Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?
XX.
Sinds de Synode van 1917, \yaarop de zaak ter sprake kwam, is er veel veranderd.
Een groot deel van het voorbereidefide werk, dat daar noodig werd geacht, is thans geleverd.
Het tekstonderzoek is thans op een-rustpunt gekomen.
Andere vertalingen dreigen ook in onze kringen de Statenvertaling te verdringen.
Voorbeelden ter vergelijking van de STV. (= Statenvertaling) met nieuwe vertalingen, welke als voorbereidend werk vooi een verbeterde vertaling kunnen dienen.
1. Uit de Psalmen. 2. Uit Jesaja. 3. Uil .Teremia. 4. Uit "de Klaagliederen. 5. Uit Habakuk. 6. Uit Nahum. 7. Uit 1 Koningeji. 8. Uit Mattheus. 9. üit Galaten. 10. Uit Eteze. 11. Uit Filippenzen. ., , .»: ;
Evenals Prof. Greijdanus van Kampen'5[^i^iP-ook Prof. van Leeuwen van Utrecht een drietal Paulinisehe brieven in Kok's „Korte ^Verklaring"' bewerkt en j^-gfeSolossensen ••0^^: sémi^: The-ssalonicensen. ; ••••., '. - . .^ > • •, :
Uit de vele veranderingen, welke hij in z-ijn nieuwe vertaling aanbi*engL jrorde .M slechts enkele gewezen. ïï^^SsE^^PSl^^P: '
Eerst dan uit den brief aan de Kolóssen& ën.
Ingrijpend schijnt de verandering, welke hij voorstelt in Kol. 1:15. Voor „de Eerstgeborene aller kreaturen" (Stv.) wil .hij lezen: Eerstgeborene over alle schepsel". In dien zin werd het eigenlijk van orthodoxe zijde steeds verklaard, , maar hier is het ook voor den eenvoudige i|i^^^ivertaling duidelijk. : : ; .:
Kol. 1:26 luidt in de Stv. „[Namelijk] de verborgenheid, die verboirgen is geweest van [alle] eeuw e n en van [alle] geslachten, maar nu geopenbaard is aan 'Zijn heiligen". Prof. van Leeuwen vertaalt echter: de geheimenis, verborgen geweest voor de wereld period en en voor de generaties — 'nu echter werd het geopenbaard aan Zijne heiligen".. Men lette er O'p, hoe in deze laatste vertaling alle ihlasschingen vermeden zijn. Zonder-verder te vragen of „eeuwen" en „geslachten" niet behouden konden blijven, heeft'Prof; Van lyeeuwen ongetwijfeld willen laten uitkomen, dat bij „eeuw" hier niet mag worden gedacht aan ©en tijdperk van juist honderd jaar en bij , ^, geslacht" niet aan de genetische samenvatting van verschillende families.
Paulus drukt zich in Kol. 1:29 krachtiger uit dan de Stv. doet vermoeden. Deze heeft: Waartoe ik ook ar beide, strijdende naar Zijne werking, die jn mij werkt met kracht". Prof. v. L. zet daarvoor in de plaats: hiei-voor zwoeg ik ook, worstelende overeenkomstig• Zijnerelier-, gie, die machtig in mij werkt". '; Miïi^^pp^^
„Ziet toe, dat niemand u als eëh'r'obt've-rvoere door de philosophie en ijdele verleiding, naar de overlevering der m e n s c h e n, naar de eerste beginselen der wereld en niet naar Christus." Aldus de Str. in Kol. 2:8. Evenwel wordt dit door Prof. v. L. vereenvoudigd tot: Geeft acht, dat er niet iemand is, die u m e e n e e ni t door - z'n philosophie, die ij d e 1 bedrog is, volgens me, p, schelij k'e o ver Ie ver i n g, volgens de w e r e 1 d s c h e elementen, en niet volgens Christus". 'De „eerste beginselen der wereld", gelijk de Stv. ze noemt, zijn dikwijls opgevat in een zin, welke niet juist kan zijn en welke eenigszins door die vertaling in de hand wordt gewerkt. Hiermee is echter niet gezegd, dat door de vertaling „wereldsche elementen" 'vaststaat, waf er .mee; _. bedoeld is. Zij heeft clleen deze verdienste, dat zij een veel voorkomend misverstand afsnijdt.
Een aanmerkelijke verbetering beteekent ook de nieuwe vertaling van Kol. 2:14. Onze Stv. roept hier weer inlasschingen te hulp. En dat geheel onnoodig. Zij geeft te lezen „Ui tgewisch t heb-Ijende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen [bestaande], hetwelk, [zeg ik] eenigerwijze ons tegen was en heeft dat uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis ge-)iageld hebbende". In de nieuwe vertaling is dat geworden: doorhalend het tegen ons getui gend document, dat met z'n inzettingen tegen ons was, heeft Hij. ook dit tusschen ons weg^ genomen, doordat Hij het aan het kruis nagelde". In het midden latend of het niet wenschelijk is het woord „document" door een zuiver Holland sch woord weer te geven, moet men toegeven, dat het woord „handschrift" weinig inhoud voor ons heeft. Heel de zinskonstrukti, ^k^t bier een gunstige wijziging ondergaan.
Eén - van de moeilijke plaatsen in dezièn'Brief is hoofdstuk 2:18, 19. De Stv. maakt ervan: Dat [dan] niemand u o v e r h © e r s c h e n a a r z ij n e n w i 1 in nederigheid en d i e n s t der © n g e 1 e 'n, intredende in 'h/^t-g^^n, "hij niet gezien heeft, tevergeefs - -'ö'pgeblaz en zijnde" door het verstqnd zijns vleesches; en het hoofd niet behoudend©, uit hetwelk het geheel© lichaam, door de samenvoegse-1 en en samen.b indingen voorzien en-s a-m e u g e V o e g d zijnde, opwast met Goddelijken wasdom". Prof. v. L. leest hiervoor: Niemand ontzegge u den kampprijs, terwijl hi| behagen h e e f t in „nederigheid" en e n g e 1 e n v r o oi m-heid, in gezichten ingewijd, voor niets zich opblazend door zijn vleesdh elij ken zin, en hij houdt zich nietaanhet Hoofd, uit wien het geheele lichaam door de gewrichten eir verbindiirgen z'n toevoer verkrijgt en s^aamg ehouden wordt, en (zoo) wast met Goddelijken wasdom.
