GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Doleantie en de Theologische School.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Doleantie en de Theologische School.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet al te zeer zou het kunnen bevreemden, ij, dien een heetgebakerd lezer onmiddellijk zijn M, lood nam en achter dit hoofd schreef: hebbej niets met elkander temaken. Immers had niet Dr A. Kuyper op de vraag door Mr Gefk«n aan dezen gedaan: „waarom zich niet aangeslolej bij de Christelijke gereformeerden", geantwoord- „dat deze (Kuyper, K.) niet een theologische schooi en geen kerkelijke insteUing begeerde maar een universiteit met de IJieologische faculteit aan het hoofd".

Juist deze aanhaling i) zou kunnen bewijzen, dal de Doleantie en de Theologische School wèl mei elkander hebben te maken, zij het dan ook in ^ eerste plaats in negatieven zin.

Gefken zal dit antwoord wel allerminst hebben verwonderd; hij noemt het immers „enghartig, dat Kuyper een kerk wenschte, waarin noch voor De la Saussaye, noch voor Van Velzen plaats zon zijn." 2)

In de eerste jaren van de Doleantie is er dan ook geen direct verband tusschen de School en de Reformatie van '86. Wat ook duidelijk uitkomt in 't feit, dat noch in de gedrukte verslageneter Handelingen van de Curatoren der Theol. School uit dezen tijd, noch in de rapporten over de School uitgebracht op de Synode van '85 en '88 iets voorkomt, dat melding maakt van de Doleantie.

Nu, een halve eeuw achter die dagen staande, zijn wel sporen te ontdekken die hem die ze spiedt bet pad opleiden dat naar Amsterdam voert. Maar dan moeten we ons bevinden op het terrein van de School, en wel in 't bizonder ia den hoek waar gewerkt wordt aan De Bazuin. De B, aziiin was „het officiëele blad der School", sterker nog! Uit het verslag door den secretaris van de commissie voor D© Bazuin uitgebracht in de curatoren-Tergadering van '87, blijkt dat curatoren zich vereenigen „met den wensch van den verslaggever (C. Mulder, K.), „dat officiëele kerkelijke berichten of berichten uit officiëele vergaderingen het eerst aan De Bazuin worden opgezonden, daar het oificiëele karakter van Die Bazuin zeker 'een vioorname oorzaak is van haar toenemenden bloei."')

Dit officieel karakter van De Bazuin; het verband tusschen dit, tot op dien tijd onder è hoofdredactie van Prof. A. Brummelkamp staaaé blad ben bate der Theologische School, zal med« zijn woordje hebben gesproken toen in de vergadering van de curatoren van het vorige jaar „enkele kuratoren ook de opmerking maken, dat het hun gewenscht voorkomt, dat de kolommen der Bazuin niet zoo rijkelijk gevidd worden met stukken, rakende de tegenwoordige kerkelijke troebelen."*) Zelfs de kwalificatie kerkelijke troebelen, hier gegeven ongetwijfeld van de Doleantie, werpt eenig schijnsel op de verhouding waarin die „enkele" curatoren mogen gedacht worden tegenover de Reformatie van '88 be staan.

Ik kan de gedachte niet van mij afzetten, dat de actie, al heel gauw nadat vele kerken het synodale juk hadden afgeworpen, begonnen om tol vereeniging te komen met de kerken der Scheiding, de schuld draagt van de mededeeUng namens de curatoren in hun verslag aan de synode van '88 gedaan, t.w. dat dezen het „volgens art. 24 der Handelingen van '87 wenschelijk hebben geacht, eene kleine verandering te brengen in de diplomata, die na een gunstig geslaagd Theol. examen B worden uitgereikt aan de broeders, die zich voor bedoeld onderzoek hebben aangeboden"; en verder nog dat ook werd besloten in „dat getuigenis" niet te lezen: „Geschiedenis der Gerei kerken, njaar der Geref. kerk in Nederland."')

