GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Doleantie in de Caricatuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Doleantie in de Caricatuur.

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Doleantie in de Caricatuur! — kan ook dit een passend onderwerp zijn voor een bijdrage in een Doleantie-nummer?

De redactie van „De Reformatie", die er mij om vroeg, zal de overtuiging hebben, dat zulk een bijdrage niet gemist mag worden, omdat herdenking van „de reformatie van 1886" mede insluit het in gedachtenis brengen van den spot, waarmee „de wereld" haar destijds bejegend heeft. Dat men met dit verzoek bij mij te land gekomen is, zal vermoedelijk hieraan liggen, dat ik, toen 25 jaar geleden de eerste Kerk der Doleantie deze reformatie herdacht, in een publicatie over haar historie iets van Kootwijk in de caricatuur heb meegedeeld.

Heeft het wel zin na een halve eeuw „de Doleantie in de caricatuur" nog eens op te rakelen? En is het ook stichtelijk?

Zij dit onderwerp er niet een van de allereerste orde, verre van zin-loos is het na te gaan, of „de wereld" de Kerk heeft gecaricaturiseerd en gevilipendeerd om gehoorzaamheid aan haar Koning of gehoorzamen wederkeer tot Zijn dienst. Want een Kerk, waarop niet de slagschaduw van wereldlijke minachting en verdachtmaking valt, heeft buitengewone reden tot zelfonderzoek. Maar die schaduw is hier, en zij valt zwaar. Mee door die bestendige en felle caricatuur wordt verklaard, hoe door duizenden jarenlang de Doleantie is beschouwd. Immers geeft zij niet weer den strijd om waarheid en recht, maar verzonnen gebeurtenissen of min-of-meer verdraaide gevallen, verbeeld tot kardinale feiten, waaraan buitenstaanders hun oordeel en houding bepalen. Zoo kan het nagaan van de Doleantie-caricatuur zelfcritische waarde en verhelderende beteekenis hebben. En voorts kan het ons stichten in het geloof, dat een Kerk, die leven wil in trouw aan haar Hoofd, door wereldschen smaad en helschen spot niet overweldigd zal worden.

Caricatuur versta ik hier niet in den engeren zin van spotprent, maar breeder opgevat als satyre door woord en beeld beide. Wie hiervoor „Amsterdammer", „Lantaarn", „Ned. Spectator" en „Uilenspiegel" naslaat, komt voor het aantreffen van den felsten spot voortdurend weer terecht bij laatstgenoemd „humoristisch-satyriek weekblad", op welks frontpagina we den narrenkop met veeren pen en stift zien afgebeeld. Wat nu de platen betreft, het tweetal dat door Dr J. C. Rullmanns „De Strijd voor Kerkherstel" reeds zeer bekend werd, liet ik achterwege en bij een verdere keuze bepaalde ik mij om verschillende redenen tot „De Lantaarn" en „Uilenspiegel", waarvan de meeste, zoo niet alle, de signatuur dragen van Jan Holswilder.

De wereld, die over de Kerk graag grinnikt en gnuift, en ook bij het Conflict van '86 zich verplicht achtte een duit in 't zakje te doen, heeft genoten van de caricatui, dier dagen, die, waar voorheen de „preciesen" geteem en geveerd werden, thans de „dollen" of „fijnen" ridicj liseerde. Over haar artistieke waarde vel ik geen oorde»! Zin voor parodie en instinct voor klein-menschelijiti zwakheden worden soms wel bewezen. Maar de aj. houdende spot biedt niet steeds verrassende variaties Van zelfbeheersching is schier geen sprake. Licht. scherts of fijne ironie zijn zeldzaam. Zooveel te meet uiting van haat en verachting, ook jegens wat heil» is. En zoo zitten we door dien vinnigen spot, verstap als weergave van werkelijkheid, na 50 jaar nog gesch(> teld b.v. met die paneelzagerij-„reportage" als een stuk historie-beschrij ving.

Laat ik aan de hand van de platen een en andei verduidelijken.

Plaat I („Uilenspiegel", 18 Juli 1885) stelt voor D, Kuyper, slapende op een bergtop, waar hij een vetschijning krijgt van een zestal geesten, zich mani.

festeerend in menschelijke gedaanten, gehuld in lani witte gewaden en elk dragend een zwarten steek (elders genoemd: trigonocephalitis, d. i. driehoekige hersenontsteking). De teekenaar spot met dat jaarlijkscl zomerverblijf in de Zwitsersche bergen: immers daar worden door Kuyper alle snoode plannen uitgebroed, verderfelijk voor der Liberalen rust en der Modemei welvaart.

't Was 21 Febr. 1875, dat Kuyper naar Zuid-Franliriili en Zwitserland trok, hooggaand overspannen. Nog maa 13 jaar ligt zijn promotie achter den rug. En nu... Een erkend voorman der Calvinisten in de Hervormdi Kerk. In '71 door Groen als politiek opvolger aangewezen. Publicist van een 38-tal geschriften. Leider en adviseur van tallooze conferenties en vergaderingen Hoofdredacteur van „De Standaard". Lid der Tweede Kamer. Zoo slaakt hij in de bergen de bede: „O, mijn God! stil de stormen, die mijn ziel ontrusten!" Maar in '77 hersteld terug, verdubbelt hij zijn actie. Ook wordt dan „De Heraut" weer opgericht.