De afwijking van de Stv. is hier al bijzonder sterk. Weinig woorden bleven onveranderd. Men stelle maar naast elkaar:
„dat niemand u overheersche" en: „niemand ontzegge u deii...kampprijs" (dit laatste is veel uauwkeuriger);
Maar zijen wil en: „terwijl hij behagen behagen heeft en in gezichten ingewijd:
„intredende ih''h; èïgèën']^|^i, 0'gezien heeft" en: „in gezichten ingewijd"; •fftflS*-..
„tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleesches" en: „voor niets zich opblazen! door zijn vleeschelijken zin”;
„het hoofd niet behoudendg^^^^hij houdt zich niet: aan het Hoofd.
„door de samenTOegfltén 'en--=samenbind.ingpn voorzien en samengevoegd" en: „door de gewrichten en verbindingen z'n toevoer verkrijgt en saamgehouden wordt" (de schrijfwijze „z'n" voor „zijn" prefereeren wij niet). ^•Msis'sMf ' ^
Wie zon durven betwisten, /^^ laling veel licht over deze moeilijk' verstaanbare plaats ontsteekt? Natuurlijk blijven hier nog vragen te over. Paulus zinspeelt hier op, religieuze toestanden, waarvan wij totiiogtoe niet. voldoende op de hoogte zijn. En als - *vij ons één opmerking mogen veroorloven: wij geven d© voorkeur aan het ), d)enst der engelen" of liever-nog aan: engelenvereering, dan' aan.
Maar dat zijn al te maal dingen, welke" eventueel door de Synode te benoeriien Deputaten kunnen overwegen.
In Koh 2:33 werkt de Stv. weer kwistig met inlasschingen. „Dewelke wel hebben eene [schijn]rede van wijsheid in eigenwilligen [Gods]dienst en nederigheid' en [in] het lichaam niet te sparen, ]doch].zijn niet in eenige waarde, [maar] tot verzadiging van het vleesch". Dta, t het zonder of met een kleine inlassching, ' welke eigenlijk geen inlassching is, ook kan, bewijst Prof. v. L.: Deze^, .hoewel zij den naam van wijsheid hebben in ©igaiwilligen godsdienst en nederigheid en niet ontzien van het lichaam, zonder voor iemand Van. waarde te zijn, dienen toit, verzadiging.'van .het, vleesch".
Langer mogen we echter bij dezen brief niet stilstaan.
Daarom vestigen wij alleen nog maar de aandacht op Kol. 3: „En de vrede Gods he er sch e in uwe harten, tol welken gij' ook' geroepen zijt in één hchaam; en weest dankbaar" (Stv.). En daarnaast: „En de vrede van Christus zij k a m p r e c h t e r in uw harten, tot welken gij ook werdt geroepen in één lichaam: en Ijetoont u vriendelijk". (Prof. v. L.).
Thans komt 1 Thessalonicenzen aan de beurt. Als voorbeelden kiezen wij 2:6, 17; 3:1, 5; 4:6 en 5:1.
Eerst 1 Thess. 2:6.
„Noch zoekende eer uit menschen, noch van u, noch van anderen; hoewel wij [u] tot last konden zijn als Christus' Apostelen", zoo de Stv. „Noch hebben wij: van menschen eer gezocht, hetzij van u of A^an anderen, hoewel wij als apostelen van Christus in aanzien kunnen zijn." Zoo Prof. V. Leeuwen. Dat de laatste vertaling beter in het verband past, ziet men bij' den eersten oogopslag.
1 ïhess. 2:1
„Maar wij, broeders! van u b er oof E^^^'ees t zijnde voor een kleine wijle tijds, iia'ar het aangezicht, niet naar het hart, hebben ons te overvloediger benaarstigd, om uw aangezicht te zien met groote begeerte." Zoo de Stv. , , Wij nu, broeders, van u voor korten tijd verwijderd gehouden — in persoon, niet met het hart — hebben ons te sterker beijverd in groot verlangen. uw aangezicht te zien." Zoo-Prof. v. Leeuwen. Klinkt de laatste vertaling niet veel natuurlijker'']
„Daarom., " [ö'eze begeerte] niet langer k tl n n e n d e v e r d r a g e n, h e b b e n w ij g a a r-ne willen te Athene alleen ge 1 aten worden." ZoO' de Stv. „Wij konden het dan ook| niet langer uithoud en-en wilden lievej^ alleen achterblijven in Athene." Zoo| Piof. V. Leeuwen. Hier kan weer gekonstat'eeré: worden, dat de» inlassching van 'de Stv. geheel| overbodig is, ja zelfs storend werkt. En wij den'keii: niet, .., " dat iemand het zal willen opnemen vooi: de zinsnede , , hebben wij gaarne willen te Athene| alleen gelaten worden", waar een zooveel ; 5eei vondiger overzetting mogelijk blijkt.
„Daarom ook'fd#zé"b'eg"6©tte^"nie t 1 anger kunnende verdragen, heb ik [hem] gezonden, om uw geloof te yers taan; of niet missohien de verzoeker u zou verzocht hebben, en onae arbeid ijdel zou wezen." Zoo de Stv. „Daarom hield ik, , et ook niet langer uit en zond om tè-j e r n e m e n naar uw geloof, of toch niet de verzoeker u verzocht had en onze moeite op' nietszou uitloopen." Zoo, Prof. v. Leeuwen^., Niet zoogemakkelijk is het te verstaaii, wat het beteekentf „om uw geloof te verstaan". „Te vernemen naar^ uw geloof" begrijpt .daarp-fegen-'ieder. , ,
1 Thess. 4:6.
„Dat niemand zijnen broeder vertrede, noch )jedriege in [zijne] handeling." ZoO' de-Sfv. Wat mag, , ^ dat beduiden? vraagt men allicht. , ', geen uitbuitenf' en afzetten bij het zaken-doen" antwoordt Pro; V. L. in zijn vertaling kort en bondig
1 Thess. 5:1.
Maar van de tijden en de gelegenheden, - Bro( dersl hebt gij niet van noode, dat men u schrijve."| Zoo de Stv. Uit het verband laat zich wel opmaken, wat hiermee is bedoeld. Toch is het „Ovefi het „hoelang" en „wanneer" een schrijven te.on^ vangen, broeders, hebt g*j niet noodig", nog||w zoo eenvoudig.
Het zal wel niet noodig zijn er nogmaals'-fïiai te herinneren, dat wij niet steeds en onvoorwaardelijk voor de nieuwe vertaling partij kiezen Als men maar toegeeft, dat het zaak is-, jg; , iG!| over deze dingen te beraden.
