STEMMEN UIT ONZE KERKEN
„Uit de goede werken verzekerd."
IV.
UrS'inus gaat in zijn explicatie op Zon-dag 33 nog nader in op de beteekenis van < le goede werken. - Bii vraag en antwoord 91 onderzoekt 'hij :
1. Wat goede werken zijn.
II. Hoe izij kunnen gedaan worden.
III. Of de werken der heiligen zuiver of vdmaait gaeA zijn.
IV. 'Hoe zij, daar ze onvolmaakt goed - zijn, 'Gode kunaen, hehagen.
V. Waarom ze gedaan moeten worden.
VI. Of ze voor - God vordienstehjik zijn.
Van belang voor de 'kwestie, waarom het gaat, is wat bij zegt bij V. Waarom de goede werken moeten gO'daan worden en of ze nood- 'Za'keiijlfc zijn.
„Boven bij ivraag 86 zijn eenige oorzaken, die tot het doen van goede werken moeten 'aandrijven, verklaard', die hiertoe strekken; n.l. de wedergeboorte, 'die nood-^ zakélij'k isamenbangt met - de recbtvaardiging; de dank.baarheid voor de verlo'ssing; 'bet prijzen van 'God; de bevestiging van ons geloof en onze verfkiezing; en bet goede voorbeeld, waardoor anderen 'voor Christus gewonnien worden.
Deze oorzaken kunnen zeer breed viitgebreid en tot drie afdeelingen teruggebracht worden, als we zeggen, dat 'de 'goede werken moeten gedaan worden-, 'om Gods wil, om 'O n s z e 1 f s wil en om d e 8 naasten wil.
Om ons zelfs 'wil: 1. 'Opdat wö door 'de goede "vverken ons geloof betuigen, en aangaande dat (geloof) uit ben zekeï zijn. Mattb. 7:18; Phil. 1:11; Jao. 2:17.
Uit de werken nemen wij' dus waar, dat wij bet ware geloof hebben, omdat een 'gevolg (effect) er niet is-zon- 'der zijn oorzaak, lem men 'de oorzaak uit het eigen effect moet leeren kennen. Indien wij derhalve do goede werken en de nieuwe gehoorzaamheid in ons niet gevoB'len, zijn wij hypocrieten, en hebben bet ware geloof niet, maar een - kwade coniscientie. Want bet ware geloof (dat nooit al zijn vruchten mist) brengt alleen al» oen vruchtbare boom de goede werik'en, de göboorzaambeid en - de bekeering voort, en - deze onderscheiden bet waar - geloof van bet historische, het tijdgeloof en de huichelarij zelf.
2. 'Opdat wij zeker zijn van 'de vergeving •der zonden ons door Christus verworven, dat wijl om Christus' wil gerec b t- vaardigd zijn. Want de rechtvaardiging en de wedergeboorte 'zijn bijeenbeboonende weldaden, die zoo over en weer samenhangen, dat ze nooit kunnen gescheiden worden. Want Cbristus beeft ze beide tegelijk voor ons verworven, namelijk é& vergeving 'der zonden en 'den Heiligen 'Geest, Die door bet geloof in ons den ijver tot 'de goede werken en de nieuwe gehoorzaamheid' opwekt.
3. OlP'da.'t - wij zeker izjj, n van onae verkiezing en zaligheid. 2 Petr. 1:10- !> «» oorzaak komt voort uit de ivoorafgaande. Alléén toen de, gereobtvaardigden vanwege de verdienste Zijn Zoons beeft God uit Zijn loutere barmhartigheid van
«euwigheid uitverikoren. Rom. 8 : 30. Van de verkiezing 2Ün wij dus zeker uit de rechtva8.rdiging. Dat wij waarluk de rechtvaardiging (die nooit aan de uitverkorenen gegeven wordt zonder de heiligmaking) verkregen heb- }, en in Christus, 'leeren wij bennen uit het geloof; het geloof uit de ivruöhten des geloofs, dat is (uit) de goede irerken, de nieuwe gehoorzaamheid en de war© bekeering. Rom. 8 : 13; 2 Tim. 1 : 6.
4. Opdat ons geloof door de goede werden geoefend, gevoed, versterkt en bevorderd worde. "Want in hen, die aan de booze iegeerlijk'heden, tegen hun conscientie, toegeven, kan li^t geloof niet 'zijn, en daarom ook geen goede conscientie, noch vertrouwen op een verzoend lea goedgunstig God.
Vï^ant het gevoel van de Goddölifke gunst jegens ons en een geruste conscientie verkrijgien wij' alleen uit het geloof. Indien gü naar het vleeisch leeft zoo zult gij sterven. Wekt de gave op, die in u is, etc.
5. Opdat wijl met de goode werken ons ie'ven, onze beiijdenis en onze roeping jyersieren en eeren. Ef. 4:1.
6. Opdat wij de t ijde 1 ijk e en eeuwige straffen ontgaan. Matth. 7 : 19; Rom. 8 : 13; Ps; 39 : 12.
7. Opdat wü van God mogen verkrijgen de geestelijke en lichamelijke bel-iïijniagen, - -dde in dit- en- - hetr toekomende leven - aan de goede werken verbonden zijn. 1 Tim- ^ '• 8. Want indien G'od niet zou willen, dat de hoop op belooningen 'eia de vrees voor straffen drijfveeren voor - de goede werken zouden zijn, zou Hij deze argumenten in Zijn beloffceni en bedreigingen niet gebruiken." ^)
Hiermee hebben wij' weergegeven wat TJrsinus in zijn Explicatie over de kwestie zegt.
