GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

De complexe voorgeschiedenis van Nes Ammim

In dankbare herinnering aan Hanna-Louk van Stegeren-Keizer

43 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Het veranderende denken over het jodendom werd in Nederland, Zwitserland en Duitsland in de jaren zestig bevorderd door de christelijke kibboets Nes Ammim in Galilea. Dit artikel beoogt een schets van de beginfase van dit project: een internationaal initiatief, waarin Nederlanders, Zwitsers, Duitsers en aanvankelijk ook Amerikanen met elkaar samenwerkten, in de jonge staat Israël. De Tweede Wereldoorlog was nog geen twintig jaar voorbij. Nederland was toen bezet geweest, Zwitserland neutraal. Duitsland gold als ‘daderland’, de Verenigde Staten als overwinnaar. Christenen uit deze landen sloegen de handen ineen voor het project dat uit zou groeien tot Nes Ammim. Dit artikel behandelt de vraag hoe een samenwerking tussen dermate verschillende partners kon slagen – en dat in een streek waarin zowel de joodse als de Arabische bewoners dramatische herinneringen met zich meedroegen aan het recente verleden.

Johan Pilon

De Nederlandse gynaecoloog Johan Pilon (1917-1975) werkte in het Schotse hospitaal in Tiberias. De sfeer daar in de jaren vijftig is beschreven door Johan M. Snoek, die er vanaf 1957 met een missionaire opdracht werkzaam was voor de Gereformeerde Kerken in Nederland. De betrekkingen tussen joden en christenen in Tiberias waren correct maar afstandelijk, aangezien de joden de zending afwezen. Pilon kon zich in deze wereld vrijer bewegen dan een missionair predikant. Hij paste bij de mentaliteit op de kibboetsim, waar het leven deed denken aan zijn eigen tijd in een kliniek in de binnenlanden van Celebes, eind jaren veertig. Het werk als arts, vaak in geïmproviseerde omstandigheden, bracht hem in nauw contact met de bevolking:


Het pioniersstreven was ook bij Johan Pilon sterk aanwezig.

Hij had iets romantisch, maar ook iets onzakelijks.1


Beide Nederlanders in Tiberias hadden de bezetting als jong-volwassene beleefd. Snoek had joodse burgers helpen onderduiken in Renkum bij Arnhem, Pilon had deelgenomen aan het studentenverzet van de Universiteit van Amsterdam.2 Snoek en Pilon hadden de deportaties met eigen ogen gezien. De laatste was blij geweest toen hij eind 1945 met echtgenote Christine Maria Lieuwke (Stijn) Wenholt (1922-2002) naar Indië kon vertrekken.

Vanuit Celebes trok het echtpaar in 1949 naar Israël. Op dat moment was al duidelijk dat de gereformeerde Pilon worstelde met traditionele kaders. Als gelovig mens was hij ervan overtuigd geraakt dat het Europese christendom had gefaald: tegenover de joden, tegenover de gekoloniseerde bevolking van Azië. Ergens zou een nieuw begin gemaakt moeten worden. Pilon keek daarbij over de grenzen van zijn eigen denominatie. De theologische heroriëntatie binnen de Nederlandse Hervormde Kerk, die van jodenzending probeerde over te gaan naar (getuigend) gesprek met Israël, boeide hem. In Heemstede, waar de Pilons een woning aangehouden hadden, voerde hij gesprekken met een jonge joodse vrouw die in de onderduik gereformeerd was geworden: Hanna-Louk van Stegeren-Keizer (1925-2011). Ze kwamen tot de conclusie dat het door de nhk nagestreefde ‘gesprek’ alleen kans van slagen had in een context die niet gedomineerd werd door het christendom: in de staat Israël, waar de joden eindelijk baas waren geworden in eigen huis. Pilon steunde de opbouw van deze staat door zijn werk als arts. Van Stegeren-Keizer merkte echter dat hij méér wilde: Na de wereld van de volken leerde hij nu de wereld van de joden in Israël kennen, als het ware uit hun as herrezen. Was dit het volk dat bij God afgedaan had? Had de kerk de plaats van dat volk ingenomen? Waarom zou hun godsdienst achterhaald zijn en waardeloos geworden? Dat waren de vragen waarmee hij zich geconfronteerd wist.3 Claude Muller-Duvernoy: oproep tot beëindiging van de jodenzending

Het debat over de presentie van westerse christenen in Israël werd in 1957 op gang gebracht door de Zwitserse predikant Claude Muller-Duvernoy uit Neuchâtel. Hij werkte voor de Schweizerische Evangelische Judenmission, en leerde zo Israël kennen. Daar deed zich een ingrijpende verandering van zijn inzichten voor. Muller-Duvernoy bewonderde de hardheid van de jonge staat. Israël kon slechts op eigen kracht vertrouwen, omgeven als het land was door vijanden. Te midden van de trotse en dappere inwoners oogde de uit Europa en de vs geïmporteerde zending volkomen achterhaald. In het door Muller-Duvernoy als tamelijk barbaars beschouwde Midden-Oosten vertegenwoordigde Israël zowel de grondslagen van het bijbelse denken als de westerse cultuur. De Israëli's hadden geen missionarissen nodig: Mitten unter den Ländern, die ein feudales, absolutistisches, diktatorisches Regime haben, existiert nun ein Volk mit demokratischer, sozialistischer Regierungsform. Mitten unter den Ländern, in denen die Frau eine Sklavin ist, ist nun ein Staat, dessen Außenministerium durch eine Frau [Golda Meir] geleitet wird.4 Muller-Duvernoy was ervan overtuigd dat het eindpunt van de geschiedenis gevormd zou worden door de aanvaarding van Jezus Christus door zijn eigen volk. Die overtuiging behoorde echter tot de door God geleide eschatologie. Het was een zaak waar de christenen niets aan toe of af konden doen. Wat Muller-Duvernoy in het heden wilde bereiken was samen met de Israëli's te werken aan de opbouw van hun land. Gedeelde arbeid vormde de beste basis voor wederzijds respect. Zendelingen wekten in Israël slechts ergernis of schouderophalen op:

Dabei wissen sie alle recht wenig vom Judentum und bemühen sich auch nicht mehr darüber zu erfahren. (…) Und was tun diese Menschen eigentlich? Sie leben dahin, lösen regelmäßig ihren Scheck ein, verteilen nach links und rechts Bibeln und kindliche Traktate, vollziehen leichtfertige Taufen, die sie nicht selten mit einem Visum nach Kanada, Australien usw. belohnen.

De zending functioneerde alsof de Endlösung nooit plaatsgevonden had. Muller-Duvernoy deed een radicaal voorstel: alle westerse missionarissen uit Israël terugtrekken, voor zover die niet aan de opbouw van dat land bijdroegen in onderwijs, zorg of economie. De enigen die hier gekwalificeerd waren om het evangelie uit te dragen waren de christen-joden, met als voertaal Ivriet. De christenen uit het westen konden zoals gezegd alleen vertrouwen winnen in de sfeer van praktisch werk samen met de joden. Het leven op het land van de halutzim (pioniers) zou de verwende Amerikanen en Europeanen goed doen.5 Muller-Duvernoy stelde voor om jongeren uit het Westen minstens een half jaar in Israël te laten werken. Einddoel was een christelijke kibboets:

Diese jungen Leute würden sozusagen wie Freischärler der Kirche im heiligen Lande wirken und ihr Zeugnis würde seinen Eindruck nicht verfehlen. (…) Eine solche Kolonie wäre auch eine wertvolle Zuflucht für gläubig gewordene Juden in Israel, deren Lage manchmal sehr schwierig ist.