Wij komen, dan nu tol 2 Thessalonicenzejii'-i Voorop gaan een paar losse-: tekst; e'n., 2 Thess. 2:15.
„Zoo dan, broeders! staat [vas't]'^eh 'hoütlt d^ i n z e 11 i n g e n, dié u geleerd zijn, hetzij door [o-nsj woord, hetzij door onzen zendbrief." (Stv.).j Het woord „inzettingen" zou misverstand in de'| hand kunnen werken. „Overleveringen" is beter. Aldus dan ook Prof. v.L.: „Welnu dan broeders, weest standvastig en hondt u aan de overlev.er ing en, die gij van ons geleerd liebt, moard.©liii& of .per brief.
2 Thess. 3:6. Paulus gebiedt hier, dat hÏ0]f'"^lW*'^aï^^feefl ken van den broeder „die ongeregeld wandelt". Waarin dat ongeregeld wandelen bestaat, meldt de Stv. niet. Maar de vertaling van Prof. v. .L. licht ons in, dat de broeder „(zijn werk)> 5 ver zuim t".'Er waren er immers in Thessalonip ka, die met het oog op de Wederkomst degJHe^ ren niet meer arbeiden wilden.
Als naar gewoonte drukken we ook een' gedeelte^ uit beide vertalingen af, opdat de lezer ze ver Ditmaal de perikoog over den afval en den ; an| Christ (2 Thess. 2:1-12)
1. En wij bidden u, broeders! door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, en onze toevergadering tot Hem,
1. Wsj, wagen u echter, ' broeders, met betrekking tol de fcomst onzes Heei-en 'Jezus Christus en onze vereeniging met Hem,
2. Dat g« niet haastiglijk bewogen woidt van verstand, ot verschrikt, noch door geest, noch door woord, nocli-door zendbrief, ' als van ons [geschreven] alsof de dag van Christus aanstaande ware.
2. dat gij u niet (zoo) spoedig het hoofd op hol laat' brengen of opgewonden geraakt, noch door een geest(es-niting), noch met beroep op een woord of een brief van ons, als zou de „dag des Heeren" aangebroken zijn.
3. Dat niemand u verleide op eenigerlei wijze; want [die komt niet], tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mensch der zonde, de zoon des verdorfs:
3. Laat niemand op eenige manier u misleiden.
'4. Die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd, of [als God] geëerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods als een God zal' zitten, zichzelven vertopnende, dat hij God is.
4. want eerst moet de afval komen, en 'de goddelooze raenscli geopenbaard worden — het kind des verderfs, —, die zich verzet en verheft tegen al wat God heet ot vereerd wordt; hij zal zelfs in deu tempel Gods plaats nemen, en (trachten te) bewijzen, dat htj God is.
5. Gedeukt gij niet; dat ik, nog bij u zijnde, u deze dingen gezegd Irel) ': * ,
5. Herinnert gij u niet, dal ik, toen ik bö u was, n dit (meer dan eens) gezegd heb •> .
6. En nu, wat [hem] wederhoudt, weet gij, opdat hij geopenbaard worde te zijner eigen tijd:
6. En voor 'toogenblik weel gü, w-at (hem) weerhoudt; als het zijn tijd is, moet hij geopenbaard worden.
7. 'Want de verborgenlieid der ongerechtigheid wordt alrecde gewrocht; alleenlüfc, die
7. "Want als mysterie is i-eeds de goddeloosheid werkzaam; alleen (niet langer dan)
hem nu wederhoiidt, [die zal hem 'wederhouden], totdat hij uit het midden zal [vveggedaan] worden.
totdat die hem nu weerhoudt, uit den weg geOiaan is.
8. En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden^ denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en teniete maken door de verschüning Zijner toekomst ;
8. En dan zal de goddelooze geopenbaard worden, dien de Heere Jezus verdoen zal door den adem van Zijn mond, en teniet zal doen als Hö; verschijnt bij Zijne „komst";
9. [Hem, zeg ik, ] wiens toelÈbmst is naar de werking des i Satans, in alle ki-acht, en tee-1 tenen, en wonderen der leu-; . gen;
9. zijne „tomst" is naar de werking, van den Satan in allerlei laacht en leugen-teekenen en - wouderen.
'10. En in alle verleiding 'der onrechtvaardigheid in degenen, die verloren gaan; daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen ^-hebben, om zalig te worden.
10. en allerlei verleiding van ongerechtigheid voor hen, die verloren gaan, daarom, dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben lot hun behoud.
11. En daarom zal hun God zenden eene kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden - gelooven;
11. Eu daarom zendt Grod him een werking, die hen verleidt om aan de leugen geloof te slaan,
12. Opdat zij allen veroorf deeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar ©en welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid.
12. opdat allen geoordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar behagen hadden in de ongerechtigheid.
Persoonlijk zouden we „wégge< ia: , aai'=^ Lvende vers anders willen Vertalen.
De redenen daarvoor gaven, wij opi in'óiïs-'höek „De Antichrist". V-^^S-
Maar overigens lazen wij de vertaling van 'deze ^passage door Prof. v. Leeuwen met veel genoegen.
Ze draagt niet wq^fe^tot verheldering bii.
Schrift en ScMftbeschouwinB.
IV.
Op de "'hièchanische Schriftbeschouwing, gelijk : zij, van schismatieke zijde wo< rdt gehuldigd, kon geen scheller licht worden géwoirpien, dan door de passage, welke wij reeds citeerden: „Welnu, zoo is de ^peilige Schrift op zichzelf een donker en (lood boek, als niet de .Heilige Geest èn licht schenkt aan ons zielsoog, waamiede wij haar lezen , èn licht - wei-pt op het landschap^ der goddelÖ'iiQ realiteiten, waarvan zij gewaiagt", .|§|^^f|^^^^i
Welken zin hier de uitdrük'king', j, öipi ziichzèlf''-— een uitdrukking, welke overigens velerlei mogelijkheid openlaat — heeft, wordt door wat er op volgt verklaard, zoodat daarover geen twijfel kan ^Jiestaan. '
Naast de Schrift wordt hier geplaatst tweeërlei verlichting van den Heiligen 'Greest, één van het „zielsoog" en een van „de geestelijke realiteiten'.', waarover de Schrift spreekt.
Eerst door die tweeërlei verlichting •wTD-fdt 'oe Schrift „gemaakt" „tot het levende Woord van
De die èr niet bij, '''^Ï^S is zij^ donker en dood. De ïéeï van zulk'een tweeërlei verlioh-|ing des Geestes nu gaat in tegen de G-erefo-r-Itneerde beschouwing.