In een vers herinnert Tijl aan die jaren '75—'77. De „donk're tijden" van 1 Sam. 3 vs Ib zijn voorbij, zegt hij;

„Onze doctor was toen lijdend, En sloeg, negen jaar geleên. Van den Simplon hulp verbeidend. De oogen naar 't gebergte heen."

Toen verschenen hem „engeltjes in vritte kleeren" w kreeg hij „kondschap van zijns vrienden dood" (Groen). Op 11 Juli '85 publiceert het blad een „telegram" van den Simplon: „Dr Kuyper wordt binnenkort hier verwacht. Er zullen weder eenige geestverschijningen plaats hebben". De hier gereproduceerde teekening is het gevolg. „Nieuwe geestverschijningen op den Simplon, zoo luidt de titel. En naar het onderschrift spreeW een der geesten tot Dr Kuyper: „Ga, en verkondig, mij» zoon! dat gij de uitverkorene des hemels zijt, ... '' nieuwe messias, die op de aarde gezonden is om 6'" nieuw koninkrijk Gods te stichten..."

De strijd voor Kerkherstel moet het lezerspuWi* „verklaard" worden als een zaak, voortkomende uil persoonlijke eerzucht en s chij nh e i ligh*'"' Elke gedachte aan een diepgewortelde overtuiging en een opkomen voor de eere van Koning Jezus moet uitgebannen worden. Alles moet om Kuyper draaien! van den Simplon, waar „het spookt", geeft „Uilenspi*' een week later dan ook een „brief" met bericht, ds „de schim van Dr Abraham Kuyper" tot de verschijningen van Hannibal en Napoleon I gesproken heeft: „' ben de burgerzoon, die door een leger van gereformeero engelen op de Alpen gewijd werd, om zich een pauselij kroon op de slapen te drukken...". En het reeds g citeerde vers bevat nog een oproep:

„Ziel, die dorst gelijk een hinde, Kom, tot Kuyper u gewend! Hier is deeg van zuiver koren, Echt gereformeerde gist! Haast u, of gij gaat verloren; Word als hij een Calvinist."

Hoe Tijl zelf er precies over denkt, bekent hiJ het slot volgender wijs:

„Doch genoeg van de visioenen! Geest van waarheid, liefde en licht. Weer de knollen, — geef citroenen! Kwik, gegroet, en zoen je nicht!"

Wie zal schatten de scharen, die in hun beschouwing over de „reformatie van '86" direct of indirect geestelijk vergiftigd zijn door den spot reeds over haar „aanvangen"?

plaat II (..De Lantaarn", jaarg. 1886, nr 2) verbeeldt Het Kerkelijk Conflict" in de hoofdstad.

" Het kerkelijk „Amstelredam" van het begin der 17de eeuw is door Prof. Dr F. L. Rutgers in zijn rectorale oratie „Kerkverband" ('82), met omzetting van deletters, genoemd d'mater salem (d.i. moeder des heils) voor de doleerende Kerken van dien tijd. Omstreeks 1886 vervult de Kerk van Amsterdam wederom die rol. Haar Raad bestaat het op één vergadering „in de Attestenkwestie voor Gods Woord pal te staan en tegelijk de zelfstandigheid der Kerkvoogdij te versterken". En liet loon voor die trouw aan Schrift en Belijdenis? Schorsing van 5 predikanten, 42 ouderlingen en 33 diatenen! De Irenischen of „Vredelievenden" in de Bestuten zijn overstag gegaan. En zoo is „het conflict gekomen". Niet met de loochenaars van den Koning der Xerii, maar tusschen de belijders onderling.

Tegenover dit „conflict" nu trekt de teekenaar één lijn met Vondel, die, van-huis-uit feitelijk humanist, het destijds in geding zijnde leerstuk der praedestinatie schold als het „decretum horrible" en fulminant te velde trok tegen de predikanten Smout en Trigland, ja tegen heel de Gereformeerde Consistorie van de hoofdstad. Des dichters „Rommelpot van 'tHanekot" inspireert hem en hij teekent Kuyper als den qnniststokenlien haan, staande op de treeplank voor de Nieuwe Kerk. Zijn verschijning brengt heel de ren in rep en roer. Al het gebefte en gesteekte hoendervolk stuift op of vliegt elkaar in de veeren. Met een variatie op een fragment uit genoemd hekeldicht, luidt het onderschrift:

„'t Haantje Dikkop, om te banen Ruimer weg tot Hierarchy, Steekt bedekt na hokvoogdy, „„Ik zei Hofje moeite brouwen, En zijn ongenaaide rok Scheuren in het hoenderhok"."

