GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Knoppen”, door Berendien Schuiling.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Knoppen”, door Berendien Schuiling.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet eenvoudig is 'de taak van hem, di© ten overstaan van anderen over boeken en dichtbundels te oordeelen heeft en niet benijdenswaardig ook.

Hij moet spreken in 't publiek over dat, waaraan een schrijver of dichter zijn beste krachten heeft gegeven en heel zijn kunnen heeft b©st©eid.

Hij moet critisch beschouwen dat, waarin iemand zijn gansche ziel heeft gelegd ©n — veelal is dat toch het geval — zijn geheele persoonlijkheid belijdt.

Hij moet immer gebreken, die hij ziet aanwijzen en ze als gebrek ontleden, ho©z©er misschien het werk op zichzelf en de bedoeling, die er uit spreekt, te waardeeren zijn.

Dat alles is niet eenvoudig.

Want heel groot is het gevaar van ongewilde hardheid van oordeelen, van pijnlijk te 'raken wat gevoelig is; het gevaar ook, dat niet voldoend© bewaard blijft het noodzakelijke evenwicht tusschen subjectiviteit en objectiviteit. Persoonlijke indrukken moeten worden opgewogen tegen objectieve feiten, onderscheiden moeten worden de inhoud van een of andere gedachte en de, misschien niet gelijkwaardige, vorm, nauwkeurig moet worden vastgesteld, waar het zwaartepunt ligt als het gaat om een waardebepaling van het werk als geheel.

En door dat niet-eenvoudig© is de taak ook niet benijdenswaard. Want, in één samenvatting is hier alles gezegd, ze betreft een spreTcen over den een tot den ander.

In 't bijzonder gevoelt men dez© bezwar©n, wanneer men te oordeelen heeft over een dichtbundel als in dit artikel aan de orde is: „Knoppen" van Berendlen Schuiling i). Zoo ergens, dan staat men hier voor die tweeheid van het subjectieve en het obj©cti©ve.

Deze verzenverzameling is n.l. van het soort als tegenwoordig vaker ons wordt geboden:

't eerst-gepubliceerde werk van een ongetwijfeld poëzie-gevoelige jonge vrouw;

de reflex van belangrijk en beslissend zielegebeuren, van levensberoering, die verder reikte dan de levensoppervlakte;

het getuigenis van een vroom gemoed, van een met innigheid „zoeken en ervaren van Gods gemeenschap;

en dan nog, geïntroduceerd door ©en man van gezag (in dit geval Ds J. J. Knap), die door 'persoonlijke bekendheid met de dichteres den geestelijken achtergrond van haar werk ziet en daardoor de innerlijke waarde ervan verstaat.

Elementen all©, di© een objectieve "beteekenis geven aan zoo'n bundel.

Maar ze maken de taak van den beoordeelaar te moeilijker. Hij wil gaarne deze elementen leggen op de weegschaal der waardebepaling. Met Ds Knap wil hij meewerken „om een beetje lente-schoonheid in het leven binnen te digigen". Doch andererzijds ziet hij zich de opdracht der technisch© b'eoordeeling gegeven, moet hij nagaan, in hoeverre zoo'n bundeltje een werkelijke v e r z e n verzameling is, of zulk een poëtisch© allure wezenlijke schoonheid, echt© kunst brengt. „D© litteraire waardebepaling van dit bundeltje", ïldus zegt Ds Knap, „laat ik gaarne aan meer bevoegden over"; dat wil zeggen, die „meer b©voegden" moeten met de eigenlijke beoordeelüig voor het publiek komen, zij moeten aan-wijzen wat minder goed of misschien heelemaal niet schoon is. En daartoe dienen ze subjectief de verzen te bezien, ze te toetsen aan de ©ischen van techniek en inhoüdspsyche.

Dat nu is in een geval als dit de groote moeilijkheid. Want heel licht laadt men op zich het odium van niet te kunnen waardeeren, van Ie „vitten" op kleinigheden, die hem of haar, die door de eenvoudig© en hartelijk© vroomheid der verzen worden gesticht, niet in 't allerminst hinderen. Men beloopt heel gauw het gevaar, dat een lezer van zulk critisch 'beschouwen zegt: waarom nu toch de goede bedoeling en den vromen zin niet zwaarder genomen, "dan d© formeele bijkomstigheden; het deert mij niet of v©rzen, die spreken tot rhijn ziel, in technischen zin literaire kunst zijn; ik heb aan den inhoud genoeg!

