GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het is inderdaad voor ons antirevolutionairen broodnoodig ons in Groens en Kuypers geschriften te verdiepen. Want zij vochten met alle kracht te^en het ondier, dat zij uit de diepte zagen opkomen en dat ons nu dreigt op te slokken, heel het leven, kerk en staat en maatschappij: de absolute staat, de booze vrucht der Renaissance, die herleving van het heidendom, toen nog in haar ergste consequenties gekeerd, omdat terzelfder tijd er ook de Reformatie was, de terugkeer tot het Woord des Heeren. Maar die Reformatie is thans zoo haast verdwijnend klein, gezien tegenover de wereldmachten, die heerschen in kerk en staat. ^

De Renaissance zette den mensch op den troon als beheerscher van zijn eigen lot. Door zijn machtige rede, die alles zou doorgronden. Het eind is de vreeslijkste slavernij.

En dat zagen Groen en Kuyper, na de Fransche revolutie, die een niteuw stadium was in den gang naar het paganismCi voor him door het Woord scherpziend gemaakte oog, in sterkere mate dan ooit te voren opkomen. Wij kunnen ook zeggen: zij streden tegen het clericalism e, tegsn den clerus. In de kerk en in den staat.

Wat dit woord beteekent, lezen wij in de Schrift: Petrus 5 : 3. Daar wordt tot de ambtsdragers in de kerk des Heeren gezegd: eidt de kudde Gods, hebbende opzicht daarover niet uit bedwang maar gewillig enz. En daarna: noch als heerschappij voerende over het erfdeel".

De kantteekenaren wijzen er op, dat dit woord erfdeel — des Heeren, als onze vaderen daaraan toevoegden ter verklaring — in het oorspronkelijke, het Grieksch, heet: Kleros. Dat is, zeggen zij, loten of erfdeelen, alzoo genoemd omdat de erfenissert van' het land Kanaan door het lot gedeeld werden, en de 'bijzondere gemeenten of de geloovigen worden zoo genoemd, omdat God hen tot zijn eigendom uit den hoop der algemeene menschen heeft uitverkoren en die tot kinderen en erfgenamen heeft aangenomen. De kleros is dus de gemeente, de kerk.

Maar, zoo zegt Prof. Ba-vlnck in zijn Dogmatiek — IV 381 —: clerus, lot, erfdeel duidde oorspronkelijk . de gemeente van Christus aan als het erfdeel of eigendom Gods. Maar langzamerhand gingen de ambtsdragers zich de clerus achtten, tegenover de gemeente als leeken, die niets te zeggen, maar alleen nog te luisteren en te gehoorzamen hadden.

Daar hebben wij nu den gang in heel de wereldhistorie: de mensch, die in zijn ambt de Heere had te dienen, verheft zich tot meester, tracht zich te zetten op de plaats van den Koning der kerk — in de kerk — en op de plaats van den Koning der koningen — in den staat. Dan wordt de keizer van Rome een afgod.

Men had niets te doen dan voor hem een knieval, en dan was men veilig.

Maar zoo was het ook met den paus van, Rome: een knieval voor den paus, stedehouder van Christus hier op aarde, en — men was veilig.

In heel den kerkstrijd, dien wij thans hebben te voeren, ben ik door geen enkel geschrift dieper getroffen 'dan door dat eenvoudige verhaal van ds Doornbos van Wormer: Over schorsen en afzetten^ Een episode uit d? vrijmaking.'

Treffend voorbeeld van de beteekenis eener „clerus". Een kleine kniebuiging voor den afgod — synode, en, U gebeurt niets.

Heel het doen van die dominees daar, die van den dienaar des Woords in Wormer niets vroegen dan m.aar een enkele „belofte", heusoh niet meer, doet ons eensklaps in de meest scherpe trekken zien waar het clericalisme in kerk en staat ons heenvoert.

Een meer beschamend verhaal voor den helaas zelfs in de gereformeerde kerken weer opkomende clerus is er alleen maar te 'vinden in den aanvang, toen men prof. Schilder dit onheilig 'vniur aan de schenen legde.

