééne drama, waarbij vergeleken niet één of twee, maar zelfs geven, het getal der volkomenheid, dus zeg vrij alle leiddraden, die wg aan onze jeugd voor hun geestelijke vorming als Gereformeerden medegeven, eenvoudig in het niet zouden zinken. Nu, op dezen zomerschen dag in Augustus komt men ons tegen met de "opwekking: Koop ter bewaring van den kerkelijken vrede een shirtje met een broekje voor Uw dominee! Étet is ds J. A. Schep van Assen, die' in het nummer van 15 Augustus van het „Gereformeerd Weekblad" in zijn Vragenrubrjek, aan een blijkbaar nogal ontstemden correspondent, die zich geërgerd had aan voetballende of biljartende studenten in de theologie en dito dominees, ten antwoord geeft, dat hij het met die bezwaren niet eens is, immers ook het lichaam heeft zijn rechten. Ook wij gunnen aan de sport een rechtmatige plaats. Die briefschrijver had zich dan ook best geërgerd kunnen hebben aan, het voetbalspel van die beide vrijgemaakte dominees, van wie ik in één onzer dagbladen las, dat ze te Amsterdam ieder in een elftal tegen elkaar een spelletje voetbal hadden gespeeld. Het valt ook niet recht te betoogen, waarom onze weleerwaarden des morgens niet zouden mogen meedoen aan de ochtendgymnastiek voor de radio, of op andere wijze er niet naar zouden mogen streven hun lichaam fit en lenig te houden. Ds Schep gaat evenwel in zijn aanbeveling voor de sport een stapje verder. Hij denkt er ook den opbouw van het Gereformeerde leven overeenkomstig het devies van zijn blad door te kunnen bevorderen, althans de afbraak van dat leven erdoor te kunnen helpen voorkomen. Met dat doel geeft hij ons een ondeugend knipoogje en schrijft: „Hadden onze theologen de laatste vijftien jaar maar wat meer met elkaar gevoetbald enz. en wat minder polemische artikelen in de kerkelijke pers geschreven, nusschien waren "we dan voor heel wat narigheid bewaard gebleven".

Het is nu deze verzuchting, die ik op zijn best alleen maar als een uiting van zomerzotheid zou kunnen waardeeren, en die ik dus zakelijk verwerp, waartegen ik protest aanteeken. Ik ben namelijk van oordeel, dat de sportbeoefening ons niet voor de catastrophale gebeurtenissen der laatste jaren had kunnen behoeden. Om dat te bewijzen doen'we vandaag maar eens niet aan de sport en grijpen naar de polemische pen.

Ik ga me dus bezig houden met deze gedachte van ds Schep: Gij theologen, gaat voetballen en ge voorkomt misschien kerkscheuring. En dan lijkj me die gedachte van dezen Vragenrubriek-redacteur niet wel overwogen. Om dit te kunnen aantoonen, veroorloof ik me van. mijn kant ook een ondeugend knipoogje en waag het als eerste van een drietal deze vraag te stellen: Had nu waarlijk ds Schep dien hoogbejaarden dr H. H. Kuyper destijds nog het veld willen injagen amechtig achter het „bruine monster" aan, alsof de dood hem beliepe? Foei, foei, doniinee! Hoe zoudt ge zoo'n ouden man dat durven aandoen! Ik stem toe, op deze manier ware hij wellicht nimmer meer aan de polemiek toegekomen, maar ge hadt hem dan misschien meteen den dood op het lijf gejaagd! Ik waag nog een tweed, e vraag: Is nu ds Schep er echt van overtuigd, dat, wanneer de theologen Hepp en Kuyper b.v. nu maar eens één enkelen voetbalwedstrijd hadden mogen spelen tegen hun collega's Greijdanus en Schilder, waarbij eerstgenoemden het dan hadden gewonnen, zoodat ze gelegenheid hadden gekregen het uit te galmen, op de manier waarop wij jongens vroeger onze sport-victorie luidruchtig kenbaar maakten: En we hebben het gewonnen, hiep hiep hoera! dat dan die broehm^enreeks van Hepp over die „Dreigende Deformatie" of die artikelen van H. H. Kuyper in „De Heraut" met die dreigend grommende ondertoon van: Het is erger dan voor Assen, wel achterwege zouden zijn gebleven? Ik geloof er niets van!