Intusschen mag de beoorde©laar voor zulke mogelijkhed©n van critiek op zijn werk niet uit den weg gaan. Hij wordt voor de taak der beoordeelig gesteld en moet die volbrengen ook, én in het belang eener zuJ.ver© literaire critiek èn met het oog op den groei onzer christelijke kunst. Deze laatste, die, we hebben het al zoo dikwijls gezegd, tegenwoordig een verblijdenden wasdom v©rtoont, heeft van de eerlijk©, onomwonden critiek groote voordeden gehad: ze is er door verbeterd, besnoeid en tot veel rijker ontplooi'ing gekomen. De tijd is voorbij, dat men een (fliristelijk geschrift, het zij dan een boek of een verzenbundel, om zijn positieven inhoud en goede bedoeling alléén waardeert; de andere factoren, da zuiver artistiek©

overwegingen tellen óók mee bij de vaststelling der waardebepaling, hebben ten dezen evenzoo goed beslissende beteekenis. Wie tegenwoordig een boek of dichtbundel uitgeeft moet er op rekenen, dat het ook in z'n details onder den microscoop deT literaire critiek zal worden gelegd. Wenscht men dit niet, omdat men over zijn persoonlijke gedachten en gevoelens het oordeel van anderen niet wil zien gaan, dan moet men ook niet het publiek terrein betreden, d.i. men moet zijn werk voor zichzelf en eigen kring houden en niet tot uitgave besluiten.

Ik zeg dit alles niet speciaal aan het adres van Berendien Schuiling, al vormt het de inleiding op een bespreking van haar dichtbundel, 't Is bedoeld in algemeenen zin, omdat men altijd nog wel de opvatting vindt, dat de christelijke critiek over christelijk werk te hard oordeelt. We leven zeker in een tijd, waarin we boven alles behoefte hebben aan elkanders steim en waardeering, maar dat mag niet gaan ten koste van essentiöele waarde en objectieve beteekenis. Onze christelijke kunst behoeft in geenen deele de mindere te zijn van de niet-christelijke kunst, daarom mogen we ook niet met goede bedoeling alleen tevreden zijn.

Nu komende tot het eigenlijke Onderwerp van dit artikel, den bundel van Berendien Schuiling, wil ik beginnen met de straks genoemde objectieve waarde-elementen voorop te zetten: er spreekt uit deze verzen een vroom gemoed, een fijn gevoel, een zeer positieve bedoeling. Ontegenzeggelijk heeft dit beteekenis, die erkenning verdient.

Maar artistiek gezien draagt dit werk nog al te zeer de sporen van het debuut.

In 't algemeen geloof ik, dat de zaak zóó staat: de gedachten hadden èf veel eenvoudiger gezegd kunnen worden, zoo, dat er geenerlei pretentie van dichterlijkheid uit sprak, óf met veel meer dichterlijkheid. Nu stuit men telkens op den technisch onvolkomen vorm, waarin op zichzelf mooie gedachten zijn ingekleed. Een vers als „Geheven handen" b.v. brengt een rijke gedachte, maar telkens is de zinsconstructie verwrongen om rhythme of rijm, blijken stopwoordjes en afkortingen noodig en treden foutieve associaties op. Rustige overweging van een strophe als de laatste kan dit doen zien:

ik heb m' in alles weggegeven en niets bezit ik langer meer dan UI mijn Heiland en Verlosser! — en mèt U... alles toch ook weer!

Het woordenspel van „niets bezit ik — mèt IJ bezit ik alles" rust op een verkeerde begripsinterpretatie

En hetzelfde constateert men uit verzen als „Genade voor genade", „Nieuwjaarsmorgea", „Armoe", e.d. 't Is begripsonzuiverheid als de dichteres zegt, dat „de winden teer kussen" „het kopjen" van het Heidebloempje; als ze spreekt van „allervroegste eeuwigheid" (p. 15), een „beeldnis dat geboren lag" (p. 15), een „hart (dat) ten bloede toe vol smart (is)".