Prof. ïïepp had m.i. vóórdat hij theologen onder ons beschuldigde, dat zij het begin van Zondag 32 sotirappen. als niet-reformatorisclh-, nauwkeurig moeten nagaan, wat er precies in Zondag 32 staat te lezen; in welk verband de Catech. de dingen heeft gezet; wat TJrsinus er zelf over beeft gezegd in ziin Explicatie. Wanneer dan daarmee de concrete uitingen van de df'or p-rof. Hepp- bestredenen waren vergeleken, *uden we heel wat zuiverder oordeel kunnen vellen.
Nu geeft prof. Hepp echter eerstens de wtoorden uit Zondag 32 - zeer onzuiver en onvast weer. Hij spreekt van goode werken, kenmeAen, vruchten des geloofs, zondor te onderscheiden. Hü spreekt van uit de goede werken verzekerd; uit de vruchten {kenmerken) verzekerd; maar is niet eens begonnen met een zuivere analyse van vr. en antiw. 86 te geven. - De 'theorie, die prof. Hepp huldigt 'over de „iverzekering uit de kenmerken", woi'dt overal geconstateerd, waar hij die vindem wil.
De redeneering is ongeveer zóó: In Zondag 86 is spraSae van „uit de vrudhten verzekerd".. Vruchten = kenmerken. Wij worden dus uit de kenmerken verzekerd. Wie nu zegt: gy kunt niet uit de kenmerken «pUiBmi«Q- tot-da- zekerheid'des "geloofs, verkondigt-'een Iketterij.
Prof. Hepp noemt nergens namen van deze 'ketters, en citeert nergens hun gevoelens. Hij: wekt alleen weer gi'o'oter onrust op. Moet in 'Zoo'n sfeer straks de Synode van Sneek beslissingen nemen?
Doet zulk optreden het broederhart geen pijn?
1) Ursinus Opera Theol. Tom. I Icol. 316—318.
Cur facienda sint bona opera: & an sint necessaria. Supra ad quaest. 86 aliquot causae impulsivae bonorum operum sunt exlpicatae, quae hue pertinent: nempe, regeneratie necessario cohaerens cum justificatione: gratitude pro redemptione: celebratio Dei: confirmatie nostrae fidei & electionis, & bonum exemplum: quo alii Christo lucrifiant. Hae causae p«Dssunt latissimae diduci, revocatae ad tres classes, si dicamus bona opera esse facienda, Dei, nostri & proximi catisa.
Nostri causa: 1. Ut bonis dperis testemur fidem nostrara, & de ea ex iis certi simus. Matth. 7:18; Phil. 1:11; Jac. 2: 17. Ex operibus ergo agnoscimus nos habere veram fidem, quia effectus non est sine sua causa, & causam ex proprio effectu cognoscere oportet. Si ergo bona opera & novam obedientiam •n nobis non sentimus, sumus hypocritae, nee habemus veram fidem, sed malam conscientiam. Fides enim vera (quae nunquam fructibus omnibus suis caret) sola velut arbor fructiiera profert bona opera, obedientiam, resipiscentiam, & 'haec fidem veram discernunt ab historica, temporali & ab ipsa hypocrisi.
2. Ut simus certi de remissione peccatorum nobis per Christum impetrata, nos esse propter Christum justificatos. Justiticatio enim & regeneratio sunt conjuncta beneficia, quae sic inter se cohaerent, ut_ nunquam possint separari. Christus enim utrumque simul nobis impetravit, nempe peccatorum remissionem & Spiritum sanctum: qui per fidem studium bonorum operum ac novam obedientiam in nobis excitet. 3. Ut certi simus de nostra electione et salute, 2 Petr. 1:10. -tiaec causa ^ provenit ex praecedente. Solos enim justificatos propter meritum filii sui Deus ex mera sua misericordia ab aeterno elegit: Rom. 8:30. De electione igitur sumus certi «X jusfificatione. Justificationem vero (quae nunquam datur e'ectis sine sanctificatione) nos esse consecutos in Christo, cognoscimus ex fide: Fidem ex fructibus fidei, hoc est, bonis operibus, nova obedientia, & vera resipiscentia. (In margine: Rom. 8:13; 2 Tim. 1:6.) 4. Ut bonis operibus fides nostra exerceatur, alatur, corrooeretur, & provehatur. Nam qui indulgent pravis cupiditatibus «ontra conscientiam, in iis non potest esse fides, eoque nee oona conscientia, nee fiducia in Deo placato et benevolo. Sensum enim favoris erga nos divini & pacatam conscientiam antum ^ ex fide obtinemus: Si secundum carnem vixeritis, raonemini: suscita donum quod in te est, & c. • '-'' bonis operibus omemus & conhonestemus vitam prof es- ™^'? «.vocationem nostram: Ef. 4:1. O- Ut vitemus poenas temporales & aeternas. Matth. 7: 19; Rom. 8:13. Ps. 39:12. " ' ^. D^ consequamur praemia spiritualia & corporalia, Muae promissione comitantur bona opera in hac et futura vita. DOP ""' iis • ^' •^'^' ^"''" ^™^ vellet spem praemiorum, & metum ^"^ ^^^-^ causas impulsivas bonorum operum, non uteretur argumentis in promissionibus & comminationibus suis.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1939
De Reformatie | 8 Pagina's