GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Wij leven, naar prof. Huizinga eens schreef, in een bezeten wereld. Een wereld van verwarring en chaos, die allerwege de vraag doet rijzen, bij velen de zeer angstige vraag: waar 'leidt dit toch heen? Wat moet de uitkomst zijn?

Het zal mijn lezers allicht niet onwelkom zijn, als wij thans eens letten op wat er in de kringen, die'van het christelijk geloof algeheel afgeweken zijn, zooal op zulke vraag geantwoord wordt.

Er zijn daar pessimisten en optimisten. Wat waarlijk riet nieuw is. Ik neem nu eens èen merkwaardig boek, dat een paar jaar geleden in Engeland verscheen. Het^ is getiteld: This changing world. Deze veranderende, ' zich vernieuwende wereld.

DE uitgever J. R. M. Brumwell heeft een twintigtal leidende geesten op allerlei gebied, wetenschap, kunst, wijsbegeerte, architectuur^, religie enz. verzocht om een bijdrage, elk voor hun terrein, en de leiding van dit alles werd gegeven in handen van een dichter-philosoof, Herbert Read, die een inleidend en een slotwoord, een soort conclusie, biedt.

Het is alles zeer interessant en leerzaam, vooral om te zien, hoe er in die dan leidende kringen gedacht wordt.

Aller gedachte is, dat wij op den drempel staan van een nieuwen tijd. Wat zal hij ons brenger?

Voorts deelen allen de meening van Herbert Read, dat het v/ezen van het leven niet is daa verandering, beweging De groote menigte wil zelfbevrediging; geen verandering, maar comfort; geen vooruitgang, doch stabiliteit, maar dat is een illusie. De essentie van het leven is veranderipg, altijd ftiaar voort; ontbinding en vernieuwing, groei en verval, vreugd en lijden. D!at is nu eenmaal zoo. Het karakter van onzen tijd is echter, dat deze verandering ? nel voortvaart, een snelheid, die ons verwart en soms verschrikt. Maar zoo zegt de inleider, er zal ook welweer een dag van eenige rust komen, en daarop wacht men dan. Op den drempel van de nieuwe wereld neemt men dus heel oude dingen mee. Want reeds de oude Grieksche wijzen waren in twee kampen verdeeld. Dé eene school zei: alles blijft gelijk, alles iè onbeweeglijk. AohiUes kan de schildpad hooit inhalen en zelfs de vliegende pijl is in rust. Maar anderen, als Heraclites, beweerden: alles is beweging, alles vloeit, er is geen enkel vast punt. En deze oude voor-socratische wijsheid is thans aan bod.

Maar, dus Herbert Read, als alles dan voortdtirend verandert, wisselt, zien wij thans niet dan de chaos komen? De anarchie? En kan die anarchie alleen worden beheerscht door de kerk of door den totalitairen staat? Hebben wij thans een Hitler of een Stalin noodig, om eenige orde te scheppen, die er toch moet zijn?

Of moeten wij terug naar-het dogma en de autoriteit?

Daarop antwoordt hij: dat nooit! Maar hij wil tóch in al die snelle verandering en verwarring een enkele vastigheid, een zekere lijn, een model; „pattern" zegt hij.

In het verwarrend borduurwerk der historie wil hij toch een zekere vaste figuur herkennen.

Hij gelooft in de wetenschap. Die gaat zóó snel vooruit, dat wij er op mogen rekenen, dat zij komt tot een absoluut kennen. En dan komt er ook een wijsbegeerte, die een zekere vastheid van structuur aan het leven kan geven. Maar dat is alleen maar kwantitatief. En op het kwalitatieve komt het toch aan. Wat is de maat, waarmee wij alles moeten meten? Hoe kunnen wij het goede en het destructieve leeren onderscheiden? En dan komen die lastige oude vragen. Volgens de moderne mannen van wetenschap is het leven als een machine, die de mensdi moet leeren beheerschen. Maar als dit gelukt, dan dringt toch de vraag zich op: waartoe dient eigenlijk die machine? Waartoe en waarheen? Why and Wither?

Moeten wij pessimist ^ zijn als Shelley in sombere oogenblikken? Of optimist, als diezelfde dichter, als hij profeteert: een ander Athene zal verrijzen? Zoo trekt weer het paganisme.

Als het goed zal zijn, zoo denkt hij dan verder, dan moet er in^den mensch toch iets veranderen. Welnu — hij weet dien weg. Wij moeten met het kind beginnen.• De schoolmeester moet verdwijnen. Wij willen geen tyrannie, maar vrijheid. Opvoeding tot vrijheid en een vrijheid van opvoeding. Daartoe hebben wij noodig opvoeders, die zijn scheppende artiesten. Nu — daar hooren wij de stemmen van de vernieuwing van het onderwijs, zooals die ook ten onzent zich luide lafen hooren, zelfs in christelijke kringen.

