GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gyrlel Buysse zeventig jaar.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gyrlel Buysse zeventig jaar.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Een veelschrijver, die nooit te veel schrijft." •Met deze woorden karakteriseerde het „Handelsblad" 'in een jubileumartikel den Vlaamschen Auteur Cyriel Buysse, die een dezer dagen den 70-jarigen leeftijd bereikte.

En deze typeering is even juist als ze waardeerend is.

deerend is. In de lange jaren, die Buysse als Schrijver heeft gewerkt, zijn tientallen van grootere en kleinere boeken van zijn hand verschenen, vooral heel veel novelles, en 't merkwaardige van deze omvangrijke productie is, zooals het „Handelsblad" terecht opmerkt, dat zijn werk van latere jaren nog geheel dezelfde veerkracht toont, die dat van zijn jeugdiger leeftijd heeft. Daarom kan het blad ook zeggen, dat hij nooit te veel schrijft. Want wat het goede was in de geschriften van den Buysse van voor jaren, is nog het goede in den Buysse van heden. Nog altijd kan van hem getuigd worden, wat de Bom ergens zegt: hij heeft „een vermogen dat misschien iü de beide Nederlanden geen enkele andere Schrijver in gelijke mate bezit: het vermogen van vertellen, de gave van vertellen"

Waar bij herhaling ook in ons blad een nieuw verschenen boek van Buysse besproken is, zal het mogelijk onze lezers interesseeren, als we over zijn persoon en werk in 't algemeen in dit artikel eenige opmerkingen maken.

Tegelijk volgen we daarmee de gewoonte om bij gelegenheid van personalia in 'de Schrijverswereld over den betrokken Auteur in deze weekrubriek te handelen.

Cyriel Gustaaf Emiel Buysse werd in 1859 te Nevele in Oost-Vlaanderen geboren. Zijn Vader was een industrieel, maar door zijn familie liep een artistieke ader: de gezusters Rosalie en 'Virginie Loveling, dichteressen beiden van bekendheid, Paul Fredericq, de befaamde historicus, de hoogleeraar Julius Mac Léod waren verwanten en hebben zich — met name van de eerstgenoemden weten we dat — voor zijn schrijversontwikkeling geïnteresseerd. 'De vader wilde zijn zoon in de olieslagerij doen opvolgen en zond hem voor zijn vorming naar Amerika. Maar, aldus verleide Buysse zelf aan zijn interviewer d'Oliveira, in het dollarland voelde de jonge-reiziger zich in 't geheel niet thuis; hem beving heimwee naar zijn Vlaamschen grond en steeds meer kwam hij tot het bewustzijn, dat in het zaken-doen voor hem geen levensbevrediging zou liggen. Vervuld van geheel andere plannen keerde hij naar huis terug en op de boot begon hij te schrijven, voor eigen genoegen. Het eerste verhaaltje, dat hij aldus componeerde, gaf hij aan Virginie Loveling ter lezing. Wel achtte ze eenige verandering noodig, maar "ze keurde het toch publicatie waardig, 't Werd ingezonden en geplaatst in een tijdschrift en verscheen kort daarna ook afzonderlijk onder den titel „Guustjen en Zieneken". Al gauw volgden toen zijn grootere boeken: „De Biezenstekker" en „Het Recht van den Sterkste", die eens en voorgoed zijn naam vestigden. Hij kwam in aanraking met de jongeren van zijn tijd en werd zoo een van de eerste „Van Nu en Straksers", die, naar men weet, de Tachtigers waren van de Vlaamsche literatuur. Onderscheidene bijdragen leverde hij aan „Van Nu en Straks" en later ook aan „Groot Nederland", waarvan hij mede-oprichter was en nog altijd medewerker is.

Als jong schrijver stond hij onder den invloed van Zola, Camille Lemonnier, Guy de Maupassant e.d. en dat stempelde van meet aan zijn werk: hij werd naturalist, een van die Auteurs, die, naar het zeggen van Prof. Vermeylen, „uitgaan van de werkelijkheid, zooals die zich voordoet, zooals die door ieder aandachtig toeschouwer kan waargenomen worden; (wierj verbeelding zich richt naar de gegevens van de werkelijkheid en haar ondergeschikt (is), die de werkelijkheid in haar geheel (aanvaarden), zonder haar naar den maatstaf van mooi of leelijk, goed of kwaad, te verminken of te vervormen". Men kent deze naturalisten uit den eersten Tachtigerstrijd. Men weet, hoe ze aan de opleving der literaire kunst een bepaald (sindsdien gewijzigd) karakter hebben gegeven en belangrijk werk hebben tot stand gebracht.