Uitwerking van het initiatief

Van Stegeren-Keizer had als assistente gewerkt bij de gereformeerde predikant Roelof Bakker (1902-1977), in dienst van het deputaatschap voor de zending onder de joden. Net als Pilon en Snoek had Bakker in de oorlogsjaren behoord tot de betrekkelijk weinige Nederlanders die joden hadden helpen onderduiken. Mede daardoor was hij als gevangene in kamp Amersfoort beland. Na de oorlog had hij zijn werk voor de jodenzending weer opgevat, maar net als Duvernoy-Muller met toenemende innerlijke twijfel. Toen in 1955-1956 de kans kwam om een jaar naar Tiberias te gaan, greep Bakker die met beide handen aan. Het was daar dat Bakker de oproep van Muller-Duvernoy las, en er meteen door geraakt werd. Handenarbeid kon de sleutel aanreiken voor een nieuwe vorm van christelijke aanwezigheid in dit land. Toen hij ervan hoorde reageerde ook Pilon meteen enthousiast. Hij deelde niet alleen de mening van Muller-Duvernoy over de jodenzending, maar ook diens ideaal van een leven in eenvoud en dicht bij de natuur.

Pilon was veel beter dan Bakker ingevoerd in de Israëlische samenleving. Bakker kende daarentegen het zakenmilieu van zijn woonplaats Rotterdam. De gereformeerde reders in die expansief groeiende havenstad wilden graag vooruit, ook kerkelijk. Bakker stelde aan Pilon voor om samen een plan uit te werken over een christelijke kibboets in de omgeving van Tiberias. Pilon werd gevraagd om de nodige contacten in Israël leggen en met een eerste opzet te komen, terwijl Bakker op zoek ging naar sponsors in Nederland. Hun idee ging uit van de basisgedachten van Muller-Duvernoy, met wie Bakker ook de belangstelling voor de christen-joden deelde. Als predikant in Nederland had hij de pastorale verantwoordelijkheid gedragen voor joodse leden van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Bakker wist uit eerste hand hoe moeilijk het leven van velen van hen was: zij voelden zich niet begrepen in de kerk, en als verraders afgewezen door hun eigen volk. Door de staat Israël werden zij niet als joden erkend. Bakker hoopte op een kibboets waar deze groep in staat gesteld zou worden vertrouwen te winnen in de Israëlische samenleving.6

Hoewel Pilon een volledige baan had in het Schotse ziekenhuis, ging hij op Bakkers verzoek in. Dit ondanks het feit dat de accenten bij hem anders lagen: verzoening tussen christendom en jodendom was het voornaamste doel, de kleine groep christen-joden speelde daarbij een ondergeschikte rol. Wat Pilon over de streep trok was dat een Hebreeuwstalige gemeente van christen-joden volgens Muller-Duvernoy de geëigende instantie was om de plaats in te nemen van de jodenzending. Pilon discussieerde over dit onderwerp met zijn uit Nederland naar Israël geïmmigreerde joodse vriend Shlomo Bezek in kibboets Ayelet Hashahar; iets voorzichtiger met de Raad voor Kerk en Israël van de Nederlandse Hervormde Kerk; verder met de Zwitserse arts Hans Bernath in Nazareth en met Ton en Hanna-Louk van Stegeren in Heemstede. Roelof Bakker was echter de man die in verbinding stond met personen en instanties die het kibboetsplan zouden kunnen financieren. Naast zijn kennissenkring in de Rotterdamse havenwereld kon Bakker gebruik maken van contacten in de International Hebrew Christian Alliance (IHCA) en het International Committee on the Christian Approach to the Jews (ICCAJ).

Eerste fase: inzet voor de christen-joden in Israël, 1958-1959

Op 21 februari 1958 verstuurde Pilon vanuit Tiberias de beloofde opzet naar Bakker in Rotterdam. Als eerste bewoners van de op te richten kibboets werd gedacht aan joodse christenen die al ervaring hadden met het leven in Israël, bij voorkeur in een kibboets of moshav. Bezek had hem echter gewaarschuwd om voorzichtig te zijn: gedoopte joden wekten in de Israëlische samenleving een enorme antipathie op. Het beste zou men zich kunnen richten op ‘secret believers’: Israëli's die sympathiseerden met de christelijke cultuur zoals ze die in hun jeugd in Europa hadden meegekregen. Vaak ging het daarbij om gemengd-gehuwden. Volgens Pilon voelden zij zich in Israël ‘displaced persons’. Ze zouden geholpen zijn met een gemeenschap waar begrip bestond voor jodendom én christendom:

Waar geestelijke ontplooiing en vrijheid van meningsuiting mogelijk is, en vooral opvoeding van de kinderen naar Christelijk beginsel.7


Een algemeen-protestantse grondslag was voldoende. De gemeenschap kon worden opgezet als een moshav ovdim (met een eigen erf voor ieder) of moshav shituvi (met een eigen woning per gezin, maar gemeenschappelijk gebruikte grond). Een klassieke kibboets zou inbreuk maken op het christelijke familieleven. De aanvraag bij de overheid om land te mogen kopen zou van Israëlische staatsburgers moeten uitgaan. Pilon verdiepte zich alvast in de rendabiliteit van hoenderteelt of productie van plastic poppen.8 Ondertussen merkte hij dat zijn eigen denken in hoog tempo radicaliseerde. De vriendschap met Bezek verdiepte zich. Voor Pilon betekende dit dat hij zijn vriend accepteerde zoals die was, zonder enige wens om hem nu of in de toekomst christen te laten worden. In 1959 las Pilon bovendien de hervormde handreiking Israël en de Kerk. In een radicale interpretatie van het werk van de Zwitserse theoloog Karl Barth werd het gesprek van Kerk en Israël als een geheel eigen categorie beschouwd, op een hoger niveau dan de als ‘natuurlijke religie’ afgewezen overige godsdiensten. In de jood ontmoette de christen een ‘oudere broer’, die zich al langer dan hijzelf op de bijbelse geloofsweg bevond. Concreet betekende dit dat de kerk in deze relatie niet te spreken, maar vooral te luisteren had. Jodendom en christendom waren parallelle lijnen, die ieder op eigen verantwoordelijkheid de messiaanse toekomst tegemoet gingen.9


Ondertussen was Bakker met enorme ijver aan de gang gegaan. Uit de Rotterdamse haven kwamen de eerste kapitaalkrachtige sponsors, waaronder de reder Jacques Minnaar (1909-1994). Een internationaal kerkelijk draagvlak werd mogelijk doordat Bakker betrokken raakte bij de opname van de iccaj in de Wereldraad van Kerken – waar Bakkers eigen kerkgenootschap op dat moment nog niet eens lid van was. Binnen de Wereldraad werd een ‘Committee on the Church and the Jewish People’ opgericht, dat uitstekende mogelijkheden bood voor overleg over het kibboetsplan. Bakker zag er overigens niet tegen op om mensen van zich af te stoten. De Arabische kerken in het Midden-Oosten beschouwde hij als vijanden van Israël, met wie hij niets te maken wilde hebben. Solidariteit met Israël was voor Bakker, na wat hij in de oorlog had meegemaakt, een absolute voorwaarde.10 De contacten met de ihca waren daarentegen hartelijk. Een bruggenhoofd in Israël was voor veel christen-joden in de vs en Europa een hartenwens. De ihca hoopte de beoogde aankoop van grond in Israël zelf te kunnen afsluiten, met financiële steun van de door Bakker gemobiliseerde geldschieters.11

Voorbereidend comité en eerste internationale vergadering, 1960 Op 24 juni 1960 vond een overleg plaats in Rotterdam, met Bakker als voorzitter, en Pilon en de jurist A.R. Henkemans als de belangrijkste deelnemers. Als doelen van het project werden aangegeven:

1. steun aan de opbouw van de staat Israël;

2. door middel daarvan verbetering van de joods-christelijke betrekkingen;

3. hulp aan de christen-joden. In zekere zin was dit een compromis. De christelijke joden waren, anders dan in de oorspronkelijke opzet, naar de derde plek gedaald. Dit had alles te maken met het effect van Israël en de Kerk op het denken van Pilon. Uit het beeld van de twee parallelle lijnen had deze geconcludeerd dat tussen die lijnen geen zinvolle plek bestond voor een joden-christendom. Vanouds kende het jodendom proselieten, en waren er joden lid van de kerk – maar joods-christelijke groepsvorming zou het doel van verzoening alleen bemoeilijken. Daar werd door menigeen die door Bakker voor de oprichtingsvergadering was uitgenodigd wel anders over gedacht.