Hoewel het in dit artikel niet gaat over de verhouding van de Theol. School tot de Vrije Universiteit, beide inrichtingen staan toch in te nam' verband met de kerken van '34, in haar eigen inrichting, en die van '86, met de theologische faculteit der Vrije Universiteit, dan dat misplaatst kan geacht worden hier het vermoeden te uiten, ds' de Stichting der V. U.^ bizonder in haar theologische faculteit, geheel vreemd zou zijn aan hetgeen reeds in '83 ter sprake werd gebracht in * curatorenvergadering inzake het promolie-reclil aan de School. In de vergadering van de curatoren van genoemd jaar meldt zich Ds S. A, van den Hoorn van Tiel schriftelijk aan om „na be' leveren van eene dissertatie en het verdedigen van eenige stellingen, den graad van theologisch doctor te bekomen".

Geen wonder dat direct geen gereed antwoord bij de hand is. Een der prae-adviseereiide leden raadt aan het schrijven om inlichting en advies in handen van de docenten te stellen; onder de curatoren is een „enkele", die meent, dat Ds van den Hoorn in zijn recht is met dit verzoek tot de curatoren te komen, men behoort „den moed te hebben, om deze zaak, in weerwil onzer genno' beid, te durven aanvatten". Maar, zoo oordeel een ander, de competentie in deze zaak behoor bij de synode. Dit is het gevoelen van de mee''' dérheid.») Dat neemt niet weg, dat het coW van docenten de kwestie van het doctoraat '•'.^^ midden gaat behandelen. Prof. Dr H. Bawn^ leest „over dit onderwerp een opstel voor' ii . vergadering der curatoren, '84. De lezing vvor

met belangstelling aangehoord; jln - eene zijde nog niet tot rijpheid gekomen, ordt deze zaak aangehouden tot eene eerstvol- ^ende vergadering".')

Men komt het volgende jaar hierop terug. Er lliiljt èn onder de docenten, èn onder de curatoren verschil van gevoelen te bestaan. Was er iiii sommigen geen principieel bezwaar tegen het •erleenen van het doctoraat, „uit bescheidenheid, jQO werd geoordeeld, moest men er zich nog niet (ik onderstreep, K.) mee inlaten". Oordeel- AQU weer anderen dat „onze Kerk en School in dezen haar goed recht tegenover de wereld behooren te handhaven", zoo waren andere curatoren van meening „dat men hier met een zekere afkeurenswaardige zucht tot navolgen te doen had". Verder bestond er verschil „over de vraag: moet de Kerk dezen titel verleenen of berust de i)evoegdheid daartoe bij de Theologische Faculteit? "

We weten niet of met deze „theologische faculteit" de „School" wordt bedoeld; indien ja, dan ion dit wèl heel eigenaai'dig zijn. Merkwaardig is in ieder geval het voorstel dat werd aangenomen: Het Kuratorium oordeelt, in overleg met de Do- 'éenten, dat de Theol. School het recht heeft titels te verleenen, maar meent nochtans op de aanstaande Synode te moeten uitspreken, dat de üjd nog niet gekomen is, om dat recht uit te oefenen." ^)

Heeft de Doleantie op zichzelf niets uit te staan met de Theol. School, men behoeft de Bazuin uit deze jaren slechts vluchtig te doorloopen om overtuigd te worden dat in den kring van de School de belangstelling in deze beweging jzeer sterk was. Nog duidelijker moge blijken dat zij ook algemeen was in dezen kring als wordt nagegaan welke geschriftjes juist toen van de hand der docenten verschenen. En eindelijk heeft men maar de namen te noemen van de toenmalige „verzorgers" der School om versterkt te worden in de meening, dat de Doleantie gevolgd werd door de naaste omgeving van de School meteene belangstelling die men op 't minst sympathiek mag noemen, bij den een sterker dan bij den ander, toch allen bezielenda^ en ten zeerste verblijdende de nog levende vaders der Scheiding: Brummelkamp en Van Velzen, Zelfs kan in dezen medespreken de lijst van de namen der studenten, toen studeerende te Kampen.