Geheel in aansluiting bij dat naturalistisch type had Buysse bij het schrijven van zijn boeken niet een bepaalde bedoeling: „U moet mijn werk nemen zooals het is" verklaarde hij aan d'Oliveira, „zonder bijbedoeling. Wel getrokken uit dingen, die om mij heen .gebeurd zijn — ik zit hier midden in mijn onderwerpen — maar zonder de bedoeling om met het schrijven iets te bereiken". Deze karakteristiek naturalistische trek is hem bijgebleven, ook nadat het naturalisme als literaire richting was „dood"-gegaan en veelszins tegengestelde opvattingen begonnen te overheerschen. Nog immer is Buysses literatuur zonder bijbedoeling: „Ik wil niets leeren aan de menschen, ik ken slechts de behoefte om wat ik sterk voel, mee te deelen" is nog zijn devies. En dat is zeker een van de voorname redenen, dat zijn werk die frischheid heeft behouden, die het in eerste instantie zijn aantrekkelijkheid gaf.

Weergave van de werkelijkheid is dus het essentiëele van Buysses kunst. Maar dan „natuurlijk met de transformatie, die een artiest aan de werkelijkheid geeft", gelijk hij de bekende naturalistische opvatting tegenover zijn interviewer formuleerde. „De beschrijving van een realiteit is toch heel iets anders dan die realiteit Ik zie de werkelijkheid vóór mij en op de werkelijkheid, die als beeld in mijn hoofd zit, ga ik bouwen. Maar er komt zooveel bij en er gaat zooveel af Al wat ik zie interesseert mij. Alle verschijnselen van het leven zijn vol belang voor mij. 'Van het grootste tot het kleinste vind ik alles belangrijk"

Nog eens weer — dit alles is de echt-naturalische kunstidee. Maar ten dezen speelt toch ook Buysses aanleg een belangrijke rol. Hij bezit vóór alles de gave van directe en doordringende waarneming; hij ziet onmiddellijk en met een steeds weer verrassende helderheid het verband, dat er is tusschen de uiterlijke verschijning van menschen en dingen en hun 'eigenlijkheid. En dan is hij bovendien een meester in de kunst van typeeren en beschikt hij over een bijzonder plastisch vermogen

Er is dus bij Buysse een sterk-sprekend verband tusschen richting en aanleg en dat verklaart eenerzijds het feit, dat zijn werk meer dan gewone waarde heeft, aan den anderen kant het verschijnsel, dat hij, bij alle verandering in de kunstopvattingen die hij heeft meegemaakt, steeds aan zijn oude principe is trouw gebleven.

De rij van Buysses geschriften is, gelijk men weet, zeer aanzienlijk. Het getal van zijn grootere en kleinere boeken, romans en novellen, bedraagt ineer dan veertig. Maar, geheel in overeenstemming met de boven aangegeven analyse, vormt dat omvangrijke oeuvre toch een duidelijk geheel, 't Is niet groot van dramatisch gebeuren of aangrijpende sentimenten, doch werkelijkheidsteekening, beschrijving van of verhaal over dat waarin en waardoor de alledaagsche werkelijkheid belangwekkend' is.

Het beschrijvende is veelal natuurlyriek, „een innig doordringen tot het landelijk leven in détails". Buysse woont en werkt 's zomers op het Vlaamsche land, midden in de weelde van wijde landouwen en klare luchten en van dat leven in de natuur geeft hij zijn indrukken, niet in expressionistischen zin, maar zoo, dat de lezer zelf aanschouwer is. „Zomerland", „'k Herinner mij" e.d. zijn van dit genre van z'n werk de voorbeelden.