Op 1 september 1960 was het zover. In het zendingscentrum van de gkn in Baarn kwam een bont gezelschap bijeen: rev. V. Buksbazen, mrs. Chava Kranhouse en de methodistenpredikant Ori Miller uit de Verenigde Staten, Horst Dahlhaus met diens echtgenote uit de Bondsrepubliek Duitsland, rev. Josef Isakoff en Pilon uit Israël, de predikant S. Külling uit Zwitserland, en tenslotte uit Nederland: Bakker, ds. C.B. Bavinck, D.R. Dooyes, S. Feitsma, K.H.E. Gravemeijer namens de synode van de nhk, prof. J. Schoneveld, ds. S.P. Tabaksblatt, prof. Th.C. Vriezen, J.R. Wolfenberger, de doopsgezinde predikant F. Kuiper, Minnaar en L. van Veen. Op voorstel van Kuiper werd als naam voor de te stichten nederzetting Nes Ammim (‘banier der volkeren’, Jesaja 11:10) gekozen. Op aandrang van Pilon zou het een christelijke, maar geen kerkelijke onderneming worden.12 Een half jaar later, op 14 april 1961, werd de vereniging Nes Ammim Nederland opgericht. Minnaar werd voorzitter.

Nes Ammim uit Amerikaans perspectief

De Amerikanen gingen uit van de oorspronkelijke doelstelling van 1958. Hun ‘committee’ werd geleid door dr. Roy L. Aldrich. Mrs. Kranhouse fungeerde als secretaresse. Voor hen was verbetering van de situatie van de joden-christenen in Israël het hart van de hele onderneming. Nes Ammim usa ontstond uit ‘concern for Jewish believers in their present distress’. In de Amerikaanse opvatting bestond er geen enkele tegenspraak tussen solidariteit met Israël en propaganda voor het christendom:


The gap of misunderstanding and suspicion continues today in the land of Israel, and can be bridged by the Jewish Christian as he participates in the rebuilding of his ancient home-land. (…) A Christian settlement will be a visible Christian response to today's needs in Israel, and thus is its very existence a testimony to the claims and power of Christ.13


Het was meteen duidelijk dat hieruit moeilijkheden zouden voortkomen: de Amerikanen gingen uit van de eerste opzet van Bakker, niet van de bijstellingen die sindsdien gepleegd waren op aandrang van Pilon. Ori Miller zette al vroeg een punt achter zijn deelname.

Nes Ammim vanuit Zwitsers perspectief

In Zwitserland was de predikant Johannes Gutscher door Bakker aangezocht om de zaak van Nes Ammim te bepleiten. Gutscher deed dat op geheel eigen wijze. Terwijl de Nederlanders en Amerikanen ieder op eigen wijze een ‘moderne’ stijl hanteerden, bediende Gutscher zich onbekommerd van een uit de negentiende eeuw stammende piëtistische vroomheidstaal. Waar Aldrich het voorstel van Bakker had opgevat als een initiatief ten behoeve van de joden-christenen, zag Gutcher er een zendingsplan in. In april 1960 berichtte hij de ‘liebe Missionsfreunde’ in Zwitserland over Nes Ammim, dat hij beschreef als herleving van de idealen van de Hernhutters. Hij hoopte op een ‘selbständige, durch Gottes Gnaden lebensfähige christliche Gemeinde (…) innerhalb Israel. Das Werk ist Gottes Sache.’14

Niettemin was het Gutscher duidelijk dat het hier ook om vernieuwing ging. De joodse afkeer van de zending was hem bekend. In het neutrale Zwitserland had zich geen Endlösung afgespeeld, maar de herinnering aan de middeleeuwse pogroms was allesbehalve vergeten: in Bazel waren in januari 1349 tientallen joden op de brandstapel gezet. Gutscher ging lang niet zover als zijn landgenoot Muller-Duvernoy, maar was het met deze eens dat een leven van eenvoud en arbeid vertrouwen kon wekken – voor de zending. Daarbij bracht hij een wens in die tot dusver nog door niemand geuit was: deelname van Arabische christenen.15

Net als de Nederlanders hadden de Zwitsers een man in het veld: de door Gutscher nadrukkelijk als Missionsarzt betitelde Hans Bernath in Nazareth. Die publiceerde in oktober 1961 samen met ds. Jakob Schiltknecht (Zollikerberg) een verklaring in de Zwitserse pers. Daarin werd benadrukt dat de in de loop der geschiedenis ontstane kloof tussen Kerk en Israël door christenen met daden van solidariteit gedicht moest worden.16 In 1962 werd de vereniging Nes Ammim Zwitserland opgericht – tot veler verbazing zónder degene die als eerste het idee had geopperd, Muller-Duvernoy. Net als Ori Miller nam hij afstand van een onderneming waarin de christen-joden geen spilpositie innamen. Het denken van Muller-Duvernoy ontwikkelde zich in de richting van een fundamentalistisch christenzionisme. In boeken als Le Prince et le Prophète, Pour l’Amour de Sion en Le Sionisme de Dieu (met inleiding van de Israëlische hoogleraar David Flusser) legde hij daarvan getuigenis af.17

Nes Ammim uit Duits perspectief18

Wilde Pilon zijn op Israël en de Kerk gebaseerde idee doorzetten, dan behoefde hij partners die op dezelfde manier dachten. Hij vond die in het land waarvan de relatie met Israël het meest belast was door het verleden: Duitsland. Na een toevallige ontmoeting met gemeentepredikant Erich David uit Velbert werd deze in de zomer van 1959 door Pilon uitgenodigd naar Heemstede. Het gesprek over Duitse participatie aan een plan in Israël werd in de herfst in de pastorie van Velbert voortgezet. Op het eerste gezicht maakte Pilon een toch al complexe situatie nog ingewikkelder. Duitsland riep in Nederland en vooral in Israël gemengde gevoelens op. Belangrijker dan alle bezwaren was echter dat Erich David de eerste internationale gesprekspartner was met wie Pilon in volle openheid kon spreken over de gedachte van solidariteit in plaats van, en niet als nieuwe gedaante van de Jodenzending. In Velbert maakten Bakker en hij kennis met de oudtestamenticus Nikolaus Becker.

De Duitsers hechtten belang aan de zaak. Op 7 mei 1960 maakte Pilon in Veldert kennis met de hoogleraar Friedrich Karrenberg, voorzitter van de sociaal-ethische raad van de Evangelische Kirche in het Rijnland, Oberkirchenrat Heinz Stöver en Sozialreferent Horst Dahlhaus. De laatste was in het dagelijks leven zakenman, en nam de verantwoordelijkheid op zich om praktische voorwaarden te scheppen voor de oprichting van een Duitse vereniging Nes Ammim. Het resultaat was een ‘Geschäftsführung’, in nauw verband met de Rheinische Kirche. De Duitsers wensten verzoening met Israël, op door de joden te stellen voorwaarden. Galilea was daarvoor veel beter geschikt dan een locatie in Duitsland zelf. Aan een volgende conferentie, op 30 januari 1961 in het diaconessenhuis van Mülheim-Selbeck, namen ook Heinz Kremers (godsdienstpedagoog in Kettwig) en de joods-christelijke Jugendreferentin Lilly Simon deel. Net als Hanna-Louk van Stegeren-Keizer waarschuwde Simon er tegen om van Nes Ammim een ‘joods-christelijk ghetto’ te maken. De aanwezigheid van joods-christelijke bewoners was inopportuun, omdat zij het project onmogelijk zouden maken bij de plaatselijke joodse bevolking. Hoofddoel was: schuld betuigen door christenen tegenover de joden, en op grond daarvan verzoening. Binnen de Rheinische Kirche sprak dit doel velen aan. Eind 1962 waren er al bijna 8000 donateurs. De Duitse Nes Ammim-vereniging werd op 8 maart 1963 in Velbert gesticht. Kremers had de principiële grondslag uitgewerkt. Fundamenteel daarin was de afwijzing van iedere vorm van zending onder de joden:


Die Kirche muss auf Judenmission verzichten (…). Unter Judenmission verstehen wir hier alle Versuche der Kirche, Juden aus ihrem Volk, das auch heute noch mehr ist als nur ein Volk, nämlich Bundesgemeinde Israel, herauszulösen und sich der Heidenkirche einzugliedern.19


Nes Ammim Duitsland was voortreffelijk georganiseerd. De leden beseften echter dat anderen het voortouw zouden moeten nemen. Heinz Kremers had als jongen gediend in het leger van Hitler en bewaarde daar verschrikkelijke herinneringen aan. Zoals hij opmerkte was Duitsland een ‘Täternation’, die voorlopig slechts ondersteunend en op de achtergrond een rol kon spelen in Nes Ammim. ‘Wir sind mit unserem Volk zu sehr am jüdischen Volk schuldig geworden.’

Onderhandelingen met de staat Israël 1960-1962

Een essentiële volgende stap was het benaderen van de Israëlische overheid. De al genoemde Zwitserse arts Hans Bernath (1920-2000) speelde een actieve rol bij de voorbereiding daarvan. Anders dan Pilon meed hij liefst de publiciteit. Het was hem duidelijk dat Nes Ammim een expert nodig had met ervaring in het financieren en uitvoeren van grote infrastructurele projecten. Hij deed daarom een beroep op zijn broer Jakob Bernath (1913-1983), de kantonsingenieur van Schaffhausen.20 Deze werd president van de ‘Internationale Aktiengesellschaft Nes Ammim’, die op 16 november 1961 in Zürich opgericht werd met het oog op het verwerven van een geschikt stuk grond. De Nes Ammim-verenigingen van Zwitserland, Nederland, de Verenigde Staten en Duitsland namen ieder een kwart van de aandelen voor hun rekening. Hans Bernath en Pilon zouden in Galilea de onderhandelingen met de Israëlische regering openen, geassisteerd door de beter met Ivriet en met de plaatselijke omstandigheden vertrouwde Bezek. Over de tekst van een aan te bieden memorandum werd de hoogleraar R.J. Zwi Werblowski van de Hebrew University in Jeruzalem geconsulteerd.

Mr. Pieter Sjoerds Gerbrandy, voormalig premier van het Nederlandse oorlogskabinet in Londen, had de Israëlische ambassadeur in Den Haag (H.A. Cidor) op de hoogte gesteld. Na vooroverleg met Bakker en Dahlhaus, die daarvoor naar Israël gekomen waren, spraken Jakob Bernath en Pilon met minister van financiën Levi Eshkol op 11 december 1960. Ze overhandigden het in samenspraak met Werblowski opgestelde memorandum. Daarin werd nadrukkelijk verwezen naar de christelijke verantwoordelijkheid voor het lijden dat de joden gedurende vele eeuwen was aangedaan. Als doelen werden aangegeven:


praktisch: de oprichting van een christelijke leefgemeenschap in Israël, die door investeringen, economisch initiatief en technologische innovatie zou bijdragen aan de opbouw van het land;

moreel: de bevolking te tonen dat een christelijke houding van goede wil, dienstbaarheid en respect tegenover het joodse volk mogelijk was; en daarbij christenen de mogelijkheid te bieden om het leven en werken in Israël te ervaren.21


Het memorandum ontving nog dezelfde dag de goedkeuring van Eshkol. De Amerikaanse partners in Nes Ammim ondervonden de gang van zaken daarentegen als een affront. Zij waren op afstand gehouden door de andere drie verenigingen. Volgens Chawa Kranhouse had dat alles te maken met de wens om de christen-joden buiten het project te houden. Zelf had zij vergeefs geprobeerd om sponsors te vinden voor een landaanschaf door de ihca.22

Pilon en Bernath namen het risico de Amerikanen voor het hoofd te stoten. Ze waren ervan overtuigd geraakt dat het project Nes Ammim alleen kans van slagen had wanneer het zich voegde naar de wensen van de Israëlische samenleving. Uit dit uitgangspunt volgde dat directe deelname van christen-joden vooralsnog onmogelijk was. Hun uitsluiting uit de te vormen bewonersgroep lag zeer gevoelig. Duidelijk bleek hoe verschillend de referentiekaders waren van de vier deelnemende landen. De recente geschiedenis speelde daarbij een rol:


– De Verenigde Staten waren als overwinnaar uit de Tweede Wereldoorlog te voorschijn gekomen, met versterkt vertrouwen in de eigen fundamentele waarden. Voor de Amerikanen was het een vanzelfsprekend recht van iedere burger om het eigen geloof te mogen propageren. Concurrentie gold vanouds als een deugd, ook op interreligieus terrein. Daarnaast groeide in christelijk Amerika de belangstelling voor de civil rights movement van ds. Martin Luther King. Aldrich en Kranhouse vreesden dat Pilon niet alleen de vrije meningsuiting op het spel zette, maar bovendien de joden-christenen discrimineerde op grond van hun afkomst;

– Zwitserland was de oorlog als neutrale natie doorgekomen. De Zwitsers onderschreven de wenselijkheid van verbetering van joods-christelijke betrekkingen, maar voor hen vormden de jaren 1939-1945 niet de cesuur die ze elders in Europa wel waren. De Zwitsers hadden minder dan hun buren het gevoel dat ze na een donkere periode ‘vooruit’ moesten. Gutscher bediende zich probleemloos van een taal die de Nes Ammim-partners uit andere landen ouderwets in de oren klonk. Ondanks de bedenkingen van Duvernoy-Muller wisten de Bernaths hun landgenoten niettemin tot deelname te bewegen – het ideaal van een leven van contemplatie en eenvoud op het platteland was daarbij even belangrijk als de joods-christelijke dialoog. Daarbij gaven de Zwitsers in dit stadium van het project vrijwel als enigen blijk van belangstelling voor de Arabische bewoners van Galilea. Het eedgenootschap van Helvetia bestond uit diverse volken. De Zwitsers plaatsten dan ook voorzichtige vraagtekens bij de voorstelling van Israël als een joods land – daarvoor kende Hans Bernath de (christelijke) Arabieren in Nazareth te goed.23

– Nederland en Duitsland hadden de oorlog daarentegen onder nationaal-socialistische heerschappij meegemaakt. Bakker en Pilon hadden de deportaties gezien, Kremers als dertienjarige kindsoldaat de ‘Totale Krieg’. Ze waren het met elkaar eens: na deze verschrikkingen was een radicaal nieuw begin in de joods-christelijke betrekkingen geboden. Zonder zo'n daad om omkeer hadden kerk en christendom in Europa hun bestaansrechts verspeeld. Voor het belang van dit nieuwe begin moest al het andere wijken, óók de kleine groep van joden-christenen.