Dat men op den achtergrond in het kerkportaal nog het scherpe profiel van Lohmans kop kan ontwaren, wordt in het vervolg duidelijk.

Plaat III („Uilenspiegel", 16 Jan. '86) ziet op de „paneelzagerij" in de Nieuwe Kerk te Amsterdam (6 Jan.). Een veelvuldig en jarenlang door „Synodalen" en iiWereld" geëxploiteerd onderwerp, om de leiders der Doleantie als inbrekers en roovers op de kaak te stellen. Onder het opschrift „Lavertu redivivus, Paneelzagen

P Gereformeerden grondslag" worden Kuyper en Jhr A. F. de Savornin Lohman voorgesteld als schulgen aan misdrijf en geweldpleging. Zij zijn met in- Panning van alle krachten bezig met een lange schrob- 8 een deurpaneel te verwijderen, om zich tot de ^^nsistoriekamer toegang te verschaffen. Enkele peren ^'^ ""? ** *^® distinctieven van ouderwetsche dominees Puriteinsche ouderlingen, in gezelschap van een kater (Klaas Kater en Jtsart Jr'oesiat, resp. voorzitter en secretaris van „Patrimonium"), slaan rustig en met welgevallen dit karwei gade.

Deze en andere spotprenten, alsmede krantartikelen, pamfletten, liedjes, een komediespel en glossen zonder tal hebben zoo zeker de helft van ons volk de leugen van een ongehoord schandaal op de mouw gespeld. Reeds was gelasterd van „complot" en „revolutie". Nu klonk „duitendief" de geschorsten na.

En dat, terwijl de vork zoo gansch anders in den steel zit!

Het Classicaal Bestuur, dat over de kerkegoederen van Amsterdam niets te zeggen had, wijl de Kerkeraad hier eigen „vrij beheer" bezat, matigde na de schorsing van de 80 ambtsdragers zich kerkvoogdij-rechten aan en nam wederrechtelijk bezit van de befaamde consistoriekamer. Hiervoor had het in den omgedraaiden Ds A. J. Westhoff — eenmaal door Dr Bronsveld den „trompetter van Kuyper" genoemd! — een heftig handlanger verkregen. Deze, die den sleutel al „op zak" had weten te steken, koos voor dat bedrijf den nacht uit: het oude slot ging uit de deur; een Amerikaansch vleugelslot werd er op geschroefd; vervolgens werden de zestien paneellijsten weggestoken; daarna werden de vier paneelen gewapend met een pantser van ijzeren platen; en uitgezochte „pootige kerels" werden als wachters geposteerd!! Van dit nachtwerk hebben de teekenaar en zijn makkers merkwaardig de wereld immer onkundig gelaten. En ook hebben ze er nooit een prentje van gemaakt, hoe pas enkele uren te voren voor het Classicaal Bestuur Ds B. J. Adrian! en Dr E. Laurillard in bijzijn van eenige diakenen met een ijzeren bout de brandkast der Diaconie for(; eerden!

Maar in valsch licht werd gesteld en grof bespot het noodwendig en plichtmatig gevolgde feit, dat den morgen na het duister bedrijf de wettige Kerkvoogdij zich weer in het bezit van de consistoriekamer stelde. Dat heeft heel wat voeten in de aarde gehad en heel wat personages zijn eraan te pas gekomen. Doch een rol heeft zelfs Kuyper daarbij niet vervuld. En Lohman, als rechtskundige erbij gehaald, heeft enkel met de politie geconfereerd, bij de wachters op heengaan aangedrongen en den in de kosterij verschenen Ds Westhoff met zulk een welsprekenden blik aangezien, dat deze ijlings door het raam van een bijkeuken naar buiten de wijk nam. De president-kerkvoogd Rutgers is het toen geweest, die zich niet uit de hem opgelegde beheerstaak dringen liet. En op advies van den ter plaatse verschenen Kerkvoogdij-advocaat Mr Th. Heemskerk werd, teneinde de afsluiting weg te nemen en het vreemde slot hiervoor een beletsel was, door den timmerman der kerk W. C. Beeremans het rechterpaneel uitgezaagd. Ziedaar — om een kwalificatie van den historicus Prof. Dr H. Brugmans in „Het Nieuwe Amsterdam" te gebruiken — „de fameuze paneelzagerij"!

Korten tijd later heeft het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank te Amsterdam verklaard, dat het Classicaal Bestuur niet het allerminste recht had op te treden. En ook het Openbaar Ministerie bij den Hoogen Raad heeft in zijn conclusie ter terechtzitting van 15 Juni 1888 al de daden van het Classicaal Bestuur inzake het beheer der kerkegoederen onwettig genoemd.