De schoolmeester verandert in een „creative artist", die bezig gaat met het meest kneedbare, dat er in het leven is: de kinderziel. Deze groote in de nieuwe wereld wordt dan als de pottenbakker, die naar vrijheid beschikt over het leem.

Wij zien hoe verward het denken is bij dezen modernen wijze.

Want alles vloeit, alles verandert en wij weten niet waarheen; en toch, en toch, moet er een vast pimt, een eenheid zijn, een model, een doel, een nieuwe mensch. Zoo loopt dan ook, naar wij zullen zien, aller meening hierop uit, dat er moet komen een wereldgemeenschap en een wereldreligie, wereldmaatschappij, - ^wereldkerk.

Wij zijn dan al dicht bij de huidige oecumenische actie.

Maar nu gaan wij de verschillende bijdragen in vogelvlucht bezien. De mannen van wetenschap gaan voorop. En zij wijzen op de geweldige verandering op allerlei gebied: inzake psychologie en philosophie en physica en sociologie en astronomie en litteratuur en muziek en schilderkunst en beeldhouwkunst en architectuur en — religie. Het is natuurlijk te veel, om te vertellen, wat zij wel mededeelen. Het is alles zeer verwonderlijk; dat is zeker.

Vergeleken met wat in de vorige eeuw ons werd verhaald, is de verandering ontzaglijk groot. Hoewel — de Prediker ook weer gelijk krijgt, dat er toch niets nieuws is onder de zon.

Men zou, vooral wat de wijsbegeerte betreft, de vergelijking kunnen treffen met een caroussel. De ouderwetsche dan. Daar gaan de paarden met hun berijders al maar langs u heen, maar gij ziet telkens weer, zij het in ander gewaad, dezelfde figuren.

Nu eens, naar ik eens las, is alles stof, en dan weer is alles kracht. Thans - heeft men afgedaan met de onderscheiding: stof en vorm; daar is niets dan energie, kracht en organisatie. En op die laatste hoopt men dan voor gansch het leven. Wij zullen alles in organisatie onder de knie krijgen, zegt de econoom; wij gaan over tot de „planning". Tot een compromis tusschen vrijheid en administratie. Wij onderscheiden zelfs niet meer tijd en ruimte, maar spreken van tijdruimte of ruimtetijd, ~zooals men dat daa wil.

De nieuwste wijsgeeren zijn de mathematische, en hun taal wordt niet dan meetkundige formules.

Zoo lost men alle moeilijkheden op, hoewel men nog maar aan het begin is. Eertijds zei men: daar moet toch een begin zijn van deze wereld en een eind. Men vergeleek dan heel den gang van zaken met een reeks, die toch met „een" begint. Maar Bertrand Russel, wiens formules in het besproken boek worden weergegeven, spot met dat denkbeeld, want men spreekt nu toch van „min-een", en kan dan teruggaan zoover men wil. Dan wordt de wereld weer eeuwig, wat de heidensche wijzen ook al vertelden. Hoezeer zij dan nog spraken van een wereld van „ideeën" of „vormen", die vóór de onze moest gedacht, en van een eersten „onbeweeglijken beweger", dien zij dan God noemden. I)e mannen van wetenschap, die in het boek him woord spreken, denken daar niet meer aan.

Want als de man, die over de religie handelt, aan de beurt komt, dan zegt hij: wat is"het toch merkwaardig; al de 'geleerden, die vóór mij aan het woord kwamen, zwijgen van één belangrijk ding; de religie wordt algeheel vergeten. En het is' waar, dus klaagt hij, de wereld wordt goddeloos, atheïstisch. Freud krijgt gelijk, dat. religie niets is dan een overblijfsel van kinderlijke voorstellingen. Het kind rekent op zijn vader, en als hij groot wordt, projecteert hij buiten zich zooiets als een vader. Die in de hemelen is. En de communist zegt: wij weten nu alles, wij hebben geen godsdienst meer noodig. Dat is Marx, die' nu de geesten beheerscht. Maar zoo meent hij: wij kunnen toch de religie niet missen. Wat gij ook praat, daar blijft toch altijd in den mensch een zucht naar het mysterie, naar iets dat boven hem is.