Groen en Kuyper nu streden tegen dat steeds meer opduikend clericalisme in de eens gereformeerde kerken en in den eens christelijken staat. Tegen den clerus, die Ned. Herv. synode heette, en tegen den clerus van den, liberalistischen staat, den staat van de philosophic der revolutionaire „verlichting", waarin de mensch zich poogt te zetten op den troon van

God; de dienaar wil worden, absolute heerscher over gansoh het leven.

Het tijdperk van Groen en Kuyper was een periode in dien loop der dingen, een episode uit den gang der Revolutie.

Ik noem een vroegere periode, die van de zeventiende eeuw, de eeuw van Lodewijk XIV, die toen ge-. lukkig nog weer een Oranjevorst in Willem III tegenover zich had, zooals die andere absolute vorst Filips II te doen kreeg met Prins Willem I en zijn trouwen helper Marnix van St. Aldegonde.

Egon Friedell zegt in zijn „Kulturgeschichte der Neuzeit", dat Lodewijk XIV zijn extreem absolutisme oprichtte naar de wijsheid van Descartes rede. Het: de staat ben ik, had toen echter nog maar een frivole beduidenis; latere tijden leerden ons, wat dit werkelijk beteekent. Het was overigens al erg genoeg. Ook zóó was dit absolutisme, dit vorstelijk clericalisme, reeds een ramp voor Europa, een sterke bedreiging voor de kerk des Heeren. Wat Willem III aanstonds doorzag.

De koning is, zegt Friedell, het door God en de rede ingezette middelpunt van het aardsche „Koordinatennetzes". Alles had zich naar hem te oriënteeren; wie anders dacht dan hij, was staatsverrader en majesteitsschender. Erger nog, als een mensch, die riiet methodisch vermag te denken. Eerst is er de koning, dan de staat; uit hem ontwikkelt zich de staat, hij heerscht niet alleen, hij maakt den staat. Hij was werkelijk wat Hobbes zei, dat de staat was: de sterfelijke God.

En zijn instrumenten, waardoor hij zijn heerschappij vestigen wilde, waren: bureaucratie, politie en een s t a a n d l e g e r .

Laat ons nu eens denken aan de wijze, waarop de communist zich tot heer der wereld tracht te maken.

De socialist bereidt hem den weg: een socialisatie, een alles omvattende organisatie, een bureaucratie, waaronder wij thans ook allerwege reeds zuchten. Daarna alle macht in handen van een staatspolitie.

De communist is ov^al tevreden, als hij slechts, zooals in Tsjecho-Slowakije en in Finland, minister van b i n n e n l a n d s c h e zaken is, beheerscher der politie. En dan een rood leger, alle wapens — en welk wapen — in handen van den absoluten heerscher. Die bepaalt wat een mensch denken moet, wat hij lezen mag, wat hij zeggen zal, wat hij zal do e n.

En — zegt dan Friedell: „als de politiek dan niets anders is dan de* kunst om den tegenstander te bedriegen en te misleiden, en de brutaliteit, om zijn macht zoo lang te misbruiken tot een nog sterkere macht het halt gebiedt, dan is het belachelijk om de handelingen van staatslieden voor een juridisch of ethisch'tribunaal te citeeren".

De nominalistische, subjectivistische wijsbegeerte van Cartesius, die ook in de zeventiende eeuw reeds aan de hoogesohool, door Prins Willem I aan Leyden geschonken, werd geleeraard en van de predikstoelen werd gevolg... en dan Lodewijk XIV met zijn absolutisme, maar nog beperkt door de toen nog niet zoo ver gevorderde techniek. 'De wijsbegeerte van Rousseau en de Enoyclopaedisten, 'even nominalistisch, subjectivistisch, en daarna de Fransche revolutie en Napoleon weer sterker.