Waarom dan al die laster en heel die heibel? 't Is duidelijk: met voorbijzien van alle onrechtmatige handelingen van het Classicaal Bestuur, Dr G. J. Vos Azn en Ds A. J. Westhoff, moest de „paneelzagerij" als een ongehoord gruwelstuk uitgelegd, om de Gereformeerden en hun leider te treffen. Een niet-geschorst Kerkeraadslid zond het Roomsche dagblad „De Tijd" de naïeve verklaring: „Ons streven, ons werken, ons wenschen is er uitsluitend op gericht, om aan Dr Kuyper zijn Waterloo te bezorgen. Hij moet er onder!" En door woord en beeld bewees de caiicatuur hier trouwe bondgenootschap, vooral door pon en stift van „Uilenspiegel". Het blad heeft zonder rust week-aan-week en maandenlang den koekoek-één-zang „paneelzagers!" aangehouden en vond den naam „kerkdieven" nog te mooi. Kuyper werd voorgesteld als de paneelzager-tuchthuisboef Lavertu, die „twaalf jaar kreeg", zijn medestanders heetten „de bende van Kuyper—Lavertu", terwijl Lohmans naam werd gekoppeld aan dien van den dollen Wederdooper Knipperdolling, wiens leven van revolutie eindigde op het schavot.

In October des vorigen jaars heeft Prof. Dr A. H. de Hartog, „in de hoop, dat te midden der oorlogvoerende volken de Kerk van Christus een beter voorbeeld zou geven", aan den Kerkeraad der Hervormde Gemeente van Amsterdam het verzoek gericht, om het bekende deurpaneel „nu na 50 jaren te doen herstellen in zijn oorspronkelijken vorm". Nog altijd zit een ongeverfde plank op de plaats van het uitgezaagde paneel. De Kerkeraad heeft het verzoek echter „na eenige discussie met groote meerderheid afgewezen". Bij wien de blamage?

Natuurlijk moest met de „paneelzagerij" ook de groeiende actie der Antirevolutionairen worden belaagd. Tegen Deputatenvergadering en Kamerverkiezing was „Uilenspiegel" met het feit van 6 Jan. '86 druk in de weer: Kuyper, „'t hoofd der Anti-Revolutie", moest er aan! En voor Lohman werd gewaarschuwd, wijl „een staatsman, die met breekijzers omgaat en met paneelzagers meedoet, niet aan een ministerie kan komen"!

Maar niet minder had de Doleantie-caricatuur het op de nog kleine Vrije Universiteit gemunt.

Haar hoogleeraren zijn weinig bijzonders, zelfs niet te vertrouwen. De „aartsprofessor" Kuyper is één stuk huichelarij:

„De taal des Duivels en der eng'len, In eenen adem saam te meng'len, Is Kuyper's wonderlijke gaaf."

Daarom wordt aangeraden: „niets van Bram te lezen: dat rooft de rust en zielevreê"! Schouderophalend wordt van Lohman gezegd: „Ja, als het een wezenlijke professor was! Maar het is maar een professor in het Recht aan de Vrije Universiteit. Onder onze menschen beteekent zoo'n professoraat natuurlijk niemendal". Op rijm worden stuk-voor-stuk al de hoogleeraren geteekend als „professoi-s, die dan toch maar nagemaakte professors zijn", en allen-bijeen voi-men zij „een geweldig mager zoodje".

Doch, dit staat wel vast: die hoogleeraren hebben „het conflict uitgelokt"! En „zij hebben dat gedaan ter wille van hunne Universiteit"! „Ik zeg maar", aldus Kwik in het z.g. humoristisch-satiriek weekblad, „als men eene Vrije Universiteit heeft, die zoo'n beetje op zwart zaad zit, en men weet, dat de Kerk aardig wat in de brandkast heeft, dan is het een moeilijk ding om van de kast af te blijven". En daarom wordt den studenten — echt wetenschappelijke colleges zijn er toch niet, — door een der professoren... zaagles gegeven!

Plaat IV („Uilenspiegel", 27 Febr. '86), waar een tiental studenten, wien de domheid op de gezichten ligt,

in allerlei houding en manier de aanwijzingen van een hooggeleerde volgt, spreekt voor zichzelf. Als men het onderschrift „Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag" in verband brengt met het z.g. grappig bericht, dat „al de studenten der V.U. onderricht zullen ontvangen in de eerste beginselen van het smidsvak, voorzoover het op sloten betrekking heeft, alsmede in het hanteeren van de zaag", en met een elders te lezen sonnet-regel: „'k zie de kas, mitsgaders al haar volheid", — dan wordt later ook duidelijk het vileine: „als de kas vermeesterd was, zou zij wel dadelijk overgebracht zijn naar de Vrije Universiteit", want deze, aldus elders, „zou er ineens meê op de beenen komen!"

Op 14 Febr. '86 hielden de geschorste ambtsdragers te Amsterdam een bidstond. Reeds tevoren trachtte de spot die samenkomst te ontwijden. Plaat V („Uilenspiegel", 13 Febr. '86) stelt voor „De bedestond der Paneelzagers". Het blad schreef: „Vergeet niet, dat Kuyper het van 't klompenpubliek moet hebben"! Nu, de teekenaar beeldt dan ook een samenkomst van wel zeer eenvoudigen uit, bedoeld is natuurlijk dom volkje: vooraan hofjesbewoonsters met neepjesmutsen en daar achter uitgestreken gezichten van mannen. Onder het

blijkbaar zeer lange en met groote stemverheffing uitgesproken gebed van den voorganger zit een der vrouwtjes van verveling te geeuwen, terwijl een ander een snuifje neemt. Op den voorgrond liggen naast elkaar geknield Lohman, Keuchenius en Kuyper, elk met een zaag bij zich, en een groote in rok gestoken en met itte das getooide kater (Klaas Kater, die de consistorie oor de kerkvoogden bewaakte).