Zijn verhalen betreffen altijd weer de menschen van het land. Hij ziet die menschen, „met de landschappen er rond", zooals Vermeylen zegt. En dan treft hem in 't bijzonder het moeitevolle, dikwijls ellendige van hun bestaan. „Arm Vlaanderen" is eigenlijk steeds zijn onderwerp. „Zijn menschen", aldus citeer ik nog eens Vermeylen, „zijn menschen zouden materiaal kunnen zijn voor een studie over de maatschappelijke toestanden in Vlaanderen", want „de meest verschillende typen uit de meest verschillende standen wandelen door zijn boeken". Daarbij zet dan het naturalistische van zijn kunst zijn verhalen in een bepaalde, dienovereenkomstige kleur. „Geen narigheid of grofheid in het leven, dat hij koel bekijkt", aldus de Bom, „doet 'hem achteruit deinzen". Als met houtskool, in donkere, sombere trekken, teökent hij lijden en lijdensleed, de troosteloosheid van een armoedig zwoegersbestaan, maar ook den drift der hartstochten, de verstomping en verdierlijking der lagere menschelijkheid. Daarom is er in dat „volksche" proza veel dat hard is en ruw, staat er naast den Vlaamschen werker ook de bruut. Men denke aan „Het Recht van den Sterkste", aan „Het Leven van Rozeke van Dalen", aan „Van Arme menschen", „Wroeging" e.d. Daarom ook is het realisme, de werkelijkheidsb'eelding van Buysse, dikwijls sluitend: het verruwde, bandelooze, laag-zinnelijke wordt er zoo geheel ongebolsterd door weergegeven.

Maar deze werkelijkheidszin brengt ook een ander effect mee: óók de Vlaamsche humor leeft in Buysses boeken. Wie gelezen heeft „Het Ezelke" of „Het Bolleken" heeft er van genoten en het echte van dien humor gezien, het diepmensche-

lijke dat ligt in de vereeniging van. het lachwekkende en het schrijnende. Een figuur als die van het „Ezelken" is stellig een van de allerbeste humorscheppingen, die de Noord-en Zuidnederlandsche literatuur kent. En overal in zijn toeken straalt die humor door, omdat het bonte, schilderachtige Vlaamsche leven zelf er zoo rijk aan is en Buysse, naar Vermeylen het uitdrukt, „de broer (is) van al wie levenskracht in zich voelt bruisen".

Zoo is, in enkele trekken, het beeld van Buysses werk. En dan ziet men het beteekenende ervan. Kernachtig heeft Yermeylen dat aangegeven toen hij schreef, dat Buysse heeft geschonken „het volledigste openluchtmuseum van echt Vlaamsche menschen". In andere woorden heeft Maurice Maeterlinc hetzelfde gezegd: „niemand heeft ooit onze menschen zoo doen spreken en leven".

Ook uit artistiek oogpunt, als literaire kunst, heeft Buysses werk groote waarde. Hij moge dan geen stylist zijn, niet een woordkunstenaar van het expressionistische soort — hij is een verteller, één die levende werkelijkheid levend weet voor te stellen en alles wat hij verhaalt zet in een sprekende, locale kleur. „In Buysses werk", aldus zegt Querido, „gloeit zon, droomt nevel, geurt veldadem".

Maar men gevoelt óók de bezwaren. Het diepindringend, onverholen en onomwonden uitbeelden der werkelijkheid heeft ook zijn keerzij. En het heeft ons wel wat te zeggen, dat, gelijk Buysse zelf vertelde aan d'Oliveira, „de clericalen" veel aan zijn werk "hebben af te keuren gehad. Het ethische element, dat immer bij onze waardebepaling zich doet gdden, noopt meer dan eens tot een onvoorwaardelijk terzijde leggen van al te barre realiteit. Daarom blijft ten aanzien ook van deze kunst voorzichtigheid eisch. We erkennen gaarne en dankbaar Buysses groote verdiensten, zijn bijzondere eigenschappen, de algemeene waardij ook van zijn kunst, maar we kunnen in den geest en de strekking van vele zijner boeken ons niet vinden. En dan, de hoogere werkelijkheid, die uitreikt boven de verhoudingen van allen dag, wordt in zijn werk geheel gemist.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Gyrlel Buysse zeventig jaar.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's