Onrust in Israël over Nes Ammim, 1962-1963

Al sinds de zomer van 1960 stonden de initiatiefnemers van Nes Ammim in contact met een patiënt van Hans Bernath: de druzensjeik Abdullah Salman Saleh Khayr, woonachtig in het dorp Abu Sj'nan. Deze sjeik was in principe bereid om in de kustvlakte van Aser, ten noordoosten van de stad Akko, land te verkopen. Het ging om ongeveer 1500 dunam (114 hectare). De vraagprijs, een miljoen Zwitserse francs, zou in gelijke delen door ieder van de vier Nes Ammim-verenigingen opgebracht moeten worden. In de praktijk kwam het erop neer dat Amerika zich in 1964 zou terugtrekken, en dat vooral de Zwitsers en de Duitsers (mede door een grote bijdrage van de Rheinische Kirche) ervoor zouden zorgen dat het bedrag niettemin op tafel kwam. Er was haast bij de koop, die begin 1962 besloten werd. Jakob Bernath merkte op dat de omliggende kibboetsim het land van de sjeik maar al te graag zelf gekocht zouden hebben. De opluchting over de geslaagde transactie was groot.24

Pas vele jaren later kwam bij Snoek de vraag op wat er van de Arabische pachters van de sjeik geworden was, die de grond tot dan toe bewerkt hadden.25 De Bernaths, Pilon en Bakker hadden op dat moment andere zorgen aan hun hoofd. Ze organiseerden een grootschalige wervingscampagne, op basis van het aan Eshkol overhandigde memorandum. De joden-christenen werden niet langer vermeld, het bedrijven van zending categorisch afgewezen. Slechts zó kon een op solidariteit en respect berustende relatie met het joodse volk opgebouwd worden.26 Effect was dat sommigen van degenen die het plan van 1958 gesteund hadden, zich nu terugtrokken.27 Andere pleitbezorgers van de oorspronkelijke opzet gaven de hoop echter nog niet op. Tot hen behoorde de zendeling Jacob Blum, een bekende van Gutscher. Blum had in Nederland gewoond, maar werkte inmiddels in Jeruzalem voor de ‘American Messianic Fellowship’. Hij hoopte begin 1962 nog steeds dat Nes Ammim een thuishaven voor de christen-joden zou worden, met Ivriet als voertaal en de shabbat als rustdag.28 Net als Gutscher hoopte hij op het aanhalen van betrekkingen met Arabische dorpen. Blum gaf hierover interviews in de Nederlandse én in de Israelische pers. Jedioth Chadashot verscheen in Tel Aviv deels in het Ivriet, deels in het Duits. Blum probeerde de lezers te overtuigen dat zij voor zending niet hoefden te vrezen:


Die im westlichen Galil geplante protestantische Siedlung Nes Ammim verfolgt keineswegs missionarische Tendenzen, sondern stellt eher im Gegenteil eine prinzipielle Abkehr von Missionsmethoden dar, die heute mehr und mehr von theologischen Kreisen abgelehnt und aufgegeben werden.29


De koopakte werd op 5 mei 1962 door sjeik Abdullah Khayr, Pilon en Hans Bernath getekend, zonder de Amerikanen maar in aanwezigheid van Horst Dahlhaus.30 Het bericht veroorzaakte in de Israëlische samenleving een geweldige commotie. Nes Ammim was voor het eerst onder de aandacht gekomen door Blum, die beschouwd werd als zendeling en afvallige. Eshkol werd in de Knesset met kritische vragen overstelpt. De orthodoxe Agudat Jisrael-partij en minister van godsdienstzaken Z. Wahrhaftig beschuldigden hem ervan de oprichting van een christelijk zendingscentrum goedgekeurd te hebben. De opperrabbijn van Galilea protesteerde eveneens, net als de overlevenden van het ghetto van Warschau in kibboets Lohamei haGettaot en de Jemenitische joden van de nabijgelegen kibboets Amqa. De door Israel Ben Zeev aangevoerde World Union for the Propagation of Judaism riep zelfs op om ‘deze onreine ziekte uit Medinat Jisrael te verdelgen’. F. Spitz, die verslag deed voor het in Amsterdam verschijnende NIW, verwachtte niet dat Nes Ammim deze storm zou overleven.31

De eerder gegeven toestemming van Eshkol werd geseponeerd, tot een commissie van de Knesset nader onderzoek gedaan zou hebben. Dr. S.Z. Kahane, de secretaris-generaal van Wahrhaftigs ministerie, meldde desgevraagd aan het Nederlandse dagblad Trouw dat het project op ernstige en mogelijk onoverkomelijke bezwaren stuitte. De Israëlische samenleving was bang voor zending en voor het stellen van een precedent. Bovendien was goede landbouwgrond een schaars goed:


Israël bezit niet zoveel land, dat wij ons kunnen veroorloven van onze geringe oppervlakte voor niet-Joodse kolonisatie te doen afnemen, nu wij in deze jaren een steeds groter wordende stroom van het naar zijn land terugkerende volk moeten huisvesten.


Voor het door Pilon zo vurig verlangde gesprek was de tijd nog niet gekomen, zo meende Kahane:


Wij worstelen in deze jaren met ons eigen enorme probleem van integratie tot nieuwe eenheid, vooral ook geestelijk, van alle naar Israël stromende groeperingen met zoveel verschillende opvattingen (…). Wij leven bij voortduring op de grens van een ‘Kulturkampf’ (…). In deze precaire situatie kunnen wij de discussie met het christendom niet ook nog op ons nemen.32


Rabbijn Aharon Keller, later een vriend van Nes Ammim, behoorde in 1963 tot de oppositie. Volgens hem behoorde zending tot het wezen van het christendom, wat Pilon en de gebroeders Bernath ook beweerden. De ervaringen in de jaren dertig en veertig gaven hem bovendien niet het minste vertrouwen in goede bedoelingen. Was Bakker geen jodenzendeling? Keller beschouwde het plan als een ontwerp ‘voor een ‘asiel voor joodse renegaten’.33

Tegelijk lieten zich in Israël stemmen voor Nes Ammim horen. Deze voorstanders kwamen met name uit de seculiere milieus. Voorzitter Josef Meir van de districtsraad Gaaton (waar Nes Ammim onder zou komen te vallen) zag maar al te graag een tegenwicht tegen de in zijn ogen fundamentalistische kibboetsbewoners van Amqa. Burgemeester Gerschon Tatz van de kustplaats Nahariya was blijkens een interview met de Zwitserse pers dezelfde mening toegedaan. Hem stond een democratie naar Amerikaans model voor ogen. De oppositie tegen Nes Ammim, voor wie elke afwijking van de eigen norm blijkbaar onverdraaglijk was, moest beseffen dat men zelfs in Israël niet langer in een oudtestamentische theocratie leefde.34

Aan christelijke zijde merkte Gutscher op dat de commotie tenminste bijdroeg aan de naamsbekendheid van het project.35 Wat in de Europese en Israëlische discussie echter volkomen ontbrak was een verwijzing naar de Arabische opinie. In de directe omgeving van het voor Nes Ammim gekochte land lagen de ruïnes van twee in 1948 ontruimde en onteigende dorpen: al Summayriyya bij Regba en Kuwaykat bij Beit ha-Emek.36 Tot dusver heb ik in de schriftelijke documentatie over de vroege geschiedenis van Nes Ammim geen enkele verwijzing gevonden naar deze dorpen of naar het lot van degenen die daar vijftien jaar eerder hadden gewoond. De enige gegevens komen uit mondelinge overlevering. Yousef Mbarki wist in 1948 met hulp van joodse vrienden aan uitzetting naar Libanon te ontkomen. Met steun van ondermeer Pilon kon hij een lerarenopleiding volgen. Op dit moment staat hij aan het hoofd van een school in al-Mazraa. Hij omschrijft sjeik al-Khayr als hard voor de pachters. Hij zou de grond verkocht hebben om onteigening door de Israëlische overheid voor te zijn.37

De weg naar erkenning

De orthodoxe Israëlische pers beschouwde Bakker als initiator van Nes Ammim. Begin 1962 werd vermoed dat de aanschaf van land zou plaatsvinden bij Shawei Zion. De vrees werd uitgesproken dat minister van economische zaken Pinhas Sapir het met Gerbrandy op een akkoordje gegooid had, om zo deviezen binnen te halen.38

De weerzin tegen de zending zat diep. Nes Ammim kwam met het oog daarop tot de conclusie dat niet alleen de joden-christenen maar ook degenen met een achtergrond in de Jodenzending dienden af te zien van rechtstreekse deelname. Het gevolg was dat Tabaksblatt en Bakker zich met grote tegenzin terugtrokken uit het bestuur van Nes Ammim Nederland. Bakker legde zich pas bij het onvermijdelijke neer nadat ambassadeur Cidor hem had uitgelegd dat het anders het einde zou betekenen van het project. ‘Men vertrouwt u in Israël niet.’ Het aftreden viel Bakker zwaar:


Ik heb bij de wieg van Nes Ammim gestaan. (…) Alles werd gezien als van God gegeven om hier iets nieuws te beginnen.39


Bakker bleef het project echter steunen, ook in de veranderde opzet. Rechtstreekse deelname van joden-christenen en jodenzendelingen was een onmogelijkheid voor een project dat vertrouwen wilde winnen bij overlevenden van de Endlösung, zoals in Lohamei haGettaot.40 Pilon reisde naar Nederland, om de kerken ervan te overtuigen dat dit in de context van Israël de juiste beslissing was. Bezinning op de geschiedenis van het christelijke antisemitisme liet volgens hem geen andere keuze. Was de zending niet eeuwenlang uitgegaan van het idee dat joden die Jezus niet aanvaarden daarmee een goddelijke vloek over zich heen haalden? Christelijke missie herinnerde de joden aan een duister verleden van proselitisering, dwang en provocatie. Pilon beriep zich op de gedachte van Duvernoy-Muller, dat de kerk uit de heidenvolken geen taak had om Israël te bekeren. De keerzijde van diens redenering (namelijk de actieve rol van de joden-christenen) liet hij buiten beschouwing:


Zou het mogelijk kunnen zijn, dat God voor de herkenning van Jezus door de Joden ons thans niet nodig zou hebben? Dat het niet dóór, maar ondanks de Christenen zal gebeuren? Dat dit een zaak is uitsluitend tussen God en Zijn volk alléén? (…) De ontmoeting met Israël houdt voor ons in een erkenning van schuld, in nederigheid, zonder pretentie. (…) Uit de ontmoeting zal het gesprek moeten voortkomen, dat tot verzoening moet leiden.41


Pilon kreeg hiervoor volledige steun van Duitse zijde. De Rheinische Kirche accepteerde ook een andere eis die van Israëlische zijde gesteld werd: op zijn minst voorlopig zouden in de nederzetting geen Duitsers komen wonen. De Duitse vereniging was pas opgericht nadat de Israëlische regering had aangegeven dat tegen financiële deelname van Duitsers aan het project geen bezwaar bestond.42

In Nederland stuitte Pilon op tegenspraak. M.H. Gans schreef in het NIW dat hij niet zag hoe de kerken het uitsluiten van hun joodse leden konden rechtvaardigen43, terwijl in de kerken zelf vooral het opgeven van de zending weerstand opwekte. Tot veler verrassing schaarde Hanna-Louk van Stegeren-Keizer zich echter aan de zijde van Pilon. Samen met Dick Lam schreef zij een discussienota waarin werd aangegeven dat zowel zending als rechtstreekse deelname van joodse christenen – waaronder dus ook Van Stegeren-Keizer zelf – in Nes Ammim uitgesloten was. ‘Het doel van Nes Ammim is o.a. “stenen ruimen”, dat wil zeggen wanbegrip wegnemen ten aanzien van de christenen en hun praktijken. Oordelen en vooroordelen uit de wereld helpen. Het zal dus een volkomen averechtse uitwerking hebben als men met joodse christenen, als het ware verpersoonlijkte “stenen”, gaat etaleren. Het lijkt een opzettelijke demonstratie. En o.i. wil Nes Ammim alles wat opzettelijk en demonstratief is, in dit verband vermijden.’ Negeren van de gevoeligheden in de Israëlische samenleving zou neerkomen op ‘likwidatie van Nes Ammim’.44 Van Stegeren-Keizer bleef de rest van haar leven nauw verbonden met het project – niet als lid van het bestuur, maar als contactpersoon met de deelnemende kerken.

Nes Ammim was inmiddels tweemaal onderwerp van bespreking geweest in de Knesset. Een onderzoek door een parlementaire commissie had geen onoverkomelijke bezwaren aan het licht gebracht, mits men maar duidelijk en publiekelijk afstand zou nemen van alles wat met de jodenzending te maken had. De president van de in Zürich gevestigde Nes Ammim AG, Jakob Bernath, sprak eind 1962 met minister Zerah Wahrhaftig. Die was hoffelijk, maar nog steeds afwijzend: ‘Tweeduizend jaar heeft het christendom ons volk in verbanning trachten te vernietigen door vervolgingen. Nu komt u een nieuwe bladzij opslaan, zo zegt u – maar wij geloven u ook niet!’45 Beter verliep een gesprek op 11 december met Eshkol, op diens ministerie in Jeruzalem. Gesecondeerd door de architect Dan Ben Dor (met het oog op de economische aspecten) ontving Eshkol Jakob Bernath en Pilon. Bernath bevestigde meteen aan het begin van het gesprek dat Nes Ammim wilde afzien van zending. Bestuursleden met een achtergrond in de Jodenzending zouden aftreden. Dat kwam tegemoet aan het verlangen van Eshkol dat het bestuur zou worden gezuiverd van ‘zendelingen en gedoopte Joden’. Pilon deed een laatste poging om op te komen voor de christelijke joden. Discriminatie van deze groep viel hem niet licht. Eshkol antwoordde dat hun afzijdigheid onvermijdelijk was. Het Israëlische hooggerechtshof had onlangs de poging van Daniel Rufeisen (pater Daniël van de Karmel)46 om als jood erkend te worden verworpen. De communis opinio in Israël ten aanzien van deze groep liet zich niet negeren, en hij verwachtte dat Pilon daarvoor begrip zou hebben. Aan het eind van het overleg stelde Eshkol voor om nog diezelfde middag een persconferentie te houden. Hij adviseerde Bernath en Pilon het volgende te zeggen:


U moet de bedoeling van Nes Ammim goed definiëren. Zeg dat u Israël wilt helpen, dat u ‘Joden wilt zijn in Israël’. Dat u verstandhouding wilt brengen, niet door woorden, maar door daden. Zeg, dat u er niet in geïnteresseerd bent, iemand van het Joodse geloof af te brengen. Vertelt u ook van het idee van een gemeenschappelijk curatorium. Maak duidelijk, dat u geen geheimen hebt in het dorp. Dat u het werk doet uit mensenliefde, met christenen uit Nederland, Zwitserland, Scandinavië enz. Vertel ook, wie erachter staan in uw landen en dat het geen lege aangelegenheid is.47


De persconferentie volgde de door Eshkol voorgestelde lijn. Het memorandum van 1960 werd in het Hebreeuws uitgereikt aan de opgekomen journalisten. De premier zette in op erkenning, binnen gestelde voorwaarden. De orthodoxie reageerde verontwaardigd. Keller organiseerde op 11 februari een protestvergadering in de centrale synagoge van Nahariya. Vooral sefardische joden namen hieraan deel. Hoofdspreker was raw Jakob Fink, de uit Argentinië naar Israël geïmmigreerde voorzitter van het rabbinaal gerechtshof van Haïfa. Hij beschouwde Nes Ammim als verkapte zending. Al met al viel de opkomst echter tegen. Niet-religieuze joden ergerden zich eraan dat protest en synagogedienst samenvielen, wat het uiten van een alternatieve mening onmogelijk maakte. De seculieren waren niet van plan zich op sleeptouw te laten nemen door de orthodoxie. Ze verspreidden zelfs een vlugschrift, waarin ze Theodor Herzl citeerden: ‘Wir lassen uns von keiner Rücksicht auf Nationalität oder Konfession leiten. Jeder, der den Boden Israels bearbeiten will, ist uns willkommen.’48