Voor 't eerst zien we hier Mr L. W. C. Keuchenius n het gezelschap der paneelzagers. Bij de gebeurtenissen an 6 Januari was hij niet betrokken. Zelfs woonde ij niet in de hoofdstad. Maar ook deze antirevolutionaire oliticus, die met de geschorsten sympathiseerde, moest er aan gelooven"! Reeds zes jaar geleden had hij in e volle Tweede Kamer uitgeroepen: „Wij schamen ons en naam van Gereformeerden niet!" Zijn onversaagd elijden van Gods Gezalfde is later, toen hij minister as, als „godsdienstwaanzin" gebrandmerkt. Zulk een an moest toch aan den spotpaal! Een paar weken erder had men hem al afgebeeld, op weg naar Kuyper

en Lohman, met een zaag voor de bekende deur staande. De kleine gestalte komt met een nog grooter zaag en zegt: „De vrienden zullen al met verwondering gevraagd hebben: waar blijft Keuchenius zoo lang? Natuurlijk ben ik van de partij... ik houd van iets rumoerigs. Maar ik heb mij den tijd moeten gunnen om mijn 5% kolom vol te kletsen — en de noodige bijbelteksten op te snorren..." (K. schreef ook in de pers.) En nu wordt door de teekenstift hier ook de kleine figuur van dezen grooten held ten spot gesteld: zijn door lijden schier uitgeteerd lichaam en dat door een beroerte verwrongen gelaat. Deze trekken worden elders die van „een helbewonertje" genoemd en zijn krachtig geloof wordt voor „starhoofdig fanatisme" uitgemaakt. Hier wordt hij „de femelaar" gescholden en elders vergeleken bij den woesten Lumey van der Marck („het zwijn der Ardennen"). Wat 'n evenwicht!

Plaat VI („Uilenspiegel", 23 Jan. '86) zinspeelt op de Wederdoopersche woelingen in de 16de eeuw te Munster, toen de gewetenlooze, ijdele en zinnelijke dweper „Jantje van Leiden" (Jan Beukelsz.) zich als „koning

van Sion" uitroepen en kronen liet. Zij geeft een tooneelbedrijf uit een z.g. spektakel-opera „Bram van Amsterdam" weer en draagt ten opschrift: „Huldiging van den koning van Sion in de Nieuwe Kerk". Kuyper, dragend een kroon en een wit kleed, houdt als scepter een zaag, terwijl Lohman in deemoedige houding hem op een kussen de beheersteekenen van de Nieuwe Kerk aanbiedt en een ander hem wierook toezwaait. Eén der twee puriteinsch gekleede trompetters houdt een vaandel: „Zagers van Sion". Voor den „koning" liggen enkelen geknield, ook een heilsoldate. (Het Heilsleger kwam omtrent dezen tijd in de hoofdstad.) Het niet zichtbare koor heft, blijkens het onderschrift, den zang aan: „Domine, salvum fac regum!... Buigt voor Abreuii, den Profeet!" Maar tenslotte geeft het pilaarbord (over de „hoovaardigheid") de venijnige tendenz van heel dit vertoon aan!

De Doleantie en wat met haar verband houdt moet door de caricatuur gekarakteriseerd worden als uitingen en strevingen van een eerzuchtig en huichelachtig wezen, dat Dr Kuyper heet. Daarom wordt van hem gesproken als Kuyper: „eerst een ijveraar voor de moderne richting, bezweken voor de verzoeking om van de wedergeboorte der orthodoxe theologie gebruik te maken voor eene betere carrière...", waarvoor hij zich „de tale Kanaans eigen maakte". In een nieuw „volkslied", door Tijl gedicht, heet het o.m.:

„Siet, ick ben Abram Kuyper Van gereformeerden bloet; Al sou het Lant verderven. Toch strijde ick er vol moet. Met Kater en met Vlugge Ben ick gantsch onverveert; Sij hebben Coninck Abram Altoos getrouw geëert.

Onfeilbaar paus geboren. Van 't echt Calvijnsch geslacht, Een Vorst der Kerk verkoren Ick altijts ben geacht. Voor Godes Woord en leere Heb ick vrij onvertsaegt, Gelijk een held met eere, Paneelen doorgesaegt."