Mag ik zeggen waarom niet? Omdat men op het sportveld precies dezelfde akelige toestanden aantreft als in de polemiek. Bij de polemiek kan het gebeuren, zooals het mij overkwam, dat men je tegenvoert: Ziet ge wel, dat prof. Aalders gelijk krijgt, die tegen mij (d.i. mijn opponent, G.) zeide: Indien de Synode niet ingrijpt, zullen onze kerken onder de terreur van een kleine groep komen. Het kan eveneens gebeuren, dat een andere professor, deputaat der Synode, op de hem door een predikant gestelde vraag in een vergadering: Waarom binding voor candidaten en waarom niet in gelijke mate voor alle dienaren des Woords, in dezen geest antwoordt: Men kan niet altijd lastige lieden, die in den kring zijn, eruit werpen. Men kan evenwel wel zorgen, dat er geen lastposten bijkomen. Of dan geeft pro^. Grosheide in „De Heraut" als derde oorzaak van het ongeoorloofde der kerkscheuring aan, dat alles draait om den persoon van prof. Schilder, aldus een begin makende van een fabeltje, dat wel een lang leven beschoren zal zijn. En passant spreekt hij dan ook zijn vrees uit, dat honderden door de kerkscheiuring zullen worden meegezogen, die kerkrechtelijk het onderscheid niet kennen tusschen hun rechter-en hun linkerhand. Wie proeft in deze laatste woorden niet de minachting van den Schriftgeleerde voor de schare, ^ die de wet niet kent, voor die hedendaagsche kinderen van Ninevé? Deze gezegden, die met vele andere historische zouden zijn te vermeerderen, zijn alle wel erg persoonlijk gericht. Ge behoeft er evenwel niet voor in de sport te vluchten, om dat te ontgaan. Men heeft daar met hetzelfde euvel te kampen en beeft er zelfs een geijkten term voor: Op den man spelen inplaats van op den bal! Zoo kan het U ook in de kerkelijke polemiek irriteeren, dat men het pimt in

kwestie laat liggen, b.v. de termen van gesproken vonnissen, en er maar wat om heendraait. 'Denk niet, dat de sport dit euvel kan helpen cureeren. Het komt ook daar voor en men noemt het: buiten spel staan! Kortom, ook bij de sportbeoefening is er aanhoudend het acute gevaar van overtreding der spelregels, hetgeen men daar dan met strafschoppen tekeer tracht te gaan, en waarom zelfs bij ernstige vergrijpen spelers uit het veld worden gezonden. Het zal ds Schep wel teleurstellen te vernemen, dat men in de sport evengoed zijn schorsingen kent als in de kerk. Het was in het jaar 1944, dat één mijner vrienden, vroeger ook als medewerker aan „De Reformatie" verbonden, in een briefwisseling met mij over de schokkende kerkelijke gebeurtenissen, een in dat jaar geschorsten voetballer, die van oneerlijk spel werd verdacht en die in zijn schorsing had berust, ten voorbeeld stelde aan den zich tegen zijn schorsing verzettenden K. S. Het was dus in 1944 reeds zoo gesteld, dat de sport bij den kerkstrijd werd betrokken: een geschorste voetballer en een geschorste professor in de theologie en dienaar van het heilig Evangelie, samen vormden zij een duo ter vergelijking. Bien étonnés de se trouver ensemble! Schorsing hier en schorsing ginds. Waarmee maar wil gezegd zijn, dat de ellende van de kerk ook de ellende van de sport kan zijn, zoodat er naar ik meen alle aanleiding voor is, ds Schep de illusie te benemen, als zou de sport aan de kerk eenige redding kunnen aanbrengen in haar moeilijkheden.

Tenslotte zou ik dezen geachten redacteur nog één enkele vraag willen stellen, in de hoop, dat hij deze niet al te ondeugend zal vinden: Wanneer gij van oordeel zijt, dat mits maar behoorlijk en natuiu'lijk met mate in de afgeloopen vijftien jaren sport was beoefend door onze theologen, we dan voor heel wat kerkelijke narigheid bewaard zouden zijn gebleven, moet ik daaruit afleiden, dat heel die kerkelijke polemiek vóór en na 1936, met die broehurem-eeks „Dreigende Deformatie", plus al die bemoeiingen met deze zaak van de Synode Amsterdam 1936, Sneek-tjtrecht 1939/1942 met die van Utrecht en Zwolle in latere^ jaren, gevoegd bij die leeruitspraken van 1942, inclusief daarbij behoorend Prae-Advies en Toelichting, tesamen met die Verklaring van zestien punten, dit alles vervangen door de Vervangingsformule, bovendien al die kerkelijke processen met hun ellendigen nasleep, wel beschouwd toch niet anders zijn geweest dan de miserabele producten van te stijve spieren en te weinig lichaamsbeweging? Wanneer de zaken er zoo voorstaan, dan behoeven we m.i. geen Samenspreking, geen mental-training voor de wederzijdsche deputaten, maar muscle-training. Me dunkt, dan zwieren v/e ons aan ringen of rekstok wel uit onze kerkelijke moeilijkheden. Ik moet eerlijk bekeniien aan deze mogelijkheid nog niet te hebben gedacht. Wij moeten evenwel ons oordeel over onze kerkelijke wegen in het verleden, zoowel als over die, welke naar de toekomst kunnen leiden, zuiver en onvermengd houden.