De in Jeruzalem en Tel Aviv verschijnende krant Jedioth Chadashoth organiseerde in februari een enquête of ‘Gallup-poll’. De uitkomst was dat 60% van de ondervraagde Israëli's Nes Ammim wenste toe te laten, terwijl 30% geen mening had en 10% zich tegen verklaarde.49 Jakob Bernath had het gevoel dat de zaak de goede kant op ging. Met toestemming van de districtsraad Gaaton begonnen de eerste Zwitserse bewoners in het voorjaar van 1963 met de bewerking van het van Khayr gekochte land. Hans Vetterli (Schaffhausen) was een boerenzoon uit Thurgau, zijn echtgenote Ella lerares. Ze hadden Ivriet geleerd in de ulpan van kibboets Misra. Tegenover Jedioth Chadashoth verklaarden ze Israël praktisch te willen bijstaan, als blijk van solidariteit – ‘als eine kleine Insel der tatsächlichen Hilfsbereitschaft in einem Meer von Indifferenz’.50 De Vetterli's kregen spoedig gezelschap van de Franstalige familie Roberts, uit de Jura. Tegen de Spartaanse leefomstandigheden zagen de Zwitsers niet op. De districtsraad had zijn toestemming gegeven met twaalf tegen één stem. In een verklaring na de stemming werd gezegd dat de raad verwachtte dat Nes Ammim bij zou dragen aan goede betrekkingen van Israël tot de buitenwereld en aan de economische ontwikkeling van het district.51

Eshkol werd in 1963 premier van Israël, als opvolger van David Ben Gurion. Hij schreef op 7 mei een brief aan Bernath. Daarin verzocht hij de gedane toezegging ‘that you regard the setting up of Nes Ammim solely as a contribution to Israel's economic development program, and that you will not engage in any form of activity of an missionary nature’ officieel te bevestigen.52 Vertegenwoordigers van de drie Europese Nes Ammim-verenigingen troffen elkaar op 22 juni in Frankfurt aan de Main. Nikolaus Becker, de Duitse penningmeester, sprak van een beslissend moment: ‘Würde es nicht gelingen, das Mistrauen von Israelis gegen Nes Ammim (…) abzubauen, hätte die Arbeit eingestellt werden müssen.’53 Men werd het erover eens dat de thesen die Kremers had opgesteld voor de Duitse vereniging zouden worden bewerkt tot grondslag voor het hele werk van Nes Ammim. Kremers en Bakker namen deze taak op zich. Aan de Israëlische regering werd de garantie afgegeven dat geen enkele vorm van zending bedreven zou worden. In Duitsland werden de hoogleraren Helmut Gollwitzer en Hans-Joachim Kraus hierover geconsulteerd, in Nederland de hervormde theoloog Hendrikus Berkhof. Het in Zürich zetelende bestuur van Nes Ammim Internationaal bevestigde de afspraken op 5 september 1963 in een schrijven aan Eshkol: geen zending, en tot nader order geen joden-christenen of Duitsers onder de bewoners. Het economische aspect woog zwaar: ‘The main task of Nes Ammim is, that we bring to Israel industry and know-how.’54 Samen met de Israëlische regering zou een commissie van toezicht ingesteld worden, om op de naleving van de overeenkomst toe te zien.55

Een delegatie van Nes Ammim overlegde in december 1963 met Eshkol over de gemaakte afspraken. In januari nam het Israëlische kabinet bij meerderheid van stemmen de beslissing om de onderneming het groene licht te geven. De Nationaal-Religieuze Partij (Agudat Jisraeel) had tegen gestemd. Het besluit om tot erkenning over te gaan werd echter door de Knesset bekrachtigd. Nes Ammim Internationaal verklaarde in november te hopen dat het verbod op joods-christelijke en Duitse bewoners zo spoedig mogelijk zou worden opgeheven, maar voegde erbij dat dit alleen met Israëlische instemming kon gebeuren. In 1965 woonden in Nes Ammim negen Zwitsers, negen Nederlanders en vier Amerikaanse mennonites.56

Besluit

Dat Nes Ammim alle moeilijkheden op weg naar een christelijke kibboets in Galilea wist te overwinnen betekende een uitzonderlijke prestatie. Om tot dit resultaat te komen was het nodig om een onomwonden keus te maken: voor presentie in Israël op voorwaarden die door de Israëlische maatschappij werden gesteld. Het opgeven van de zending en het (tenminste voorlopig) terugtreden van joodse christenen en van de Duitsers was de consequentie. Voor de Amerikaanse deelnemers bleek dit uiteindelijk een brug te ver. Dat het project toch slaagde was bovenal te danken aan de hechte samenwerking van Nederland en Duitsland. Een belang-rijke bijdrage op de achtergrond, zowel organisatorisch als financieel, werd echter geleverd door Nes Ammim Zwitserland. De Zwitsers bleven in hun theologie traditioneler dan de Nederlanders en Duitsers, en drongen voor zover bekend als enigen aan op samenwerking met Arabische christenen. Toch waren zij bereid zich in de door Nederland en Duitsland uitgezette koers te schikken, met het oog op verzoening van joden en christenen na de verschrikking van de Endlösung. Dit met de Europese geschiedenis samenhangende hoofddoel bood in de jaren vijftig en zestig nauwelijks ruimte voor het Arabische standpunt, wat de Zwitsers ook zeiden. Het huidige programma van Nes Ammim (2011) omvat naast de oorspronkelijke doelstelling daarentegen tevens de dialoog met de Arabische gemeenschappen in de omgeving.57


1 Interview Johan M. Snoek, Rotterdam januari 1995.

2 A. Kok en A.J. van Dijk, ‘Het illuster oratorisch dispuut S.E.S.A.M. in oorlogstijd’, op: www.iodesesam.nl.

3 Interview met H.L. van Stegeren-Keizer, Heemstede 1995.

4 Claude Muller-Duvernoy, ‘Ein Jahr in Israel’, in: Der Freund Israels 1957 nr. 1 (geraadpleegd in de bibliotheek van het Zürcher Lehrhaus (Judentum Christentum Islam), Zürich).

5 Claude Muller-Duvernoy, ‘Ein Jahr in Israel’, in: Der Freund Israels 1957 nr. 2 (april). In: bibliotheek van het Zürcher Lehrhaus (Judentum Christentum Islam), Zürich.

6 Terugblik in: R. Bakker, ‘In memoriam Johan Pilon’, in: Evangelie en Israël september-oktober 1975.

7 J.J. Pilon aan R. Bakker, Tiberias 21 februari 1958, in: Het Utrechts Archief, archief deputaten Kerk en Israël GKN inv.nr. 371.

8 Cf. de memoires van J.M. Snoek, Soms moet een mens kleur bekennen, Kampen 1992, 187.

9 Israël en de Kerk. Een studie, in opdracht van de Nederlandse Hervormde Kerk, samengesteld door de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël, ’s-Gravenhage 1959.

10 R. Bakker, ‘Verzoening tussen kerk en synagoge’, in: Centraal Weekblad XI nr. 51 (21 december 1963).

11 Cf. J.F.L. Bastiaanse, De Jodenzending en de eerste decennia van de Hervormde Raad voor Kerk en Israël. Een generatie in dienst van de joods-christelijke toenadering (diss. Leiden), Zoetermeer 1995, I 547.

12 Verslag J. Pilon, Baarn 24 juni 1960, in: Het Utrechts Archief, archief deputaten Kerk en Israël gkn inv.nr. 371.

13 A Christian Settlement in Israel, Detroit (Michigan) 1960, in: Het Utrechts Archief, archief deputaten Kerk en Israël gkn inv.nr. 371.

14 Johannes Gutscher, rondzendbrief in: Schweizer Evangeliumsdienst in Israel, Wädenswil april 1960.

15 Idem, april 1961.

16 ‘Deklaration für Nes Ammim’, in: Das Abendrot, oktober 1961. In: documentatie Nes Ammim-Zwitserland, bewaard op het bureau van Nes Ammim-Duitsland, Düsseldorf.

17 ‘Si Dieu dirige l’Histoire (…) pourquoy hésiterait-il à utiliser un Herzl, un Weizmann, un Ben Gourion, un Dayan?’ Claude Muller-Duvernoy, Le Sionisme de Dieu, Jeruzalem 1968, 287.