Dat er van de zijde der afgescheidene docenten, curatoren, studenten en van den toenmaligen hoofdredacteur ook critiek werd geoefend op de beweging - en den gang der zaken, moge blijken uit eenige regels, welke ik citeer uit een jaar brieven van Frouwe Venema, de moeder der Afscheiding, aan haar zoon Prof. Helenius de Cock. Ze dateeren uit Februari en Juni '87 en hebben beide betrekking op de Doleantie en eventueele vereeniging van de Christelijke Gereformeerden met de „Doleerenden". Prof. de Cock behoorde tot die docenten aan de Theol. School, die de verschillen en bezwaren onder de oogen zagen en min of meer accentueerden. Dit deed hij zoowel in de kolommen van de Bazuin, als in afzonderlijke geschriftjes. Zijne moeder, die toen reeds vier en tachtig jaar oud was, volgde met groote belangstelling de nieuwe beweging, ook las zij de Bazuin, die reeds onder den redacteur Prof, Brummelkamp van nabij, wat aan de Doleantie voorafging en daartoe leiden zou, volgde en zich daarover verblijdde, doch die, toen Ds W. H. Gispen de hoofdredactie voerde, naar sommig^r oordeel wel wat al te veel plaats inruimde voor liet „pro en contra". Tot recht verstand van hetgeen de moeder schreef, herinner ik vooraf aan de polemiek dier dagen in het officiëele orgaan van de Kerk en haar School gevoerd. Na geschreven te hebben hoe de toestand is bij de weduwe van Ds E. Lindeman, valt ze als met de deur in huis: , ', Mij kwam van de week nog een gezegde van uw vader te binnen: als wij ons met onze vijanden vereenigen zullen, dan moeten wij niet het hoogste recht zoeken, doch wèl de waarheid betrachten in liefde". ^) Dan komt zij op wat door Gispen en De Cock in de Bazuin werd geschreven over de Doleantie: „Sommigen beschouwen, dat gij en Ds Gispen dominee Kuyper wat te hard aanvalt met te zeggen: in 1834 streden wij voor koning Jezus, maar nu (wordt gestreden, K.) om de goederen". Zij vervolgt: „Maar hij CKuyper, ^.) keurt de Scheiding van 1834 toch wel goed". J^an herinnert ze: „Toen kwamen ze ook wel tot uw vader (met den raad, K.) dat dominee (De ^ock, K.) een advocaat moest nemen, want het waren ónze kerken". De oude heldin der Afscheiding bidt daarop: „Dat het den Heere nog oehagen mag dat Zijn koninkrijk er nog door 'Doge worden uitgebreid en dat er nog mogen gorden toegedaan, die zalig worden. Op de waar- «m mogen en kunnen wij niets afdoen. De waart^eid bovenal."

In Juni daarop schrijft zij weer. Zij is ontroerd, "aar kleinzoon Dr Hendrik de Cock is gehuwd «n vertrokken als arts naar Indië. Hij wandelt wn ^? ^* wegen zijner vaderen. Zij is niet tegenvr^H^^ 8«weest bij de trouwplechtigheid. Zij *«sde haar aandoening alsdan niet meester te zullen kunnen zijn. Zij ziet in dit feit de hand des Heeren; immers ze was op dien trouwdag zoo weemoedig gestemd geweest, zoodat ze haar tranen niet kon bedwingen. Nu wendt ze zich van haar eigen leven onmiddellijk weer tot dat van 's Heeren kerk. In de eerste plaats dankt ze haar zoon voor de zending van 't laatste boekje, door dezen geschreven. Zij bedoelt De Cocks: de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerenden) in hunne overeenstemming en in hun verschil door H. de Cock, Groningen — G. J. Reits — 1887. Het is „recht in haar geest geschreven". Ze voelt zich toch ook wel een weinig gekrenkt door wat van de zijde der doleerenden wordt geschreven en gedaan met betrekking tot de Christelijke Gereformeerde kerk; „zij willen ons maar in den doofpot stoppen alsof er geen ware kerk op aarde bestaat. Mochte het den Heere nog behagen dat hunne oogen er nog door geopend worden, want de Heere zegt in Zijn Woord: die Mij eeren zal Ik eeren. Ik dacht toen ik het boekje las: gij gaat uw Vader in het schrijven achterna. Mocht het den Heere behagen, dal gij de tweede Afscheiding nog eens tot stand mocht brengen, want zij zijn toch mannen broeders, die waarlijk tot God bekeerd zijn. Wij behooren toch niet gescheiden te leven. Dat wij maar bidden mogen en niet vertragen!"i") Beschamend is, of liever treffend, dat het drietal: Frouwe Venema, Brummelkamp en Van Velzen met zoo groote sympathie de beweging van '86 begroetten en gadesloegen. Men heeft er de Bazuin van deze jaren maar op na te slaan en de oraties van Van Velzen te lezen.