IDaarom houd ik het voorloopig nog maar bij de deugdelijkheid eener Samenspreking, mits maar een deugdelijke Samenspreking. Over de mogelijkheden en variaties, die daarbij zooal naar voren komen, hoop ik een volgend maal het een en ander op te merken.

V P.-GROEN.

ONWAARHEID SPREKEN.

De Heer H. D. van Wijk te Assen meent, dat ik in mijn naschrift bij het stuk Van den Heer A. N. G. Bruynis in „De Reformatie" van 30 Aug. j.l. de zaak van het nooit, in geen enkel geval, en onder geene omstandigheden, onwaarheid mogen spreken, te eenvoudig heb voorgesteld. Hij wijst dan op allerlei inderdaad moeilijke gevallen in den bezettingstijd, en schrijft dan o.m.: , , Er waren gevallen" — n.l. van eene ondervraging bij een S.D.-verhoor — „waarin elk spreken dat' niet een royale leugen was den vijand de waarheid leerde kennen, en zoo schade deed •' aan de zaak van ons vaderland en van de christelijke actie in den bezettingstijd. Om maar enkele voorbeelden te noemen: Wat moet ik zeggen als mij gevraagd wordt of ik illegaal werk heb gedaan, of ik omtrent de onderwerpen van mijn verhoor iets heb verzwegen, of mijn Vader met mijn illegale bezigheden op de hoogte was, of ik met mij geconfronteerde medegevangenen ken (elk gebleken nieuw contact verzwaart diens oordeel), of N. N. ook iets te maken heeft met „Trouw", of ik contact had met „terroristen"....-.. Dit zijn_ gevallen waarin elke verklaring, behalve pertinente "oAkenning (in strijd met de waarheid) mij en/of anderen in groot gevaar brengrt Vlak daarnaast liggen gevallen waarin men na een bevestigend antwoord conform de waarheid op de vraag of men van een bepaalde zaak afweet onmiddellijk de eis zou te horen krijgen er dan alles van te vertellen, wat men zou ^ moeten weigeren, waarmee men zich verschrikkelijke mishandelingen op de hals haalde, waarvan maar weinigen van te voren wisten dat zij ze zouden kunnen doorstaan". Hij wijst dan ook nog op mogelijke gevallen bij roover-overvallen.

Niemand zal kunhen ontkennen, dat dit zeer ernstige en moeilijke gevallen waren en kunnen zijn. Daarvati wist ik ook wel af. Maar nochtans was en is en blijft mijne meening, dat het aan niemand ooit onder welke omstandigheden ook van Gfodswege geoorloofd is onwaarheid te spreken. Het gaat er natuiu'lijk niet om, wat ik zelf zou doen in een eventueel geval. Want wij zijn helaas, allen groote zondaars, diep verdorven, die, als God ons niet elk oogenblik behoedt, tot allerlei droeve zonden kunnen komen, ook al weten we, dat dit of dat niet mag, of wel moet. Maar het gaat er hier alleen maar over, wat in dezen van Godswege ^geoorloofd is, 'of Hij ooit, in eenig geval, onder bepaalde omstandigheden, veroorlooft, omyaarheid te spreken.

En dat nu is naar mijne meening het geval niet.