De Gereformeerden .keilden ten allen tijde slechts |één verlichting (illuminatio) naast de ööhrift, 'fa wel deinwendige.
Maar van een uitwendige verlichting, welke 'bij de Schrift zou moetenv.hiikomen, - i wisten zii niets.
En met'reden.
Voor hen was de Schrift zelf Go'ds openbarin g.
En openbaar maalkt, dat is licht.
De Schrift zel-f is .i%ffii^rlichting, van den Heihgen Geest.
Wie dan ook daarénnovein nog feén •verlichtmg van den Geest aanneemt, welke Zijn verlichting iri de Schrift zou moeten verlichten, miskent in
'deze het werk van den Heiligen Geest. Het licht, dat de Heilige Geest in de Schrift 2elf ontsteekt, wordt dan duisternis genoemd 1 Door een bijzondere uitwendige verlichting zou dus de Heilige Geest 'Zijn verlichting in de Schrift nog eens moeten overdoen.
Of erger nog: de verlichtende werking déS^K^-Égs in de Schrift zelf wordt geloochend. M^SÊ^': pi Al wie op Gereformeerd standpunt ^stas^^OT^ét pulk een Schriftopvatting wrafcen^^^p^^^j-^pl.: I»'De Schrift zelf dwingt er toe.
Wij zouden hiör kruinen wijzeÉi^g|& É? ö!-9den 'psalm, waar tegenover de' taal, welke hemelen, da, g en nacht spreken en waardoor Gods eer - wordt verkondigd, wo-rdt gesteld de „wet" en het , , getuigenis des Heeren". Zonder eenigen. overgang, lin machtig kontrast met de openbaring Gods in 'fle natuur, wordt hier (vs 9) bezongen de hee-rnjkheid der bijzondere openbaring in „wet" en «getuigenis". Onze psalmberijming trachtte dat Ifenigszins te benaderen door: „Des Heeren wet |i»chtans, verspreidt volmaakter glans".
Maar misschien zou men van schismatieke zijde b'elwisten, dat dit mede van het geschreven woord geldt. En waar Dr Geelkerken een zeer eigenaardige opvatting heeft van de verhouding tvisschen het „gesproken" en het , , gesohreven" Woord Gods — wij komen hierop-nog wel terug — willen , wij, dezen psalm voorloopig onbesprok-eu latenj^^^fi
Om drede reden doen wij dat oofe met den & 9den psalm en zien dus* ook' ai van een beroep: iï* hgt bekende 105de vers: „Uw Woord is een lamp voor mijlf^ V'öiêt'in-êèll'iicht voor (o.pi, , Qv.erJ. mijn pad".
Wij zullen, om ons Schriftbewijs zóó klomnrend te maken, dat tegenspraak uitgesloten is, liever zulk, een plaats uit de' Schrift kiezen, waaruit het ten volle duidehjk is, dat met het „woo-rd" de Schrift wordt bedoeld.
Daarvoor dient zich als vanzelf aain 2 'Petr. 1:29, dat in onze Statenvertaling luidt: En wij' hebben het profetische w O' o r d, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daaroip acht. hebt als opeen licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgenster opga in uw harten".
wel doen zich bij deiiSStifiiéi^OTiM^ exegetische
Zoo is men het , iiis^éP'^iViè¥? i§pSf; waarom in den grondtekst het profetische woord „vaster" (het „zeer vast" in onze Statenvertaling is minder nauwkeurig) wordt geheet, en.
Ook is er verschil van meening.over of het slot van den tekst „totdat de dag aanlichte enz." eschatologisch (op het einde dezer' bedeeling betreMdng hebbend) dan wel van den tegenwoiO'rdig-en tijd moet worden verstaan.
Zelfs zijn er, die bij duistere (eigenlijlk' onverzorgde, verwilderde, dooT struiken overgroeide, derhalve donkere) plaats niet alleen denken aan het hart, maar aan heel de wereld, waarin .Petru-Sfct^^^z, )jn lezers leefden.
Maar hierin stemmen alle exegeten overeen, dat met het „profetische , - wpord.
Het volgende ver|^^^Mi^^M0fe? , en.s^sO'nbetm baar uit.
Daarin toch wordt hël'„pïöfètische; #Öórd"' uitdrukkelijk omschreven als „profetie der Schrift". Van deze profetie der Schrift nu wordt gezegd, dat zij is een licht (Grieksch: luchnos, lamp-, lantaarn).
En wat natuurlijk'van^het profetisÉi"-^WDTO'"¥an het Oude Testament geldt, geldt ook van het
Nieuwe, geldt van heel de Schrift. Heel - de Schrift is een licht, een lampi^^^^antaarn.
Zij wordt niet pas. een licht, wanneer het hart of de wereld verlicht is. Neen, zij is juist een licht, dat in de duisternis schijnt, in het stikdo-nkere hart, in de diepduistere omgeving.
Zij is niet iets, v; ^otM: ilieh#; ? teugkaatst, een reflektor.
Zij is zelf licht, ixeest-e'slicht. Zij behoeft geen verder licht. Het is met de Schrift als met dö^^^ , , Zij schijnt altijd. Maar een blinde ziet dat niet.
Dat komt natuurlijk niet daarvanda, an, dat de zon duister is, maar dat hijzelf duister is.
Hoogstens kan .men zeggen, dat de zon duister is VOO r h e m. Maar nooit, dat de zon duister is op zichzelf. En korrekter drukt men zich uit, wanneer men 'het zóó inkleedt, dat hij duister is voor de zon.
Wat nu zuUï een blinde noodig heeft, is, dat zijn oog weer geschikt wordt gemaakt om het zonlicht te aanschouwen.
Maar hoe zoudt gij oordeelen over een oogarts, die beweerde: er is meer noodig, want als het oog verlicht is, dan moet er daarenboven nog een verlichting van de zon plaats hebben? Breng dit nu over op den mensch' in zijn verhouding to-t de Schrift.
De Schrift schijnt wel. Zij schijnt altoois. - Wij zijto. echter van nature blind voor haar. 'Doch wannee-r nu door de inwendige verlichting des Geestes onze blindheid wordt weggenomen, zien wij het licht der Schrift.
Wij zouden dezelfde dwaasheid begaan als die oogarts, die ook nog een verlichting van de zon noodig achtte, wannee-r wij overlegden: wel weet ik, dat Ik blind was en nu zie, ik zie dat liefelijke en tegelijk majestueuse licht van de Schrift, maar wat er aan ontbreekt, is, dat die Schrift zelf nog niet verlicht is.