De wijsbegeerte van Hegel en daarna van den Barthiaan van thans; en dan de absolute staat eerst van den democratischen socialist en daarna van den nationaal socialist en nu van den communist. Het is één doorloopende lijn, een ijzeren consequentie van deze revolutie, dat de mensch, die alleen vrij kan zijn - als hij zich wil onderwerpen aan den Christus, den Koning Zijner kerk en den Koning der koningen, die 'dus Hem subject, onderworpen moest zijn, zich tot onderwerp, tot het fundament, tot den heerscher over heel het leven verheft.

Men zegt dan, dat het v o 1 k zal heerschen, volksdemocratie zooals dat thans heet, maar het is de volstrekte heerschappij, de ' vreeselijke tyrannie van een „clerus", een kleine groep van menschen, die, sterk saamgebonden door een enkelen als een afgod vereerden mensch, heel het leven overh, eerscht, het denken en spreken en doen, het eten en drinken, heel het leven zonder iets uitgezonderd. De meest afschuwelijke slavernij. Het teeken van het beest uit den afgrond. De antichristelijke macht, die de eeuwen door heendreef naar de absolute macht in kerk en staat, maar thans door de techniek, door bom en radio, in staat is om werkelijk niet een stukje van de wereld, maar heel de wereld te overheersehen.

Wij zien de uitkomst, die Groen voorzag en waartegen Kuyper waarschuwde, nu in levende trekken voor ons. De werkelijkheid komt al nader bij. „De staat ben ik". Het is geen frivole, lichtzinnige uitdrukking meer, het begint nu alom vreeslijke werkelijkheid te worden.

En wij?

Toen Groen zijn waarschuwend woord deed hooren, dag in 4ag uit, toen hij den steeds meer om zich heen grijpenden clerus met kracht bestreed in kerk en staat, wierp men hem tegen: ha, gij zijt negatief, gij zegt alleen, hoe het niet moet. Waar is uw stelsel ? Uw systeem?

Groen antwoordde dan: ik ben reeds voor U zeer nuttig, als ik U waarschuw, en U den afgrond toonj waarheen gij, verlokt door allerlei fata morgana, wordt heengeleid, als verblinden, die niet weet wat U wacht.

Hij vroeg: allereerst bevrijding van den slavenketen. Losmaking van de banden van ongeloof en revolutie. En daarna zullen wij, gehoorzaam wandelend v|oor de kerk en den staat, en doende recht en gerechtigheid, den zegen Gods mogen vragen voor ons zoo gehavende en bedreigde leven.

Het is waar: ook thans roepen wij tegen den commimist en tegen den socialist. Ook thans wordt gezegd: bestudeer Groen en Kuyper; tegen de revolutie het Evangelie

Maar onderwijl is het mij soms, alsof ook wij bezig gaan met het kwaad inzonderheid voor de maatschappij weg te organiseeren. Ik hoor spreken van de zorg den arbeider een volkomen rechtspositie te geven. En zoo een volkomen rechtspositie voor den boer en den patroon — o, dat mag ik niet meer zeggen, ik moet zeggen: b e d r ij f s 1 e i d e r, die door de bureaucratie van den staat thans reeds tot in de kleinigheden toe wordt geregeerd; — voor den middenstander, voor — ja voor wie niet?

En in de gerefomieerde kerken wordt verklaard: buig U voor den clerus, die beveelt. En in de politiek: volg de nieuwe orde, die u zegt, waarover gij wel en waarover gij niet spreken zult. In elk geval niet over het onrecht, dat U in de kerk trof.

Dat is het benauwende van deze dagen.

Wij zien al maar naar hetgeen van achter het ijzeren gordijn ons meer en meer gaat bedreigen. Want dit schuift al naar het Westen op.

Zou het niet béter zijn te zien naar ons zelf, naar wat er leeft in ons eigen doen, opdat wij, als de absolute „staat" met zijn absolute , , kerk", daar is, wij in het vuur der vervolging staande mogen blijven?

Zien naar wie wij zijn, opdat er bekeering moge komen en wij weer onzen Koning aanschouwen in al de heerlijkheid van Zijn Woord en de goede belijdenis Zijner getrouwe kerk?

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 maart 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 maart 1948

De Reformatie | 12 Pagina's