Wijst men op de Egyptische vroedvrouwen als voorbeeld. Ex. 1 : 19—20, dan vergeet men, dat er niet staat, dat God haar goed deed o m haar. onwaarheid spreken, en niet o n d a n k' s zulk doen, doch omdat zij Hem vreesden en dus die kindertjes niet doodden. Ook zegt de Heilige Schrift ons nergens, dat God het leugenwoord van Rachab goedkeurde, hoewel Hij wel haar verbergen der verspieders zegende, Joz. 2. Als God Samuel zegt, een kalf van de runderen te nemen en te moeten zeggen: k ben gekomen om den Heere offerande te doen, I Sam. 16 : 3, toen hij David te Bethlehem tot koning moest zalven, is dan geene onwaarheid, maar slechts een deel der waarheid, waarbij een ander deel verzwegen wordt. Wijst men op het verbod van doodslag, en daartegenover op, oorlog en noodgevallen van zelfverweer, dan vergeet men, dat God geen absoluut verbod van doodslag heeft gegeven. Hij heeft ook Gen. 9 : 6 verordend, en bij Israël ingezet, dat wie een eigenlijke doodslager was, zekerlijk gedood moest worden. Num. 35 : 16—21, en aan dit volk bevolen de Kanaanieten uit te roeien, Num. 7 : 1—2, en aan Saul om Amalek te verdelgen, I Sam. 15 : 3, etc. Dat verbod is dus niet volstrekt; daarbij gelden beperkingen, omstandigheden, die in elk geval nader overwogen moeten worden en in rekening gebracht. Maar waar staat in de Heilige Schrift eenige dergelijke beperking of bepaling ten aanzien van het 9e gebod? Daarbij is er nog verschil tusschen doodslag en onwaarheid spreken. God is de Eigenaar van alles, en kan dus het leven van dien of dien ook terugnemen, wanneer Hij het wil, ook door oorlog, ook bij zelfverweer van een ander. Dooden op zichzelf is geene zonde. Dat hangt van de omstandigheden af. Onwaarheid spreken is in zichzelve wel zonde. Dat is een werk des duivels, die de vader der leugen is. Joh. 8 : 44. God is echter de waarheid, Deut. 32 : 4, in Hem is geene duisternis, I Joh. 1 : 5, dus ook geen leugen, en Die nog in Openb. 21 : 8 laat waarschuwen, dat ook „al de leugenaars" hun deel zal zijn in den poel die brandt van vuur en zwavel. Het is eigenaardig, dat juist bij dit woord staat: llen, dat niet bij de tevoren genoemde zondaars gebezigd wordt.

God gebruikt wel het leugenspreken van schepselen tot volvoering van Zijn raad, I Kon. 22 : 19—23. Maar dat is geheel iets anders. Dan zondigt de leugenspreker, al gebruikt God zijne zonde voor Zijn werk. Dan keurt Hij daarmede die leugen niet goed. Maar wanneer ooit in eenig geval of onder welke omstandigheid ook van Godswege onwaarheid mocht gesproken worden, dan zou in dat geval de zonde van die onwaarheid ophouden zonde te zijn. En dat kan niet. God kan nooit eenige zonde goedkeuren. Hij mag ook de zonde gebruiken, maar dat is nog geen goedkeuren. Zonde blijft altoos zonde. En dus blijft onwaarheid-spreken ook altoos zonde, en dus steeds, in elk geval, onder alle omstandigheden, door (jod verboden.

Dat kan moeilijke, zeer moeilijke, gevallen meebrengen. De Heer van Wijk noemde enkele gevallen ten voorbeeld. En hoe dan? Dan, zooals ik schreef, niet de waarheid zeggen, wanneer dat om eenige rechtmatige reden niet kan, niet mag van Godswege. Maar ook nimmer onwaarheid gesproken. En als er dan ook niet, bij gebed tot God, gelegenheid is om door eenig woord of werk de aandacht af te leiden en zoo uit de moeilijkheid vrij te komen, wat dan? Dan zwijgen. En als men dan vreeselijk gemarteld wordt, schier, of zelfs geheel, doodgeslagen, op verschrikkelijke wijze doodgemarteld? Dat ondergaan. Dan moet ook het •geloof uitkomen: een ding geschiedt er ooit gewisser, dan het hoog bevel van 's Heeren mond, Ps. 33. Ook de haren uws hoofds zijn alle geteld, zeide onze Heiland, Matth. 10 : 30. Is soms het aardsche leven het hoogste dat wij bezitten, en dat vrij voor geen prijs mogen opgeven, en waarvoor wij ons wel eenige zonde, b.v. de zonde van onwaarheid-spreken, mogen veroorloven? Stond het'dan feitelijk anders met de christelijke martelaren, die enkel omdat zij geen korreltje wierook voor de keizers en hun standbeelden in, het vuur wilden werpen en branden, ook de schrikkelijkste martelingen, en metterdaad ook den dood, hebben moeten ondergaan?

Zie, onze hope moet niet zijn op dit aardsche leven als het hoogste. En wij moeten metterdaad ook in geloof en geloofsbeoefening vasthouden, elk oogenblik, bij alles: een ding geschiedt er ooit gewisser, dan 't .hoog bevel uit 's Heeren mond. Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet doet? Amos 3 : 6. Dan komt het aan op practische, daadwerkelijke beoefening van het geloof, en van de waarheden, waarvan wij soms zoo luide en blij kunnen zingen.

S. GREIJDANUS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

VAN KERKSTRIJD EN VAN ZOMERZOTHEID.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's