GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Repliek.

VI.

Veroordeelde Christologie. VI. (Slot.) In het laatste art. van Prof. W. („De Reformatie" van

30 Nov. '34), komt een brief voor, door Prof. W. ontvangen. Prof. W. verklaart, dat de geciteerde inhoud volkomen juist zijn standpunt weergeeft (met uitzondering van 't gebruik van 't woord persoonlijkheid voor persoon).

Welnu, we mogen dat dus als een korte inhoud van Prof. W.'s meening zien. En dan geeft het ons aanleiding nog enkele dingen heel in 't kort aan te duiden.

a. „In deAnthropologie ontstaat de menschelijke natuur volledig (naar de oude opvatting: lichaam, lager en hooger zieleleven). Wacht even: dat is de nieening van Prof. W. niet. Ja — zeker er zijn gelijke woorden!

Maar: naar de oude opvatting bestaat de menschelijke natuur niet uit lichaam, lager en hooger zieleleven, maar uit lichaam en onsierielijke zielA).

b. Dat lager en hooger zieleleven , — wat is dat? Er moet toch óf een drager van eigenschappen (hier ook hoogere „geestelijke" eigenschappen) zijn — dan is Prof. W. toch trichotomist óf er kan — ondanks het activeeringsprincipe toch to.v. het zieleleven gesproken worden van een psychologie zonder ziel. Want dat hoogere zieleleven — wat is dat? B) Indien Prof. W. meent dit door het activeeringsprincipe en dan door het geestelijk w o r d e n C) van het psycho-somatisch totaal door de verbinding met het ik te kunnen verklaren — dan loopt Prof. W. vast — afgedacht van andere psychologische bezwaren, met de naturen van Christus.

c. „In de Christologie is de geheele menschelijke natuur volledig (lichaam, lager en hooger zieleleven) uit Maria; "...

Ja maar een hooger zieleleven zonder ziel, zonder onsterfelijke menschelijke ziel...

Dit slot-artikel van Prof. W. noopt ons tot nog enkele opmerkingen.

Prof. W. zegt: „Waarom handhaaft men toch een Anthropologie, die slechts steun vindt in de Schrift, wanneer men die Schrift exegetiseert tegen de Gereformeerde exegese in". Zie zoo daar kunnen Kuyper, Bavinck, Hoekstra enz. enz. het mee doen. Ook Prof. 'Vollenhoven exegetiseert al zoo ongeveer niet Gereformeerd... D).

Wie volgt?

Nog een opmerking.

Prof. W. eindigt zijn artikelenreeks met dezen zin: „Mijn broeder, deze zinnen zou ik, als ze op zichzelf stonden en als ze geen verband hadden, niet hebben gezegd".

We hebben reeds er op gewezen in een vroeger artikel, dat Prof. W. wezenlijk niets terugneemt. Want wat hij in dezen laatsten zin zegt, zegt iedere schrijver, ook als hij het woord broeder niet gebruikt. Het is mogelijk eiken zin uit zijn verband te rukken. En heel veel uit zijn verband gerukte zinnen zouden wij los van het verband niet zeggen.

Maar — Prof. W. weet natuurlijk wel wat hij geschreven heeft.

Van zijn stellingen — dat zijn dus niet „uit verband gerukte, losse zinnen", neemt hij niets terug.

Zoo? !

In 1930 nam Prof. W. een uitspraak over van Greijdanus. En Prof. W. poneerde deze overgenomen uitspraak als zijn stelling.

Ze luidde:

„De Gerefonneerde psychologische beschouwing moet een Anthropologie opbouwen, die gebaseerd is op de Christologie."

En hij voegde er direct een tweede stelling aan toe:

„De Christologie maakt dat mogelijk".

In 1934 schrijft Prof. W.:

„Trouwens het is onjuist om te zeggen, dat wij van uit Christus onze zielkunde of onze Anthropologie zouden willen opstellen."

Prof. W. neemt geen stelling terug E).

We willen echter niet eindigen zonder een wooi'd van erkentelijkheid.

Wij stellen het op zeer hoogen prijs, dat Prof. W. dit probleem aan de orde heeft gesteld. En hij zegt zeker ook zeer behartenswaardige dingen F).

Als Prof. W. er op wijst, dat er veelszins onderscheid is in de uitspraken, die we vinden over zielkundige problemen in de locus over Christus en in die over den mensch, beamen we dit ten volle G).

Het is zijn verdienste, dat op deze dingen gewezen is.

Dat voor deze punten belangstelling is gewekt H).

H. S.

Naschrift.

A) Ds Steen heeft volkomen gelijk. En toch heeft de schrijver van den brief in „De Reformatie" van 30 November ook gelijk. Het is alleen maar vreemd, dat Ds Steen niet begrijpt, dat beide uitdrukkingen juist kunnen zijn. De schrijver van den brief bedoelde natuurlijk naar een formuleering te zoeken, waarbij hij den nadruk kon leggen op de twee zijden, die er bij de oudere opvatting steeds aan het leven van de ééne ziel waren geconstateerd.

B) Ds Steen moet dit maar eens nalezen in verschillende boeken, die, ofschoon door „bevoegde" hand geschreven, de onderscheiding tusschen het hoogere en het lagere ziele-leven handhaven. Deze onderscheiding toch komt herhaaldelijk voor bij Bavinck en Geesink en de facto ook bij Hoekstra. Zij is dus werkelijk niet door mij ingevoerd, noch door den bewusten briefschrijver.