Mogen de „Handelingen van de curatoren" en de verslagen in de Acta maar weinig stof leveren voor ons onderwerp; andere bronnen vloeien des te rijker en helderder. In de eerste plaats Van Velzens: De vereeniging van alle gereformeerden tegenover den afval van het geloof in Nederland" door S. van Velzen, Leiden, D. Donner, 1887. Ik moet mij onthouden aanhalingen te doen. 't Valt me zwaar! In mijn benauwdheid om dezer oorzake wil, roep ik en maan: lees deze brochure! De toon waarin dit geschriftje gesteld is, spreke uit de eenige aanhaling waartoe ik mij zal beperken, en wel eene uit het „Voorwoord": „Wat mij betreft, van den beginne af, toen wederom velen niet slechts met woorden en geschriften voor het Gereformeerd geloof uitkwamen, maar ook bewezen, dat zij gezind waren zich overeenkomstig dit geloof te gedragen, heb ik mij verblijd, den Heere gedankt, en leefde ik in de gedachte: de Heilzon is aan 't dagen!"

Twee jaar later verscheen van den stokouden leeraar aan de School de rede bij de overdracht van bet rectoraat aan de Tlieol. School te Kampen, December '89 bij G. Ph. Zalsman, te Kampen onder den titel, met sterke tendenz: De Vereeniging van Waarheidsliefde en Verdraagzaamheid. Ook nu moet ik mij onthouden van citeeren. Deze rede is hoogst actueel en biedt als alle geschriftjes van Van Velzen bizonder veel historisch materiaal, ditmaal ia de aan teekeningen.

Prof. de Cock wijst in drie geschriftjes meer direct of indirect op de verschillen aan beide zijden èn in de leer, èn in de methode gevolgd bij de bewegingen van '34 en '86. Daardoor werpt hij geen barricades op, integendeel effent eer het pad door klaar uitzicht te bevorderen. Hij schreef eerst zjjn: Watis gereformeerd? verschenen in '85 te Groningen, G. J. Reits. Treffend is hier de overeenkomst met zijn vader. Steeds weer keeren beiden terug en wijzen op de belijdenisschriften tot het doen verstaan van wat voor Gereformeerd moet gehouden worden. Terug naar Dordt! Dordtsch zijn beide, klaar en sober! Wij, die in die dagen reeds mede begonnen te leven met wat het kerkelijk leven betrof, herinneren ons nog zoo levendig hoe steeds weer werd vernomen: dat is gereformeerd, en werd ontkend: dat is niet gereformeerd. Toen ging het als later met de kwalificatie: intellectueel. Dit intellectueel moet wel eens dienen om het gebrek aan intellect te masqueeren. Zoo ging het in die dagen, waarin werd geschermd met het woord gereformeerd. Daarom verried het den practischen zin van De Cock, de vraag te stellen: „Wat is gereformeerd? " In '87 volgde de zooeven genoemde brochure en in '92 De leer der Wedergeboorte volgens de gereformeerde kerk, Kampen, J. H. Bos.

Ook de jongere hoogleeraren hielden zich niet op een afstand, maar volgden met groote sympathie de gebeurtenissen van den dag. Zoo verscheen drie jaren vóór Kuypers Separatie en Doleantie bij Wormser in '90 uitgegeven, Wielenga's bekende en zeer gewaardeerde rede: D o- I e e r e n d e Kerken, te Heusden, bij A. Gezelle Meerburg.

Wie behoeven slechts dezen titel te herinneren en velen weten met hoe groote instemming dit verhelderend geschrift werd gelezen.

Deze rede lag in de lijn der Afscheiding. Te weinig weet men ook nu nog, dat Hendrik de Cock in zijn adressen enz. enz. telkens dezen naam gebruikt en zich bewust was, helder en klaar, dat hij die doleerenden geleek, die treurden ten dage der Remonstrantsche troebelen. Wijst hij niet, zonder onderlaten, den Koning op diens roeping, naar het inzicht, dat De Cock toen had in de verhouding van Kerk en Staat, te handelen als Maurits?

Een paar jaar later mengt docent Wielenga zijn stem onder die der anderen in een bizonder actueel geschil. Bij J. H. Bos te Kampen verschijnt zijn Stemmen der historie ea Het Reglement van 1869.