En hij is het blijkbaar eens met wat een schrijver in het Nederlandsche tijdschrift de Gids, zegt van'Jungs psychologie: de ziekte van Eftiropa is deze, dat het geloof fn God verdwenen is. Eertijds, zoo zegt' deze man, heeft de mensch het in hem zijnde Grods-archetype geprojecteerd naar buiten. Dan was er dus iets boven hem, al schiep hij het zelf. Maar dat is er nu niet, en dan keert het subject tot zich zelf terug en krijgen wij het souvereine Ik, dat niet kent dan gevaarlijke overmoed, die tot allerlei boosheid leidt. Daar moet dus religie zijn, Zooals de liberalen in de negentiende eeuw het ook zeiden: religie is noodig voor het volk.

Maar Charles Péguy, de bekende Fransche schrijver, merkte eens op: deze bewering is de ergst mogelijke beleediging van de religie. En Herbert Read, die het slotwoord in ons boek schrijft, is ook van die meening. Met den schrijver over religie, John Macmurray, meent hij, dat er toch zóoiets als religie noodig is. De religie zal dan een wereldreligie moeten zijn, een eenheid van denken, die de noodige wereldeenheid brengt. En die religie zal dan, volgens Macmurray, wezen het geloof in een wereldgemeenschap, oï zooals Herbert Read wat zachtkens zegt: zou het de kunst kunnen wezen?

Dan zijn wij aan het eind — met een - vraagteeken. Want al deze groote leiders op allerlei gebied, inzonderheid de mannen der wetenschap, blazen hoog van den toren, maar het resultaat van hun profeteeren is al zeer troosteloos.

Het slot is telkens: de tijd is vol verwarring en wij zullen er komen, met ons weten, maar wij zijn er nog niet. Zooals ook het resultaat van Bertrand Russels geschiedenis der wijsbegeerte, die de eigen wijsheid aan den top van alle weten zet, maar op de laatste bladzijde van zijn groote boek eindigt met de erkentenis: wat is ruimte? En wat is tijd, enz.? Ea dan antwoordt: wij weten het niet. Maar wij zullen er komen.

De wijsgeer onder de groote mannen van ons boek, die tevens over religie schrijft, Macmurray, zegt ten­ slotte: wij willen geen substantie zijn, wij willen een persoon wezen. Dat wordt over het geheel zooiets als personalistisch socialisme. Welnu — dan zijn wij hier te lande zoo gelukkig der wereld die uitkomst te doen zien: Sehermerhom. Maar of de wereld die lusten zal? Wij zitten er maar mee. Men kan hem anders, wat mij betreft, voor half geld over krijgen. De man van de kunst teekent in woord en beeld den vooruitgang der schilderkunst. Hij vertelt: de schilder teekent niet meer den boom, maar de wind, die door de bladeren ruischt.

Nu — dat is teekenend voor den nieuwen tijd, op welks drempel wij dan heden staan. ~ Hier denk ik aan het woord van Micha over die profeten die met wind omgaan, en dat van Jeremia: ja die profeten zullen tot wind worden. —

Het is alles de stormwind uit de hel, die, naar ons boek het doet gevoelen, door het leven van dezen dag vaart.

Wereldgemeenschap; dialectisch materialisme, waarvan het bolsjewisme getuigt, dat lijkt de wetenschappelijke mannen van vandaag, dus verklaart Herbert Read, maar hij vindt dit het geloof van een nieuwe jesuitische orde, die maar kwaad kan brengen. Wat wij noodig hebben is ook geloof; een nieuw geloof, een nieuw humanisme, dat het moderne Marxisme zal dooraderen.

Van dat nieuwe geloof spreken nu immers ook reeds allerlei Barthianen die, zooals dr Dïppel, in zijn boek over de huidige crisis, de huidige bestrijding van het communisme erger - vinden dan 'het communisme zelf, en die een radicaal socialisme begeeren. En het boek van dien schrijver, in wiens gezelschap ds Lugtigheid zich volgens zijn Spiegelmeditatie gaarne schaart, wordt door prof. Miskotte ingeleid.

Wij krijgen zoo: wereldgemeenschap, en oecumenische actie, en wereldkerk, en een nieuwe universeele religie.

Het wordt duidelijk, dat die nieuwe wereld, op welks drempel wij staan, de wereld van den antichrist zal zijn.

En als wij niet wisten dat onze Heere Jezus Christus de Koning der koningen is, en dat de poorten der hel Zijn kerk niet zullen overweldigen, zouden wij niet huiveren?

Geve onze God ons in dezen dag staande te blijven, dicht, o, zoo dicht bij Zijn Woord en bij de goede belijdenis, die Hij Zijn kerk schonk.

Met hartelijke groeten en heilbede Uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's