De fout van Dr Geelkerk-en is deze, dat hij de olie uit de lamp giet en slechts het omhulsel van^ het licht overhoudt. En daarna konstateert: er moet licht bij komen.
De fout van Br Geelkerk'eOTil^ggê^-dat hij het licht des Geestes uit de Schrift zelf wegneemt, zoodal hij slechts een omslag met bladeren en letters in de hand heeft, iets mechanisch en nu wil, dat de Geest van buiten , ai.^ oipi.die Schrlffl zal gaan schenen.
Het bedenkelijke is dit, dat hiji. 'Géèst scheidt, dat hij den Geest in dé Schrift. zelf uitbluscht.
Hoe dit te rijmen is met het feit, dat hij zeer beslist aan de onfeilbare inspiratie vsEÖ^^^Schrift door den Heiligen Geest vasthoudt? ; ^^^^P\-',
Dit is o.i. alleen hieruit te - verklaren, dat er bij hem op dit pnnt, ge-lijk ook op; andere, gevonden wordt een gebrek aan dogmatisch doordenken.
Als we hieraan eenige waarschuwing mogen verbinden is 'het deze: men neme hem met zijn tegenstrijdigheid en passé niet de logika op hem toe: hij neemt uit de Schrift zelf de werking des Gees-: teS: . weg^ •enjlua: : , ; HrOiet-, liii ook - weL-denojGoddeliiken
ööa'Spfö-hg-^afer--"schrifp lóOcffiehen^^ men 'hem onrecht. Men zou' evenzeer in omgekeerden zin de logika kunnen laten beslissen: hij belijdt de onfeilbare' inspiratie van de Schrift en dus houdt hij de Schrift voor een licht, dat geen belichting meer noodig heeft. Beide redeneeringen zijn onjuist. Men moet re-kening houden met de tegenspraak, welke hij^ ten. opzichte vw. zichzelf openbaart.
En dat wy uit dit--eene citaat niet meer-nal-en, dan er in ligt opgesloten, bewij'ze 'h-et beeld, waarmee hij zijn gedachte poogt te illustreeren én dat aan zijn geciteerde konklusie voorafgaat.
„Wij zitten", zegt hij, „in onze woonkamer. Buiten haiir ligt het wij-de landschap-, de wereld. En nu is daar de vensterruit als het onmisbaar intermediair, waardoor wij in onze woonkamer alleen met die buitenwereld in relatie van aanschouwing kunnen geraken. Toch gaat het ons niet om die spiegelruit, maar om die buitenwereld, dat landschap." En later: „Laten wij nog even ons herinneren het beeld van de vensterruit, waardoor iemand vanuit zijn woonkamer het landschap buiten ziet. Het is duidelijk, dat een vensterruit op zichzelf — van hoe zuiver spiegelglas ook vervaardigd — niet geno-egzaam is om een landsohap te zien. Bij alle uitnemendheid van zooi'n vensterruit blijft het landschap toch onzichtbaar voor den blinde, wien in de kamer het licht der oo-gen ontbreekt, en evenzeer, wanneer het daarbuiten nacht is .en ge-en zonliclit het landschap kleurt."
Al houden wij gaarne er rekening mee, dat oannis conaparatio' claudicat, dat alle vergelijking mank gaat, deze vergelijking gaat niet eens mank, maar gaat heele-maal niet.
Immers, indien de Schrift niet meer is dan een vensterruit, dan wordt zij — en dat 'klo-pt met de voorstelling, welke vroeger reeds van schismatieke zij-de gegeven is, toen tussChen Schrift en Schriftbescho-uwing een vo-Udige scheiding werd.gemaakt, waarop-we in het eerste artikel van deze reeks kritiek oefen-den — feitelijk inhoudloos. Een vensterruit toch heeft zelf geen inhoud. Breidt er zich een landschap voor uit, dan ''ziet men een landschap. Houdt er een verhuiswagen voor stil, dan merkt men van het landschap niets en Irijkt alleen tegen den wagen. Klautert een kleuter op het kozijn, dan schouwt men vóór alles een kinderfiguurtje. De vensterruit als zoodanig is leeg. Wat men op die wijze van de Schrift maakt is ee-nl vorm — meer njet. *k? 3iiï
Ook kan men wel verzekeren, dat Se "Schrift een onmisbaar intermediair is, maar blijft men vasthouden aan het beeld van de vensterruit, dan moet men juist tot haar misbaarheid besluiten. Iemand, die goede oogen heeft, heeft volstrekt geen vensterruit noodig om een landschap te bewonderen. Als hij er echt van genieten wil, dan zal hij het parool gehoorzamen: de vensters open. Liefst zal hij naar buiten gaan om daar zijn oog het landschap te laten af weiden. Het venster kan. hij missen. En evenzoo, wanneer iemand inwendig verlicht is door den Heiligen Geest en er ligt voor hem een land van geestelijke realiteiten, dan is niet in te zien, waarom hij de Schrift nu (als een vensterruit noodig heeft. Wie toch de noodzakelijkheid van zoo iets neutraals en mechanisch als een vensterruit bepleit, heeft van de Schrift niet anders dan een mechanische op-vatting.
Daarenboven, met de geestelijke realiteiten kan hi ei' kwalijk iets anders bedoeld zijn dan h-et werk der herschepping, waarvan Christus het centrum is. Maar hoe kan daarover — dus niet over het subjekt, de mensch — ooit de nacht dalen? -Is Christus niet de Zon der gerechtigheid? Moet er dan nog een andere Zon komen om Christus te belichten?
Nu denken wij er niet aan, om elke trek uit - dit voorbeeld op de Schrift over te brengen en daarvoor Dr Geelkerken verantwoordelijk te stellen. Hijzelf zal wel moeten toestemmen, dat van alle uitteraard gebrekkige beelden dit wel een van de ongelukkigste is, welke hij kon uitzo-eken.
Maar dit mag hieruit toch wel wo-rden afgeleid, dat hij nog een andere uitwendige verlichting van geestelijke realiteit noo-dzaikelijk acht dan die welke in de Schrift is gegeven.
Doch dan valt niet in te zien, waartoe de Schrift dan nog dient. Waarom zou dan die tweede, hoogere verlichting alleen niet genoeg zijn?
Op dit standpunt wordt alzoo de Schrift als middel ter verlichting overbo-dig. .
De Schrift wo-rdt inderdaad een duister bo-ek. Maar wat nut heeft de Schrift dan? Hoe kan er aan de Schrift nog gezag worden toegekend?