Plaat VII („Uilenspiegel", 6 Febr. '86) is een terugslag op een artikel van Keuchenius in „De Standaard", waar­

in de Synode der Hervormde Kerk vergeleken wordt bij „eene lichte, snelle kemelin, die hare wegen verdraait". De teekenaar brengt deze vergelijking in beeld en wijst in een onderschrift, ontleend aan Dr Brehm's „Thierleben", op talrijke kwade eigenschappen van het dier, dat zijn berijder afwerpt, in het zand vertrapt en in den steek laat, nadat het langdurig met allerlei tuchtmiddelen en „bekeeringspogingen" tevergeefs bewerkt is. Zoo wordt in deze teekening: „Doorreizende Pelgrims, Een beeld uit de woestijn des levens" de „kettermeester" Kuyper, die rusteloos gepoogd heeft de Synode tot beter inzicht te brengen, smadelijk afgeworpen, terwijl de als kameeldrijver gekleede en gewapende Keuchenius de wild geworden Synode-kemelin tot staan tracht te brengen.

Plaat VIII („Uilenspiegel", 20 Febr. '86) doelt op een Doleantie-episode te Kootwijk. Van de Kerk daar rijmde Tijl opzettelijk:

„Schaamle kudde! achttien jaren Zwierft gij zonder herder rond! Niemand, die uw lot wou deelen En uw hei begeerlijk vond."

De Gemeente, die de eerste was om den band met de Synodale Organisatie te verbreken, zou nu in den eersten Theol. candidaat der Vrije Universiteit, den heer ff. H. Houtzagers, — volgens het blad

natuurlijk juist goed genoeg voor „een beroep naar een nieuwe boerenrepubliek in Zoeloeland", — weer een predikant verkrijgen.

Reeds bij bevestiging en intrede zou 't er „geweldig gereformeerd toegaan: van dik hout zaagt men planken". Immers Kuyper deed „wat des houtzagers is" (!) en zoo zal Houtzagers doen „wat des Kuypers is". Een week vóór den datum kondigt het blad aan: „De intreêrede van Ds Houtzagers zal door al de Calvinistische paneelzagers uit Amsterdam worden bijgewoond", en een „bericht uit Kootvsdjk" luidt: „Er wordt hier een poffertjeskraam opgericht ten behoeve van de studenten der V.U., die de Intreê-preek van den Eerw. Houtzagers komen bijwonen".

De plaat-titel „Het Heide-Aposteltje" duidt op student H. H. Kuyper, hoofd­

figuur in een zoogenaamde romantisch-historische operette: „De zoon van den koning van Sion" of „Lohengrin te Kootwijk". In het gefantaseerde libretto ziet men (in een eerste bedrijf) „de Kootwijksche Maagd, die in een hartroerend recitatief vertelt, dat zij sedert

achttien jaren van zielespijs verstoken is geweest en op het punt is aan Irenissimus te bezwijken". Zij vertelt haar droom, door een jongen ridder te zullen worden bevrijd. Zweepgeklap wordt gehoord en de aria van een vigilante-koetsier, die het postillon-lied aanheft:

„Ho, ho, ho! Die het rijden wil verstaan, Moet met ons naar Kootwijk gaan!"

Achter de koets over de Veluwe vlogen „voetgangers met breekijzers en zagen", die „een vrij studentikoos liedje" zingen. Als na aankomst het portier geopend wordt, treedt H. H. Kuyper met zegenende handen naar voren en spreekt (aldus het plaat-onderschrift):

„Goe'n avend, luui! hoe geet 't nog? De gezondheid heb'n wi allen nog. De groetnis van mün voajer!"

Als „koor" treedt de bevolking op met: „Zoo, Abramszoontje! ben i doar!? " Later (in een tweede bedrijf) treedt „de reddende ridder" een der woningen binnen, waar blijkt „dat er zich reeds anti-nomiaansche vergiftigingsverschijnselen voordoen". Zingend heft hij zijn incognito op:

„Van papaatje Bram Ben ik het zoontje, (bis) Thuis zit ik naast hem Ook op een troontje! (bis)"

Dan neuriet zacht het „koor":

„Hij kijkt als Abraham, voorwaar, En lijkt papa Bram op een haar!"

De schrijver geeft zijn „inspiratie" dan verder als volgt: „Abraham Junior verlangt hierop den sleutel van de kerk. De meester zingt eenige Hattemistische uitvluchten met synodale wendingen, en weigert. Hierop treedt de eerste bas naar voren, drukt den redder een groote zaag in de hand en zingrt op bekende wijs:

„Dit is het zaagje van papaatje!... Draag het met trots aan uwe zij; Geef de Synode op haar baadje, Jaag dat kameeltje in de hei!"

Orgeltonen uit de verte verkondigen, dat dit ; meer noodig is, en dat de kerk reeds opengebroken Zoo is ook hier weer de caricatuur aangewend het gebeuren in de eerste Kerk der Doleantie met ij, , gen en spot te omringen en in scène te zetten als e»» stuk van vertoon en geweld. Ook Dr G. J. Vos maakit zich hieraan schuldig door in zijn werk „Het Keerpm, , in de jongste geschiedenis van Kerk en Staat" te schril ven, dat „aan den koster de sleutel (is) ontfutseld" ei zelfs van „de overrompeling van het kerkgebouw k Kootwijk"! En dat tei-wijl het sleutel- en overrompelinn, verhaal van a—z verzonnen laster is. List noch geweu zijn gebruikt en de koster heeft, nadat hij begrene, had, dat de wettige Kerkeraad de bevestiging deed g( schieden, de kerkdeur geopend.

