Gensuur en ban wegens agfwijking in de leer
V. te U. heelt moeite met de toepassing van de kerkelijke tucht in censuur en ban, wegens atwijking van de leer. Niet in het algemeen, want hij verstaat, dat Gods Woord haar eischt. ilaar wel, zoodra hij zich de grens-vraag stelt.
Dat iemand, die b.v. de godheid onzes Heeren Jezus Christus loochent of eenig ander vitaal stuk onzer Christelijke belijdenis, na vruchteloos vermaan, van het Heilig Avondmaal worden geweerd, en, zoo ook déze bestraffing niet baat, ten slotte met den ban moet worden uitgesloten vaii de gemeente, verstaat hij ten volle.
Maar dat dit óók zou gelden ten aanzien van leden, wier afwijking géén centrale waarheden raakt, maar zulke die meer aan den omtrek liggen (hij denkt b.v. aan gemeenteleden, die niet geheel vrij zijn van etliische gevoelens, ol die de leer van het duizendjarig rijk voorstaan, of het verhaal van den val in Gen. 2 en 3, onder uitdrukkelijke verzekering, dat ze het gezag der Schrift als het onfeilbaar Woord Gods erkennen, symbolisch meenen te moeten opvatten, kan hij niet N^erstaan. Hij kan dat niet verstaan, wijl hij niet kan inzien, hoe de kerk van dezulken, als z& overigens den indruk maken van ware christenen te zijn, ooit in gemoede kan verklaren, dat ze geen deel hebben aan het koriinkrijk Gods.
Vrager schijnt te me; enen, dat in onze Gereformeerde Kerken de regel geldt, dat al wie op eenig punt, welk dan ook, in zijn gevoelen geacht kan worden af te wijken van de waarheid naar Gods Woord, gelijk wij, Gereformeerden die verstaan, zoo onderrichting en vermaan niet biat, moet worden gecensureerd en bij volharding in zijn dwaling afgesneden.
In dat geval kan ik hem geruststellen.
Wie het een en ander las over de praktijk, die ten deze steeds in onze kerken gold — en we raden onzen vrager zéér aan dat te 'doien — en een weinig thuis is in ons 'tegenwoordig kerkelijk leven, is overtuigd, dat de Geref. 'kerken nimmer zoo rigoristisch optraden.
Dat konden ze reeds hierom niet, omdat ze een geschreven belijdenis hebben, deze belijdenis, het accoord is van kerkgemeenschap, en in haar derhalve de grenzen zijn aangewezen, waar binnen ze leertucht oefenen.
Niet het gevoelen van den een oï anderen persoon, óók niet, dat van een kerkeraad, en zelfs niet dat van een meerdere vergadering, maar de officiëele belijdenis der kerken, die de grondslag is onzer kerkelijke gemeenschap, kan hier maatstaf zijn.
En bij het aanleggen van dien maatstaf gingen en gaan de kerken dan nog lang niet in alle gevallen eender te werk tegenover iemand die daarvan afwijkt.
Niet alleen, dat ze, gelijk altoos eiscli van tuchtsoefening is, elk geval geheel op; zichzelf beoordeelen, re'kening houdend met de mate van kennis der betreffende personen en met allerlei omstandigheden, die op het oordeel invloed moeten hebben — maar ze maakten en maken hier ook steeds oiiderriclieid tus=chcn ambtsdragers eii ambtelooze leden der gemeente.
De wat al dadelijk hierin uitkomt, dat ze wèl van de ambtsdragers, maar uiet van de gevvoaia loden der gemeente onderteekening van 4e, belijdenisschriften eischen.
In overeenstemming daarmee duldeiï' ze'bij' dè ambtsdragers geenerlei afwijking van de Belijdenis, doch dragen ze^ ook al pogen ze den dwalende door nader onderricht terecht te brengen, in de gemeenteleden, . met veel geduld, afwijkingen, die geen der fundamenteele stukken van ons christelijk geloof raken.
Vooral — naar den' regel van Titus 3:10: , Verwerp een ketterschen mcnsch", d.w.z. iemand, diè niet alleen een of andere dwaling bij zich post liet vatten, maar die zulk een dwaling ook' poogt te verbreiden, „na de eerste en tweede vermaning" — als zulk een zijn doling niet propageerde.
Zoo weet ik uit eigen praktijk, dat gereformeerde kerken voorstanders van de leer van het duizendjarig Rijk en van het Sablmthisme; niet van het H. Avonradaal weerden.
En in het algemeen zullen zo óm afwijking op afgeleide punten niet licht van iemand, die overigens in belijdenis en wandel zich als'een go€d christen openbaart, verklaren, dat hij geen deel heeft aan het koninkrijk Gods.
Hoe onze, kerken in dit stuk met alle voorzichtigheid en teederhcid oordeelden, blijkt o.a. hieruit, dat ze nooit geaarzeld hebben verstrooide Luthersche gcloovigen, die hun begeerte daartoe te kennen gaven, toegang te geven tot het Heilig Avondmaal.
'k Hoop, dat dit korte bescheid m'n vrager zal bevredigen. Doch 'k moet er nog een opmerking aan toevoegen.
Er is een en ander in zijn brief, dat den indruk geeft, als achtte hijn dat het rigorisme, waarvoor In'j vreest, in de laatstelijk onder ons gevoerda kerkelijke procedures over • ambtsdragers ware toegepast.
En dat zou een schromelijke vergissing zijn.
Vooreerst toch ging het daarbij niet over de vraag, wat in leden der gemeente al of niet te dragen is, maar wat al O'f niet geduld kan worden in ambtsdragers.
En in de tweede plaats — en daarop moge vrager vooral letten — werden de betrokken ambtsdragers niet van het H. Avondmaal geweerd, O'f door den Christelijken ban uitgesloten, maar geschoirst in hun ambt el ij ken dienst, en toen ze zich aan deze schorsing niet onderwierpen, uit hun ambt ontzet.
Dat ze thans buiten de-gemeenschap onzer kerken staan, is niet het werk van G-en. Synoide of Classis, maar gevolg van hun eigen welbewust b r e k e n met de Gereformeerde Kerken,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1926
De Reformatie | 8 Pagina's