Wat blijft er van - de perspicuitas Sa-orae - , S; Mff'; (urae, van de he-lderheid der Heilige Söhrift, door onze vaderen als o-bj-ektieve eigenschap der Soïirift verdedigd, nog over?
Logisch moet., m en van uit zul k''^«ö©n gezichtspunt achtereenvolgens d: e au top is tie (geloofwaardigheid om zichzelf), de autoriteit, de noodzakelij--kheid, de helderheid en de genoegzaamheid van de Heilige Schrift loslaten. Men meent dan wel op; de tw-ee4ft; J, .d, e> ; hOiOgere verlichting terug te gaan. .
Doch., maakt uit watjj4%; -inho-ud daarvan
is, welke de geestelijke realiteiten daarvan zijn?
Geen ander antwoord is ten slotte denkljaar dan: hei sibjtkt; in dit geval de geloóvige.
Het liimen externum (uitwendig licht)samen met liet lumen internum (inwendige lichtV En zoo belandt men dan bij het suljjektivisme. De Gereformeerde houdt het echter met Calvijn, wanneer deze bij 2 Petr. 1:19 aant& ekent: In deze uitspraak veroordeelt Petrus ook alts^^nenschelijke wijsheid, opdat wij uit iets. anders dan uit ons eigen gevoelen ootmoedig leeren halen den rechten regel des verstands. Want buiten het Wooird laat bij den mensch niets overblij'ven dan diiisteniis. Bovendien dient hier wel te worden opgemerkt, dat hij hier uitspreekt de helderheid der Schrift. Deze lof ware valsch, zoo de Schrift niüt bekwaam en genoegzaam ware om ons zekerlijk |den weg te toonen. Zoo wie dan in gehoorzaamheid des geloofs de oogen opent, die zal mettordaad bevinden en bekennen, dat de Schrift niet tevergeefs den naam van lantaarn draagt. Zij is wel duister den ongeloovigen, maar dat zijn die, welke tot hef verderf geëigend, moedwillig blind zijn."
Dit over de bewering, dat de Schrift oip zichzelf een donker book is.
Nu willen wij de tweede bewering: dat de Schrift op zichzelf een^dood boek is, , og^, de „waarheid beproeven.
Wij merkten al op, dat men iiööit mag zeggen: De Schrift zelf is duister. Wel: de Schrift is duister j, j-vooT den ongeloovige. Beter nog: de ongeloo--vige is duister voor de Schrift. En dan bedoelt men met „duister": duister ten leven. Want dat ook de ongeloovige nog lioht uit de, Schrift kan opvangen, maar dan een licht ten do'ode, hopen wij in één yan • onze, volgeirde, artikelen uiteen te zetten.
Met de noodigé' wijziging'kati 'hetzelfde toegepast op de bewering: de Schrift is op zichzelf dood.
De Schrift zelf is niet dooid. Zij is dood voor den dooden zondaar.
Maar ook hier ware het verkieslijk zich zóó |; uit te drukken: de dooide zondaar is dood voor alle geestelijk leven, ook voor de Schrift.
Niet zelden gebeurt het, dat een kind het.ouderlijk huis of een man zijn vroiuw verlaat, naar den vreemde trekt en in geen tien, vijfentwintig-jaren iets van zich laat hooren.
Alle levend kontakt is dan verbroken. In zoo'n geval wordt vaak verklaard: mijn zoon, mijn man is dood voor mij.
Maar daarom is hij nog niet dood op zichzelf.
Hij kan wel in blakenden welstand verkoeren en intenser leven dan ooit. Die twee: het „dood voor mij" en het dood Op zichzelf" Beïioort men dan ook elkander te houden
Voor wie de Schrift ook dood'magzgn, 'Sïnauw keuriger: wie er ook dood mag zijn voor de Schrift, de Schrift zelf is levend. > -.-=ii^-^^^. Want de Heilige Geest chrift Jiooit, De Schrift; , j|Si*J^^& |pj3.'.afi^^^^®': e.est niet te
F, en zwa.kke analogie moge dit toelichten. •Gelijk men weet, wordt het leven in de natuiw gewerkt en onderhouden door deji Geest Gods. Men denke slechts aan de vermelding uit Gen. 1:2, dat de Geest broedend, levenwekkend over de wateren zweefde, aan de belijdenis van Elihu (•Job 33:4), dat hij zijn leven ? i'ls mensch dankt aan Gods ' Geest en aan Psalm 104:30: Zendt Gij uw Geest uit, zoo worden zi| geschapen; Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks". .s^^lst^s.^
Men neme jru. een, bppm, , welke in yoll^^p¥#'
Geen verstandig meiïscn zal toch'-a? i^^p||pedeneeren: die boom is op zichzelf dood, j^^ï|Gods Geest doet hem leven. -
Zulk een tegenstelling zon ongerijmd zijn. Men kan uit dien boom het leven niet afscheiden. Anders is het geen boom meer, maar bouwmateriaal of brandhout.
En bouwmateriaal eifSffli^O'ut maakt den Geest nooit levend tot een boom."^
Wij zeiden: dit is een zwakke analogie. Het leven der Schrift is van veel hooger orde, dan het natuurlijke leven en de verbinding, , van Geest en Schrift is nog inniger.
Onze vaderen spraken dan ook ten ojDizicTKt'e vaii de Schrift van een actio c on è o m m i 11 a n s des Geestes, d.w.z. een actie, een werking, welke met de .Schrift vereenigd is, welke er onafscheidelijk aan' verbondet^^^zonder welke de Schrift zich niet denJïen 'Sii; ''zonder > xelke, , de ^Schrift geen Schrift meer zou ziji^S'i^^^^^^^f
En zij verzetten zich tegeh 'de dwa; img als zon do Schrift enkel en alleen een corpus scriptum, een geschreven voorwerp zijn.
Voor dit geloof beriepien zij zich op. de Schrift. •Wij moeten er natuurlijk van a!zie]%? & jd^^^ breed Schriftonderzoek in te stellen. J^^^"^
Slechts een paar Schriftbewijzen. ; ^^^^ Onze Heiland zelf verklaarde, dat de SciKriit/fflet dood, niet werkeloos is, maar wefkt.. Hij sprak tot de Joden: „Onderzoekt (juister: gij onderzoekt) de Schriften, want gij meent daarin het eeuwige leveiiyt^^^gbbeu en die zijn het, die van Mij getuigen.
De Schrift getuigt.
Dat getuigenis-de tuigenis des Geestes.