C) Dat de uitdrukking „geestelijk worden" hier door Ds Steen fout gebruikt wordt, komt, omdat hij (zie vorig artikel) de uitdrukking „geest worden" verkeerd interpreteert.

D) wat is dit toch eigenlijk een wonderlijke repliek, een repliek van exclamaties. Wat bewijst dit nu alles? Maar het dwaze in deze exclamaties wordt nog duidelijker, wanneer vrij bedenken, dat ik geen letter zelfstandig heb geëxegetiseerd. Ik stel mij altijd op het standpunt, dat ieder vakman zich moet houden bij zijn eigen vak. Daarom controleer ik gaarne de exegese van den psycholoog of philosoof, door middel van hetgeen exegeten zeggen. En Ds Steen, die kennis heeft kunnen nemen van alles wat ik schreef, moest bedenken, dat hij niet spreekt voor de tribune en dat oratorische exclamaties als deze laatste, ons geen stap verder brengen. Wil hij de door mij gebruikte exegese aanvallen, dan moet hij zich wenden tot de exegeten, aan wier commentaren ik mijn gronden ontleende, in casu, van de nog levenden. Prof. Grosheide en Prof. Greijdanus.

E) Neen, inderdaad niet. Ik kan een Anthropologie eischen, die gebaseerd is op de gege v ens der Christologie. Dat wil natuurlijk zeggen: op de Anthropologische gegevens ons door de Christologie verstrekt. Maar daarnaast moet en mag ik volhouden, dat ik toch niet wil zeggen, dat wij onze zielkunde of onze Anthropologie opbouwen van uit Chiislas.

Dat Ds Steen dit verschil niet ziet, vind ik vreemd.

Ik houd mij overtuigd, dat hij bij eenig nadenken ook zelf deze twee uitspraken niet als contrasten zal beleven.

F) Ook ik wil gaarne met een woord van erkentelijkheid eindigen. Wel kan ik dan niet inzien, dat Ds Steen mij heeft begrepen, toch heeft ook zijn schrijven het voordeel gehad, dat ik mij opnieuw ernstig op de onderhavige problemen heb mogen bezinnen. Zie verder sub G. G) Voor deze erkenning ben ik Ds Steen zeer dankbaar. Ds Steen erkent dus een discongruïteit tusschen uitspraken in deze twee loei in de dogmatiek. Ik zou hem nu willen vragen: is nu niet zijn fout geweest. ook in deze bestrijding weer, dat hij voortdurend deze discongruïteit negeerde en beurtelings dan weer eens van uit de eene locus en dan weer vanuit de andere locus mij aanviel? Hij heeft schier alle gegevens hem door de beide loei verstrekt gebruikt, maar als er „veelszins onderscheid is in de uitspraken dezer loei", dan moet daaruit volgen, dat Ds Steen bij zijn bestrijding van mij niet is uitgegaan van een basis, die een eenheid is. Ds Steen heeft in al die artikelen gedaan alsof de tegenwoordige dogmatiek ten dezen een gesloten systeem was. Vanuit dit onaantastbare fort heeft hij mij bestookt. Nu, aan het eind, erkent hij ineens, dat hij toch niet een eenheid van beschouwing vindt in de dogmatiek. Dus hij heeft mij bestreden vanuit met elkaar niet overeenstemmende standpunten. Is het wonder, dat deze bestrijding mij doet zeggen: zeg mij dan eerst eens hoe gij zelf over de dingen denkt, opdat ik wete welke punten uit de Anthropologie en de Christologie door U niet erkend worden als uitgangspunt voor de bestrijding. Uit de discongruïteit in het door Ds Steen in deze repliek aanvaarde standpunt is verklaarbaar het feit, dat hij mij, waar hij mij vanuit met elkaar strijdige beschouwingswijzen aanviel, telkens meende te betrappen op tegenspraak met mijzelf.

H) Wij danken Ds Steen nogmaals voor zijn aanval en zijn repliek. Ik ben dankbaar voor de belangstelling, die ook Ds Steen aan mijn opvatting heeft willen geven. Ik moet echter de bestrijdingswijze van Ds Steen afwijzen. Onder het vorige punt merkte ik reeds dingen op, die mij doen zeggen: zou het niet vanzelfsprekend zijn, dat Ds Steen met verdere repliek wacht tot hij zelf zoo ver is, dat er voor zijn eigen beschouwing niet meer is „veelszins onderscheid in de uitspraken, die wij vinden over zielkundige problemen in de locus over Christus en in die over den mensch".

Zoolang Ds Steen eenerzijds deze erkenning doet, waarvoor ik hem dankbaar ben, maar anderzijds bij de bestrijding van mijn opvatting van al die onderscheiden uitspraken dankbaar gebruik maakt, acht ik mij dan ook van antwoord op zijn discussie verder ontslagen.

Ik wil hier dan ook wel reeds uitspreken, dat ik op het boek van Ds Steen, wat hij eenige malen aankondigde, niet zal antwoorden, indien er in genoemde opzichten geen nieuwe gezichtspunten worden geopend.

Ten slotte wil ik Ds Steen hartelijk danken voor het goede, dat hij met zijn artikelen heeft beoogd en voor den arbeid, dien hij er aan heeft ten koste gelegd.

En hiermede nemen wij afscheid van Ds Steen en van de lezers van dit blad.

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's