Ook onder de curatoren der School zijn er, die zich mengen in het „debat". Curator A. Littooij is een hartelijk voorstander van de vereeniging, doch vóór dat het huwelijk wordt gesloten, dient allerlei te worden besproken, te worden wgggeruimd, of tot klaarheid te worden gebracht. Wijs gezien! Er zijn voor den kerkeraad van de Chr. Geref. Kerk te Middelburg nog bezwaren. Hij heeft die ook en officio te kennen gegeven in een brief aan de Ned. Ger, gemeente (doleerende) dier stad. Er is een hoofdbezwaar; en dat nu wordt door Littooy besproken in zijn: Vereeniging van de Nederduitse he Gereformeerden, (doleerenden) en de Christelijke Gereformeerden, F. P. D'Huy, Middelburg. Krenkend was voor de Afgescheidenen, naast veel dat hen kon prikkelen, in wat geschreven en betoogd werd van den kant der doleerenden, vooral „hun zeggen en beweren... „ons werk is reformatie, en dat van de broeders van '34, vooral sinds '39 ea '69 is separatie".

Over deze materie zal daarna in samenspreking, geschrifte, en synode veel en lang worden gehandeld, tot ook hierin helderheid is gekomen en eenstemmigheid is bereikt.

Een der meest geharnaste kampioenen zal straks blijken de curator F. M. ten Hoor, van Franeker. Dr Kuyper erkende in hem den meest scherpzinnigen en geduchtsten bestrijder.

Nog trilt in het ouder geslacht na de blijde ontroering die het onderging toen Dr A. Kuyper in '84 zijn Tractaat van de Reformatie der Kerken in Volksuitgave te Amsterdam bij Höveker & Zoon, verkrijgbaar stelde, zoodat de beurs van zeer velen hun toeliet het zich aaa te schaffen. Dit „epoche machend" geschrift werd door Kuyper „aan de zonen der Reformatie hier te lande op Luthers vierde eeuwfeest aangeboden". Het werd verslonden.

Kuyper ontstak daarin zooveel licht over de rechte formatie, over deformatie, en over reformatie der kerken, dat men als verbUnd werd.

Doch de scherpziende curator van Friesland wreef de oogen uit en las nauwkeurig, met zij a scherp verstand volgde hij regel op regel, bladizijde na bladzijde, het eene hoofdstuk voor, het andere na; er rezen bedenkingen; zij vermenigvuldigden; hij moest spreken; hij zette zich tot schrijven: Een waagstuk! Ten Hoor was geen roekelooze, wel een man, die zich rekenschap gaf van wat hij las en van wat hij zou schrijven. Hij kon rekenen op de ongunst der meesten; onder de studenten waren maar weinigen het met hem eens. Toch was er althans één, een scherp' denker, die het waagde met Ten Hoor te rekenen, hij sprak dat ook uit. Ik herinner het mij levendig!

Ten Hoor dan gaf uit bij Donner in Leiden in 1890, in de dagen van de grootsche pogingen en der rustige onderhandehngen om tot vereeniging te komen, zijn: Afscheiding en Dole anti e in verband met het Kerkbegrip.

Dit geschrift heeft niet slechts zijn historische waarde, doch om den inhoud blijft het zijn groote beteekenis behouden. Bij het halve eeuwfeest van de Doleantie is het nog volstrekt niet verouderd. Juist bet tegendeel is het geval.

Is het dus juist dat de Doleantie op zich zelf niets met de Theol. School had uit te staan, in haar gevolgen heeft zij voor de School groote beteekenis gehad. Die beteekenis is in een rijk gedocumenteerd stuk in Fides Almanak voor 1936 beschreven door Prof. Greijdanus. Dit feit geeft mij de goede gelegenheid op die gevolgen niet nader in te gaan.

Ook mag ik ter bekorting verwijzen naar Prof. Bouwmans Onder veilige Hoede, waarin uit het hoofdstuk Ontwikkeling en Bloei 1882 —-1893, ons duidelijk kan worden dat de „tweede reformatorische beweging" wel degelijk van beteekenis is geweest, nog vóór het „Stormgetij" 1893—1903 in de geschiedenis der School aanbrak, voor haar groei ende bloei.

Het ligt dan ook voor de hand dat de Handelingen der curatoren, alsook de Acta der Synodes, van het Convent en de Voorloopige Synodes der doleerenden, overduidelijk maken welke groote plaats de Theol. School te Kampen innam l)ij de onderhandelingen om tot de begeerde en als van God geboden beschouwde vereeniging te geraken.