Plaat IX („De Lantaarn", jaarg. '86, no. 16), onda het opschrift „Hedendaagsche Godsdienstoefening" hej) de droeve historie van politioneel en militair machtsvertoon in en om het kerkgebouw te Leiderdorp tsi,

grondslag. Men ziet hier veldwachters, marechaussees, infanteristen, huzaren, getrokken sabels, gerichte netten, geweren in den aanslag, opgestelde kanoimeii, aanrollend gevechtsmateriEial en legerpaarden. En alles tot... bescherming van een ringpredikant, die voor nog geen tiental menschen in dit wederrechtelijk ii gebruik genomen kerkgebouw het woord voert. Bijbelwoord van Matth. 10 : 34 maakt het onderschrill van deze spotplaat uit.

De geschiedenis is vrijwel bekend: dat de Kerkeraad aan de Synode bericht zond deze niet langer als bestuur over de Kerk van Leiderdorp te erkennen; dat de Synodi daarop meende in de rechten van dien Kerkeraad t moeten treden, o.m. door het laten preeken van rins predikanten; dat zij zulks nog wel liet doen in hei kerkgebouw zelf, waarover zij nimmer het beheer had gevoerd, doch integendeel Kerkeraad en Kerkvoogdij, „vrij beheer" bezittend, eigen volle rechten hadden; dal een eigenmachtig optredend president-kerkvoogd den burgemeester er toe bracht zich schuldig te maken aan grove bevoegdheidsoverschrijding en partijdige willekeur; en dat door het gerequireerde machtsvertoon in het anders volkomen stille dorp op de Zondagen 25 Juli, 1 Augustus en 8 Augustus de rust onnoodig en schandelijk verstoord werd.

Mr de Savomin Lohman heeft terecht in de Tweede Kamerzitting van 29 Juli over dit, zich repeteerende, geval een welsprekende interpellatie gehouden en o.m dit den Minister voorgehouden: „De geschiedenis leert ons, helaas, dat wij wel eens gelijk krijgen als het t( laat is!" Zoo ging het ook nu weer. De vredelievende — doch „doleerende"! — Ds G. Vlug werd volslagen valschelijk beschuldigd van en aangeklaagd wegens „verstoring van een godsdienstoefening door wanorde". De felle Synode-man Dr A. W. Bronsveld schreef voor zijn 28 Sept. te verschijnen „Kroniek" in „Stemmen voor Waarheid en Vrede" o.m.: „Indien de heer Vlug zij» overtreding moet boeten met gevangenisstraf, zal niemeind hem houden kunnen voor een martelaar". I" zooverre verkreeg deze scribent zijn wensch, dat Officier van Justitie op 27 Sept. voor den bel een gevangenisstraf van i5 dagen en 8 gulden bo* durfde eischen! Maar ter rechtszitting stonden de 1)«' schuldigende getuigen (onder wie burgemeester Parmentier, ringpredikant Wildeboer) schier „met den vol tanden". En op 4 October vereenigde de Rechtbank zich met het pleidooi van den verdedigW dat primo de ter beschuldiging aangevoerde feiten onbewezen waren gebleven en secundo zelfs het element voor het misdrijf, n.l. een geoorloofde godsdienstoefeningi ten eenenmale had ontbroken. Ds Vlug verkreeg vnjspraak en werd van alle rechtsvervolging ontslagen! De onwettig vanwege de Synode ingedrongen en tevens in Leiderdorp allerminst gewilde Ds H. WiW»boer, die den eigen leeraar Ds Vlug moest verhinderen op te treden, alsmede de daarvoor ontboden poU'i*' brachten in de gemeente zooveel consternatie teweeg. dat de nu voor de luidruchtigheid angstig geworden ringpredikant reeds een half uur vóór den bepaalde» aanvangstijd van den dienst kerk en kansel in *" steek liet. Toen heeft Ds Vlug op het voorlezersbankp —• de burgemeester verbood hem den kansel — het vo tot kalmte vermaand en de rust bewerkt. Alzoo *» de beschuldiging tegen dezen predikant wel volstre

valsch. In weerwil van dit alles moeten de Doleerenden S^ schandvlekt blijven. Het blad, waaraan de plaat ont-

i(> end iSi bevat geen mededeelingen of beschouwingen, maar daarentegen is de caricatuur-laster van „Uilenniegel" zooveel te ijveriger in de weer. In een schendlied wordt de Gemeente aldus aangeduid: „'t Volk van Qg^ is daar ter plaatse Eene godvergeten bent". En van de „Leiderdorpsche kopvandenrompsnijders" wordt hun predikant Ds Vlug, inderdaad de bezadigdheid in nersoon, geteekend als „de kerel" met „ontembare woestheid", gelijk aan „een razend everzwijn". Natuurlijk moeten hierbij nog gefantaseerd worden Lohman aan het hoofd van „met hooivorken gewapende boeren", «n v£in „Abraham I" een „Veldheerlij ke legerorder ter „gjegenheid van de roemrijk© overwinning te Leiderdorp".