Een zelfde onzuiverheid treft ons in de beeldspraak. Ten voorbeeld noem ik, pag. 19: „handen — die als reine lampen lichten waar de smart vergaart"; p. 9: ik heb m'n herte warm gespreid "; „doorstraal met Uw licht heel mijn leven "; ze strooiden hun onschuld als licht rond zich heen "

De oorzaak van deze en dergelijke ontsieringen ligt voor mijn besef in te groote literaire pretentie. De dichteres streeft naar dichterlijke zegging en zoekt die in gedachten-en woord-combinaties als: schoonschijnend over duistre wolkgepeinzen; schuchter-schoon; zon-gezoende blankheid; zon-gelaat, zon-gedachte; blije bloemgezichtje; jubel-jong, e.d. Maar ze vergeet, dat voor dergelijke samenstellingen ook taalkundige eischen gelden en dat niet slechts een aardige alliteratie of een toevallige klank-harmonie het motief voor woordkoppeling mag zijn. En boveiadien dragen zulke opzettelijke formaties het karakter van maakwerk, dat immers juist naar nieuwere begrippen de antithese is van dichterlijkheid. Het waarlijkpoëtische ligt niet in woordenglans of klankvernuft, maar in volheid en diepte van zegging, in zuiverheid van plastiek, in ongekunstelde realiteit. De werkelijke verzen in dezen bundel zijn juist die, welke het minst „mooi" zijn: „Lijden" b.v. (p 30), „.Toen" (p. 38), „Bêe (p. 45), „Vreugdedag (p. 48). Die zijn dichterlijk juist omdat ze zoo héél eenvoudig zijn en de gedachten niet met woordfranjes zijn omhangen. Wanneer men deze dichtjes eens vergelijkt met Nieuwjaarsmorgen, Ach Jezu, ach, e.d. onderscheidt men onmiddellijk de echte .poëzie van het maakwerk.

In dit verband valt ook op de pseudo-Vlaamsche kleur van verschillende verzen. De dichteres gebruikt telkens woorden, die de hare niet zijn, omdat haar Noordnederlandsche taal die niet kent. Ze kunnen daarom niet anders dan maakwerk zijn en geven een indruk van imitatie. Misschien is het heelemaal onjuist, maar men denkt bij zulke Vlaamsche timbres in Noord-nederlandsche verzen aanstonds aan een nabootsing of, minder erg, aan onwillekeurigen invloed van Alice Nahon's verzen uit haar eerste periode.

Een vers als „Kerstreize" b.v. is ten dezen illustratief:

„Ik heb m'n herte warm gespreid ik 'heb m'n ziele schoon bereid O kindeke o, kindeke! te nacht bea 'kaan Uw kribbeke gekomen zoo zacht... zoo zacht.... naar Uw gezichtke gebogen, kniel ik... en wacht totdat Uw reine mondeke over m'n leven lacht

In zijn mengeling van karakteristiek noord-nederlandsche trekken als de klinkerverzachting in mijn, ik, en speciaal-Vlaamsche vormen als de verkleiningsuitgang - ke, te nacht (voor: vannacht), herte (voor hart), wordt dit, in zijn gedachte primitieffijne versje, maakwerlj zonder dichterlijkheid. En telkens weer krijgt men dien indruk als men leest: ik lieve (voor ik houd van), ik kooze, klein herteke, de Zonne, de eigene daad, stemme, e.d.

Wanneer men gesteld wordt voor de taak dezen bundel te beoordeelen, kan men deze opmerkingen niet achterwege laten. Waar de dichteres ze'If zich tot motto kiest het woord van Guido Gezelle: dichten is een gunste Gods, moet ze de rechtmatigheid van deze critiek verstaan. Berendien Schuiling bezit iets van de gave, 'die Gezelle hier aanwijst, maar dan moet ze vóór alles blijven bij de eenvoudigheid van het ware. Als ze heelemaa.1 zichzelf is, en niet „dicht", is haar werk poëzie. En, omdat deze bundel een eersteling is, is het nuttig en noodig, dat ze zich hiervan rekenschap geeft. Als ze ons een tweede verzameling geeft van "het soort van „Lijden", „Bêe", „Vreugdedag" e.d. maakt ze het den beoordeelaar mogelijk al de objectieve waardeering die hij heeft voor haar werk, uit te spreken, zonder dat hij voor de moeilijlsheid van het critiek oefenen v/ordt gesteld. Dan kan hij ook zeggen, wat hij nu van 'de bovengenoemde dichtjes opmerkt, dat in zoo'n bundel werkelijke christelijke poëzie geboden wordt, stichtelijk, maar óók kunst.


1) Uitg. J. H. Kok, ICampen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

„Knoppen”, door Berendien Schuiling.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's