De gedrukte Theses (Ouaestiones) voor de samenspreking te Utrecht, later voortgezet te Kampen en daarop te Amsterdam, spraken zich duidelijk uit over de opleiding en doen het verschil helder uitkomen.

Moge er eenige kentering zijn te conslateeren tusschen de Bazuin, gekomen onder redactie van Ds W. H. Gispen, dit is zeker, het eigen blad der Chr. Gerei'. Kerk en van de Theologische School heeft een bizonder groot aandeel gehad in de be-

vordering der Vereeniging, niettegenstaande haar School soms dreigde in 't gedrang te komen.

Ten besluite wil ik nog opmerken, dat hoezeer ook een vader Brummelkamp zich verlieugde over de beweging van '86, het den vuri^en grijsaard toch in den loop van '86 te langzaam ging. Onder het hoofd Eerediploma sprak Prof. Brummelkamp in Jan. '86 uit, dat de beroering te Amsterdam en elders werkelijk één is met dde der Afscheiding van vóór 50 jaar. Alleen in den loop van '86 werd zijn verwachting teleurgesteld.

Hij vindt het zelfs „allertreurigst" dat Amsterdam zich niet zoo koninklijk openbaart als Voorthuizen en Reitsum, en bewogen roept hij uit: „ween, Sionite, ween"! Men onderwerpt zich aldaar aan de schorsing. „D i t is", volgens Brummelkamp, „de Achilles-hiel der gereformeerden aldaar."

Toch erkende hij steeds: „de beweging thans is de voortzetting van toen". van

Ja ook wat betreft de door Brummelkamp betreurde onderwerping te Amsterdam aan de schorsing; heeft niet ook Hendrik de Cock zicli onderworpen aan de schorsing, en het volgeboutien te doen totdat de Besturen met volstrekte klaarheid bewezen, hem tot eiken prijs te zullen en willen uitwerpen?

Nog zou ik namen kunnen noemen van professoren, curatoren en studenten; titels van geschriften, den inhoud van uitgebrachte rapporten, ten bewijze dat de Theologische School niet op verren afstand zich hield van de beweging van '86, doch haar van zeer nabij gadesloeg, volgde met warme sympathie en wachtte op de uitkomst met eene sterke en gespannene verwachting!

Hoe kon het ook anders! Het mocht ook niet anders zijn geweest!


1) „Stemmen des Tijds", Mr B. de Gaay Fortman: Réveil en Doleantie, Jan. 1936, blz. 78 v.v.

2) a. w., blz. 86.

3) Verslag 1887, Art. 54, blz. 25.

4) Verslag 1887, Art. 59, blz. 26.

5) Acta, Assen 1888, Verslag der Theol. School, blz. 130. De gedrukte Handel. 1887, Art. 24, melden niet, waarin deze kleine aan te brengen verandering bestaat; noch welke de „eenige andere zaken" zijn waarvan de approbatie wordt gevraagd. Hierbij komt 't verslag ons te hulp; ze vloeien voort uit de kwestie van de geldbelegging van de School, de Bazuin en de benoeming van een docent in de letteren. Acta 1888, blz. 130—132.

6) Handel. 1883, Art. 49.

7) Handel. 1884, Art. 52.

8) Handel. 1885, Art. 43.

9) Waardevolle herinnering tot het kunnen verklaren, dat De Cock zijn bezwaren tegen de Kerkorde van Utrecht niet zóó zwaar liet wegen, dat hij zich deswege met Hoksbergen en de zijnen afzonderde.

10) Uit den samenhang blijkt, dat zij bedoelt, dat de Heere haar zoon nog eens mag gebruiken, en dit met betrekking tot deze tweede Afscheiding, dat het kerkelijk leven dier dagen alzoo worde geleid, dat de uitgeleiden als broeders samen mogen wonen.

11) Beteekenis van de Doleantie voor de Theologische School, „Fides' Almanak", 1936, blz. 90, 91. Deze zeer belangrijke bijdrage schetst den loop van de gevolgen der Doleantie voor de geschiedenis der School tot op den dag van heden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1936

De Reformatie | 24 Pagina's

De Doleantie en de Theologische School.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1936

De Reformatie | 24 Pagina's