Het is de Geest, die in'dé SchSft 'getuigt. Zoo staat er o.a. in Hebr. 3:7 niet: elijk de Schrift of de psalm zegt, maar: Daarom, gelijk de Heilige Géïfï-'fegt: eden, indien gij Zijn stem hoort".
Daarom kwamen wij er ook tegen op, toen eenigen tijd geleden van schismatieke zijde de stelling 1 werd verkondigd, dat men wel mocht spreken vau f een inwendig getuigenis des 'Geestes in het hart^'? der geloovigen, maar niet van een uitwendig ge. tuigenis des Cieestes in de Schrift.
Dat gaat vierkant in tegen wat de Schrift .zel, | openbaart. *'
Men kan de Schrift wel dood verklaren. ' Maar daarom is ze nog niet dood. Daarvoor zorgt de Geest wel.
De Schrift getuigt van Christus en blijft getui, geiï3 De Geest maakt de op zichzelf doode Schrift J niet levend, gelijk men in het citaat van Dr Geelkerken leest, maar Hij houdt haar levend.
Nog op iets anders dient gelet. De schismatieke Schriftbeschonwing sluit ook in, dat zij niel de rechte verhouding ziet, waarin de bij^ zondere openbaring staat tot de Schrift en om-jj gekeerd.
Dat de bijzondere openbaring breeder is ^a^; de Schrift, dat niet heel de bijzondere openbaring in de Schrift is opgenomen, — wij durven cr-a onze lezers niet aan herinneren, dat is O'Uder de^a •Gereformeerden gemeengoed geworden, dat weet ieder hunner nu wel.
Da.t er dus onderscheid moet gemaakt tusschen.'; de liijzondere openbaring en de Schrift, behpef.tj geen betoog.
M.aar Dr Geelkerken maakt ergens het ofr^éi scheid zóó groot, dat het feitelijk weer op'-ïee^ scheiding uitloopt.
Hij richt tot iemand het verwijt, dat hij „in geen enkel opzicht onderscheidt tusschen het Woorda des H e e r e n, dat een kracht Gods tot zaligheid'ig is, levend en krachtig en doorgaande tot de diepste roerselen van ons bestaan, als een hamer, die steenrotsen te morzel slaat.... èn de H e i 1 i i Schrift, den Bijbel, het Boek der boekenj^ als boek op zichzelf". En hij verdedigt ziohj^ hij „niet van het Woord des Heeren, maar'^a den Bijbel als boek op zichzelf" zeide, dat hij'J^al donker en dood.
De uitdrukking „kracht tO't zaligheid" is ontlëena aan Rom. 1:16, waar sprake is van het evangelie' van Christus en' waarvan Paulus getuigt, da.t hij zich daarvoor niet schaamt. Dat eva.ngelie behiQoï-i tot de bijzondere openbaring.
De andere uitdrukking levend en krachtig" enz.l vindt men in Hebr. 4:13. Dat „levend en krachtig'j slaat daar op het Woord Gods en dit slaat weer| terug op de verkondiging van het Evangelie.
Zoo geldt dan het levend en krachtig wèl vau de bijzondere openbaring, wèl van de prediking van het evangelie, maar niet van de Schrift , .oip zichzelf".
Hierin is veel onklaars. Men is geneigd te vragen: hoe, als de Heilige Creest Zich openbaart door het gesproken Woord, xshet dan wèl levend en krachtig, maar als Hij , het doet door het gesproken Woord, dan niet?
Is het leven van het Woord Gods afhankelijk pm den vorm, waarin het gebracht wordt?
Ook hier duikt de gedachte weer boven, welke - wij reeds elders bevestigd vonden, dat DT G. de Schrift „op zichzelf" opvat als de vorm alleen. • Maar de Schrift ^s niet enkel vorm, doch ook inhoud. .^.,
Zelfs een gewoon boek bestaat maar niet uit papier en drukletters, maar wat het boiek tot boek maakt is zijn inhoud.
Of het papier slecht is en de letters half afgesleten, maakt het boek nog niet slecht.
In laet boek zit de geest van den schrijver. Maar oneindig sterker geldt dit van de Schrift. . Het is dezelfde Geest, die de Auteur is van het gesproken en van het geschreven Woord. , , : De inhoud van het gesproken en geschreven ' Woord mogen kwantitatief verschillen, maar kwalitatief, in wezen, blijft hij dezelfde. Die inhoud leeft.
Daarom de Schrift ook als boek spreekt en getuigt en leeft. •
(Waarom Dr G., nadat hij op zijn citaat werd ; aangevallen, tot de uitdrukking als „boek op ziohzelf" de toevlucht nam, wenschein wij later aan ••te wijzen).
Ook in de Schrift als boek werkt de Geest. Wie .dat ontkenl^ ontledigt weer de Schrift. . Hij zlT te turen O'p den boek v o r m, niet op het - jDoek der Schrift zelf.
Hij houdt zich bezig met het mechanische. Hoe heerlijk is tegenover deze schismatieke ..mechanische Schriftopvatting de organische der Gereformeerden.
Hierin is alles van Geestesleven doorstraald. De Geest is het, die door wedergeboorte en |; voortgezette vernieuwing den zondaar in levende-"1 gemeenschap brengt met den levenden Christus.
De Geest is het ook, die hem levensbewustheid Jjschenkt èn door de levende 'werking der inwendige |, verlichting èn door het levend getuigenis der le-"vende Schrift èn door-het levende inwendige getuigenis tot het levendgemaakte ik.
Zoo verloopt alles organisch.
Er is niets mechanisch bij.
De Schrift is niet gebonden aan een bepaalde |.foijbeluitgave.
De Schrift is zelfs niet gebonden aan de oorspronkelijke handschriften, want het is stellig niet buiten de bedoeling des Geestes om, dat die verloren zijn igeraakt.
De Schrift kan door verbranding van duizende pbijbols niet woerden uitgeroeid.
De Schrift is in de wereld de levende macht, die allen aanval doorstaat, die alle bestrijding art, die als organisch middel vaü' den Gèèst e geloovigen werkt bewust, levend geloof.
Van schismatieke zijde beroemt men zich gaarne: ij staan op de lijn van Kuypfer en Bavinck.
Hoewel wij dan niet allerlei getuigenissen van erschillende 'Gereformeerde theologen zullen bijrengen, meenen wij voor Kuyper^en Bav-inck en uitzondering te moeten maken. Waar wij van Kuyper nog al veel hebben te iteeren, willen wij aan het slot van dit artikel et Bavinck beginnen.