Hier vervult de caricatuur uitsluitend den dienst van lasterenden spot. IMeer verband houdend met de realiteit ja meer overeenkomstig haar geëigend karakter is slechts het caricatuur-bericht van 14 Aug. '86, dat de Minister van Oorlog gelden aanvraagt „om het wapen der cavalerie uit te breiden met een afzonderlijk regijient kerk-cavalerie, verdeeld in vijf escadrons, welke (esp. gekazemeeid zullen worden te Leiderdorp, Kollum, Reitsum, Voorthuizen en Kootwijk", welk „regiment jen naam zal voeren van hemeldragonders, om aldus een ouden historischen naam in wezen te houden".

Plaat X („Uilenspiegel", 1 Jan. '87) is de laatste, die ik hier reproduceer: een stoet op weg naar een kerkgebouw ter „Plechtige inwijding van de doleerende kerk in 1887".

Werd door het spotblad reeds de week na de doleantie te Kootwijk gesproken van een „plechtige wijding en zalving van Dr Abraham Kuyper als patriarch-bisschop der doleerende kerk"; voorts later gezegd, dat „als er eene doleerende kerk wordt gesticht, Kuyper dan Paus wordt", en dat deze daarom „met Leo XIII in onderhandeling is om eene oude tiaar over te nemen", — de teekenaar heeft blijkbaar Kuyper toch slechts de eerstgenoemde waardigheid willen toekennen en hem, aan het hoofd van den stoet, uitgerust met het bisschoppelijk ornaat, mijter en kromstaf. Vlak achter hem „klossen" een paar boerenjongens, die zoo ongeveer voor „koorknapen" moeten fungeeren en elk een grooten bijbel torsen. Dan volgen voor deze pontificale ceremonie als hoofdpersonen Keuchenius en Lohman in Puriteinen-costuum, met de „Gelaarsde Kat"! Ouderlingen, predikanten en het „gemeene volk" vormen de menigte.

Heel deze teekening-compositie is er weer intens op berekend de wereld diets te maken, dat de Doleantie niets anders is dan een zaak van Kuyper, Lohman c.s., die door de domme goê-gemeente als een Godszaak wordt aanvaard. Daarom, gelijk in den strijd voor de scholen met den Bijbel een liberaal hoogleeraar ten aanzien van de leiders afwerend uitriep: „Geen dweepzieke Alexanders, Geen Brammen vol venijn...", zoo moeten ook in de Doleantie-dagen de voormannen in den strijd voor de zuiverheid der Kerk met spot worden overgoten. En allermeest Kuyper, door „Uilenspiegel" genoemd „de groote stichter van de dolle... ik wil zeggen van de doleerende Gereformeerde Kerk", en met hem heel het Gereformeerde Christendom:

„Ruik je niets? O, 'tis verschrik'lijk. Hè, zoo'n vieze, nare geur! Dat is 't Christendom van Kuyper, 't Christendom met groot© keur!"

Tot besluit het rijm, vol van valsche beschuldiging «n druipend van haat tegen het „leelijk beest", dat «leerheiligheid" heet en overal in den land© bij d© Doleantie zijn kwaad sticht:

„Het waart straks met schijnheilig mom In steden en in dorpen om. En praalt op zijn conscienti©! Verdeeldheid, diefstal, ketterjacht Zijn 't merk der demons van den nacht. Tsa, — weer di© p©stillentie!"

Aan het slot mag wel geconstateerd, dat in de Doleantiecaricatuur de objectiviteit doorgaans verre te zoeken 'S. Bij teekenaar en schrijver is de blik beneveld door storend ingrij penden hartstocht. Waar de caricatuur nier gewoonlijk een uitdragen van eigen antipathie is eu tendentieus in heel den opzet, moesten de objocten 8ö hun motieven sarrend en hoonend bespot: vroomdoenerij, walgelijke schijnheiligh©id, heerschzucht, materialisme.

En het resultaat? Bi] velen óf een grijnslach óf de haat.

Maar... onlangs schreef iemand: „Historische stroomi'jes heeft men nu eenmaal nog nooit met succes be­ streden door de détails hunner vertegenwoordigers — détails tot d© tweede macht dus, — aan den spotlust prijs te geven". Dit woord van een liberaal scribent, veel ruimer opgevat dan, geldt ook voor de historie van ons heilig erf.

Ja: „Zalig di© vervolgd worden om der gerechtigheid wille, want hunner is het Koninkrijk der hemielen. Zalig zijt gij als de menschen u smaden, vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken om Mijnentwille!" (Matth. V:10, 11.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1936

De Reformatie | 24 Pagina's

De Doleantie in de Caricatuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1936

De Reformatie | 24 Pagina's