18 Voor algemene informatie over Nes Ammim Duitsland: Nikolaus Becker, ‘Auf dem Wege zu einem neuen Verhältnis von Christen und Juden. Die Geschichte Nes Ammims und des deutschen Nes Ammim-Vereins’, in: Nikolaus Becker en Gerda E.H. Koch, Bewahren und Erneuern. Die christliche Siedlung Nes Ammim in Israel, Neukirchen-Vluyn 1993, 23-99.

19 Adam Weyer (ed.), Heinz Kremers. Liebe und Gerechtigkeit. Gesammelte Beiträge, Neukirchen-Vluyn 1990, 250.

20 Cf. ‘Die Brüder Jakob und Hans Bernath’, in: www.nesammim.org.de.

21 ‘Memorandum to the Israel-Government, 1960’. Afschrift in: bibliotheek PThU-Kampen, collectie J.F.L. Bastiaanse.

22 R. Bakker, Rapport aan deputaten over juli-december 1960, in: Het Utrechts Archief, archief deputaten Kerk en Israël gkn, inv.nr. 322.

23 Interview met mw. Monika Assenberg (Nes Ammim Schweiz), Zürich 16 maart 2011.

24 Jakob Bernath aan bestuur Nes Ammim AG, Thayngen 12 februari 1962 (archief Nes Ammim Duitsland, Düsseldorf).

25 J.M. Snoek, Soms moet een mens kleur bekennen, 189.

26 Brochure Nes Ammim. Een christelijke nederzetting in Israël, december 1961, in: Het Utrechts Archief, archief deputaten Kerk en Israël gkn, inv.nr. 377.

27 Vgl. het bedanken van de Kamper hoogleraar J.L. Koole. Diens brief aan de vereniging Nes Ammim Nederland, Kampen 27 juli 1962, bevindt zich in: Het Utrechts Archief, archief deputaten Kerk en Israël gkn, inv.nr. 372.

28 Interview met J. Blum in: Nederlandse Gedachten, 10 februari 1962. De in Palestina geboren Blum had zich in 1926 in Nederland door de gereformeerde predikant W.J.J. Velders laten dopen, om vervolgens over te gaan naar de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband. Cf. de door Blum zelf hierover aangedragen gegevens, in: Overtoomsche Kerkbode 28 augustus 1938. Ik dank dr. M.J. Aalders voor dit gegeven.

29 Interview met J. Blum in: Jedioth Chadashot, 12 januari 1962 (knipselarchief Nes Ammim-Zwitserland).

30 Cf. ‘Die Brüder Jakob und Hans Bernath’, in: www.nesammim.org/de.

31 F. Spitz, ‘De zaak Nes Ammim’, in: NIW 21 september 1962.

32 ‘Plan-Nes Ammim wekt orthodox verzet in Israël’, in: Trouw nr. 5319 (14 september 1962).

33 Aharon Keller, ‘Warum ich gegen Nes Ammim bin’, in: Jedioth Chadashoth 12 maart 1963.

34 Citaten uit het artikel ‘Gegen die Tätigkeit der christlichen Missionen in Israel’, in: Schaffhauser Nachrichten 7 januari 1963.

35 Johannes Gutscher, rondzendbrief, in: Schweizer Evangeliumsdienst in Israel, Wädenswil juli 1963.

36 Zie voor deze dorpen, demografische gegevens uit de mandaatperiode 1922-1948 en de ligging ten opzichte van Nes Ammim op satellietbeelden: www.palestineremembered.com/Acre/Kuwaykat&alSummayriyya.

37 Gesprek met Yousef Mbarki, Nes Ammim 8 januari 2011. Het gezin waaruit Mbarki stamt kon in 1948 in Galilea blijven, maar raakte naar eigen zeggen alles kwijt: ‘Even the horse my father rode on was taken to the kibbuz. They collected the eggs of our chickens. All this happened in the part of Israel that, in the UN partition plan of 1947, was meant to become part of an Arab State. I'm not making drama of it. It's just part of my history. (…) On the other hand: I owe the beginnings of my educational career to a Jew, who taught me English. This man was a refugee from Iraq.’

38 ‘Christliches Dorf bei Schawej-Zion geplant’, in: Yedioth Hayom 9 januari 1962.

39 Notulen bestuursvergadering Nes Ammim Nederland, Rotterdam 19 januari 1963. Archief H.L. van Stegeren-Keizer, in: hdc vu.

40 R. Bakker, ‘Nes Ammim’, in: Centraal Weekblad 12 mei 1962.

41 Interview met J.J. Pilon, in: Trouw 24 oktober 1962.

42 Cf. Horst Dahlhaus, ‘Vierzig Jahre Nes Ammim‘, in: Nes Ammim International 1/2003, 18.

43 M.H. Gans, ‘Neen tegen christen-vrienden’, in: NIW 7 december 1962.

44 Discussienota van de hand van D. Lam en H.L. van Stegeren-Keizer, Heemstede 10 april 1963. Archief H.L. van Stegeren-Keizer, in HDC VU.

45 Notulen bestuurs-vergadering Nes Ammim Nederland (in aanwezigheid van J. Bernath), Rotterdam 19 januari 1963. Archief H.L. van Stegeren-Keizer, in HDC VU.

46 Rufeisen was een joodse verzetstrijder die in Polen was overgegaan tot het rooms-katholicisme.

47 Door Pilon in het Nederlands vertaald transcript van het gesprek met premier Eshkol, Bernath en Ben Dor, Jeruzalem 11 december 1962. In: collectie J.F.L. Bastiaanse, bibliotheek PThU-Kampen.

48 ‘Protestversammlung gegen Nes Ammim’, in: Jedioth Chadashoth 12 februari 1963.

49 ‘Es geht um Nes Ammim’, in: Jedioth Chadashoth 28 februari 1963.

50 ‘Erster Besuch in Nes Ammim’, in: Jedioth Chadashoth 10 mei 1963.

51 ‘Nes Ammim’, in: Yedioth Hayom, 19 maart 1963.

52 L. Eshkol aan J. Bernath, Jeruzalem 7 mei 1963. Afschrift in collectie J.F.L. Bastiaanse, in: bibliotheek PThU-Kampen.

53 Nikolaus Becker, ‘Auf dem Wege zu einem neuen Verhältnis von Christen und Juden. Die Geschichte Nes Ammims und des deutschen Nes Ammim-Vereins’, in: Nikolaus Becker en Gerda E.H. Koch, Bewahren und Erneuern. Die christliche Siedlung Nes Ammim in Israel, Neukirchen-Vluyn 1993, 36-38.

54 J. Bernath, president Nes Ammim AG, aan premier L. Eshkol van Israël, Schaffhausen 5 september 1963. Afschrift in collectie-Bastiaanse.

55 C.B. Bavinck, Nes Ammim, Kampen 1972, 13.

56 Zie het verslag in: Vrede over Israël. Tweemaandelijks orgaan, uitgegeven door deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland voor de evangelie-verkondiging onder Israël X nr. 3 (febr. 1965).

57 Mijn hartelijke dank voor ondersteuning bij het schrijven van dit artikel gaat uit naar Werner Böcker en Liselotte Ueter (Nes Ammim Duitsland), Rien Kaashoek en Gonny Smeets (Nes Ammim Nederland), het door Mirjam van Veen voorgezeten werkgezelschap kerkgeschiedenis van de Vrije Universiteit te Amsterdam, Monika Assenberg (Nes Ammim Zwitserland), Yousef Mbarki (al-Mazraa, Galilea) en Michel Bollag, Ernst Hanspeter en Katharina Schmocker Steiner (staf Zürcher Lehrhaus (Judentum Christentum Islam), Zürich).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

DNK | 84 Pagina's

De complexe voorgeschiedenis van Nes Ammim

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

DNK | 84 Pagina's