Dat heeft nog een voordeel-Aan den schismatieken kant stelt men gewoonijk Bavinck ver boven Kuyper. Men meent, dat de zgn. „Bavinok'-geesj^iiifeban S gevaren. •: •
Wat zegt Bavinck over deze kwestie? Wij citeeren "hier één der schitterendste-passages it zijn Dogmatiek (J bl. 4Ö5, 406). - ^^^iSl
Daarom staat - de Schrift ook niet op zichzelve. Zij mag niet deïstiscli worden opgevat. Zij wortelt in eene liistorie van eeuwen en is vrucht van de openbaring onder Israël en in Öjiristus. Maar zij is toich geen boek uit lang vervlogen tijden, dat ons alleen met personen en gebeurtenissen van het ver-. leden in verband brengt. De H. Schrift is geen dor verhaal en ge e JI oude kroniek, m a a i z ij is het a 11 ij d levende, e e u w i g j e u g 'd i g w o o r d, dat God nu in d e z e n t ij d e n alt ij d door tol zijn volk laat uitgaan. Zij is de altijd voortgaande sprake Gods tot ons. .Zij dient niet ' alleen, om ons historisch te doen weten, wat er in het verleden is geschied. Zij heeft zelfs de bedoeling niet, om ons een historisch verhaal te leveren naar den maatstaf der getrouwheid, die in andere wetenschappen geëischt wordt. De H. Schrift is een tendenz-boek: al wat te voren geschreven is, is tot onze leering geschreven, opdat wij door lijdzaamheid ejr vertroosting der Schriften hope hebben zouden. De Schrift is door den H. Geest geschreven, opdat zij Hem dienen zou bij zijne leiding der kerk, bij de volmaking der heiligen, bij den opbouw van het lichaam van Christus. In haar komt God d a g e 1 ij k s tot zijn volk. In haar spreekt Hij tot zijne kinderen, niet lüt de verte, maar van nabij. In haar openbaart - Hij zich van dag tot dag aan de geloovigen in de voUieid van zijn genade en waarheid. Door haar werkt Hij zijne wonderen van ontferming en trouw. Do Schrift is het blijvend rap po-r t tusschen hemel en aarde., tusschen Christus en zijne gemeente, , tusschen Giod en zijne kinderen. Zij legt ons niet alleen vast aan het verleden, zij bindt ons aan den levenden Heer in de h e m e 1 e n. Zij is de ^'viva vox Dei, epistola Dei omnipotentis ad suam creaturam. Door het woord heeft God eenmaal de wereld geschapen, door het woord houdt Hij ze in stand; maar door het woord herschept Hij haar ook en bereidt ze tot zijne woning. De theopneustie is daarom ook eene blijvende eigenschap van de H. Schrift. Zij werd niet alleen g e-t h e o p n e u s t e e r d in het moment, dat z ij te boek werd gesteld; zij is theopneust. Uit de openbaring' voortgekomen, wordt zij door de theopneustie levendig gehouden en efficax gemaakt.
Wij hebben hierin - eenige spatiëeringen aangebracht. Niet van „het Woord Gods" alleen, maar bepaaldelijk van de Schrift zegt hij', dat zij is het a 11 ij d levende, eeuwig jeugdige Woord.
De Scrijft is voor bem: de altijd voortgaande sprake Gods tot ons:
Uit bijvend rapport tusschen Clwis--fit^Sv'-e'n Zijn gemeente; tusschen God en Z ij u kinderen;
een spreken nie. maar van een openbaringS-feSr^dag "t'oa dag; een band aan'Sj^p^iilevenden Heer in de hemelen.
De theopneustie (ingeving, eigenlijk: Godsademing) der Schrift is volgens hem met het teboekstellen niet afgeloopen.
Na het opschrijven werd de Schrift niet vermechaniseerd.
Zij versteende niet.
Zij werd geen dood boek'.
Want die Godsademing gaat altijd door.
Zij houdt de Schrift levendig en maakt haar e [ f i c a X, effektief, werkkrachtig en doeltreffend.
Blijkt hieruit niet zonneklaar, dat de schismatieke mechanische Schriftopvatting niets gemeen heeft met den Bavinck-geest?
Dan misschien met den Kuyper-geest? Wij zullen zien.
Bijeenroeping van de Generale Synode verzocht.
De classis Zaandam heeft bijeenroeping van de Generale Synode verzocht binnen drie maanden.
Het lijdt wel geen twijfel of aan dit verzoek zal worden voldaan.
Dan zal in één of eenige zittingen het gravamen van Dr Koppenaal worden behandeld. Waarschijnlijk zal er nog wel meer aan de orde zijn.
Want wie eenigszins op, de hoogte is van den gang van zaken, weet, dat er meer dingen zijn, waarover beraadslaging eener Generale Synode wenschelijk is.
Bezinning en liefde vragen erom. Liefde tot personen en gelegenheid om hen bij de bezinning de helpende hand te bieden ook, zeer zeker.
M.'aar bezinning over den toestand in onze kerken en liefde tot die kerken, toit de waarheid Gods toch vooral.
Bidden en praten.
In zoover had Dr P. J. Kromsigt een tweede snaar op zijn viool gekregen toen er deze week in Utrecht werd vergaderd, dat hij' de reorganisa.-
tie met de kwestie-Geeffierken iii verbaöa-BfaeM.
Toch kunnen wij niet anders zien, Oif de verwerkelijking der reorganisatie-plannen wordt door al die beschouwingen maar verschoven.
Gaarne gelooven wij, dat door Dr Kromsigt c.s. om reorganisatie gebeden wordt.
Maai' aan dit bidden paren zij al te zeer praten.
Praten uit en daarna. ïffH^fS, '
Van de eene konferentté'iïaar de andere.
Praten niet het minst over Afgescheidenen Doleer enden. en
Thans werd dooT Dr Kromsigt gedebiteerd, dat de Afscheiding „een repeteerende breuk" is.
Maar wanneer iemand het voor het bidde'ni en werken opneemt, smaalt Dr Kr., dat hij bij hem „een soort koortsachtige opgewondenheid" heeft ontdekt.
Van praat-standp'Unt volkomen begrijpelijk.
-^ Geen haast.
„De Rotterdammer" schijnt geen haast te hebben om eenige rektifikatie aan te brengen in het antwoord, dat een Vragenbus-medewerker aan een vrager gaf.
Tenminste tot op heden (Woensdagavond) men daarvan niets. las
Maar wat niet is, kan komen.
HEPP.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1926
De Reformatie | 8 Pagina's