LITERATUUR EN KUNST
Een noodiotstragedie.
Jan H. Eekhout: Aarde en Brood. — Uitg.- Mij. „Holland", Amsterdam.
De boerenroman uit de twüatigste eeuw is geen idyllische beschrijving van het landleven. Het „hoe gelukkig rolt het leven des gerusten landmans heen", was vroeger een dichterlijke verbeelding, is ook nu in strijd met de werkelijkheid.
Zeeuwsch-Vlaanderen heeft een dichter als landbesdirijver. Niet een die van uit de stad een liedje van verlangen naar het heerlijke vrije land zingt, om dan verder rustig de „stiklucht" der stad te blijven inademen. Ook niet een, die onbekend met het eigenlijke . boerenbedrijf, er een genot in smaakt de geboortestreek nog eens te beschrijven, van verre gezien in een teere stemming, waardoor land en taal een onwezenlijken vorm aaimemen. De tijd van Poot en Cremer is lang voorbij.
Eekhout heeft in zijn eersten grooten roman: „De Boer zonder God" zich een volbloed reaUst getoond en toch een dichterlijk ziener. Zijn boek werd een der beste streekromans, voldeed' aan alle eischen van den modernen regionalen roman. Zijn tweede werk: „Patriciërs", beschreef een klein Zeeuvrech stadje, en het uitstervend patriciaat, in een eenigszins gemaniëerden stijl, die wel paste bij den deftigen notaris van den ouden stempel. Er sprak een zekere weedom uit, een zachte melancholie om het noodzakelijk ondergaan van het schoon© verleden.
In het nieuwste werk keert hij weer terug naar het land en de harde werkelijkheid. De stijl is uiterst moderg, kort, zakelijk, scherp indringend en meedoogenloos, zich verwijdend alleen bij de teekening van het land. Zijn personen zijn stoere werkers, spaarzaam met woorden, worstelend met den grond om er het brood aan te ontrukken. Die istrijd spitst zich hier toe tot een tragedie, een noodlotsverhaal in bijna klassieke gestrengheid. Het vruchteloos verzet der ouden tegen de onalwendbare beschikking van het noodlot, wordt hier omgezet in den doelloozen strijd van een boerettgeslacht tegen den vloek die er rust op hun grond. Ondergang is het noodzakelijk einde, want machtiger dan de boer is zijn eeuwenoude grond.
Frans Lammaert, de zoon van oen groot-boer, die zijn voorvaderlijken grond heeft verspeculeerd, trekt naar een andere streek, om zijn brood uit de aarde te winnen. Volgens het volksgeloof rust er een vloek opi het land dat hij bebouwt, maar hij geeft er niet om, want hij gelooft zelf niet meer dat hij kan terugwinnen, wat zijn geslacht verloor. _ Zijn zoon echter heeft nog dat geloof in zijn werk en in zijn land, omdat hij diep in zich heeft het geloof aan God die bet werk zal zegenen. Zijn leven wordt gedeeltelijk geleid door een mystiek Christen, Djoeke, die de wederkomst van Christus verwacht in Zeeuwsch-Vlaanderen. Deze brengt Peitrus ertoe te trouwen met Nelia, die een kind verwacht, dat Djoeke als de vervulling van zijn verlangen beschouwt. Op de geboorte van dat kind concentreeren zich de gedachten. Er zal een betere tijd door aanbreken. Voor Nelia zal het zijn de rijkdom van het moederschap^ voor Djoekie de verwezenlijking van zijn droom, voor Frans Lammaert de opheffing van den vloek. Sledhts Petrus laat er zich niet door beïnvloeden. Hij heeft die liefde van zijn vrouw, en de weelde van zijn grond. Want mee door Djoeke's aanwijzingen, brengt de grond veel opi, de vloek schijnt geweken. Zijn bezit dijt uit: nieuwe grond wordt bij het oude bezit getrokken. De oude Frans krijgt zelfs nieuwe hoop. Hij verricht de eerste zaaiing, naar voorvaderlijk gebruik, in dien naam der apostelen en in den naam van Cliristus. Een religieuze cultus wordt dit opdragen van het koren aan den Zegenaar. In dit verband is ook prachtig Djoeke's oude legende van den boer die niet wist wat hij het Christuskind zou brengen, en eindelijk een klompi aarde van zijn land' bracht. En toen liij het aan het kind aanbood, was het een klomp goud geworden. W'ant het land, aan God opgedragen, ontvangt zijn hoo'giste waarde.
In dit gedeelte komt een prachtig optimisme de stoere werkkracht stalen. Wiel is het kindje dood geboren, maar de hoop is niet verdwenen. Man en vrouw, opgaande in elkanders liefde, gevoelen Gods zegen ook in hun werk, dat zoo rijk beloond wordt. Als dichtbij de oorlog ontbrandt, brengt deze ramp hun zelfs nog gi-ooter zegen. Doch hun geloof lijdt er onder — de krant, het beursbericht, de honger naar goud en land dooven hoogere gevoelens uit. Dan komt de keer, als de langzame herkenning van de noodlotsbeschikking van het oude treurspel. De oude Frans ziet Nelia's onvruchtbaarheid en hij erkent er in den vloek. Wat geeft de vruchtbaarheid van de aarde, als er .geen groei van het menschengeslacht mee gepaard gaat? Do mensch is genomen uit het stof der aarde, , bloed en bodem behooren bij elkaar — ze kunnen niet los van elkaar blijven voortbestaan. En daarom gaat de oude Frans in Nelia zien de verpersoonlijking van den vloek. Zij heeft schuld, zij moet boeten.
Ook hier weer dringt een noodlotsgedachte naar voren: de onschuldige, door het Fatum vervolgde, doet kwaad, zonder het te weten en te willen, maar moet toch boeten voor die schuld.
Het lichaam van den ouden Frans is reeds gebroken — werken kan hij niet meer, maar hij zal het land bevrijden van den vloek. Dit wordt een, idee fixe, die zoo hem overmeestert, dat hij gek wordt.
Ook dit gedeelte — hoe tragisch ook — is zuiver beschreven, maar er gaat een groote beklemming van uit. Het proces speelt zich niet meer af op het wijde veld, maar in de hersens van een geesteszieke. Nelia kan er niet meer tegen op. Ook zij wordt krankzinnig en moet naar Holland ter verpleging. Voeg hier nog bij Djoeke, wiens geestelijke afdwalingen verworden zijn tot godsdienstwaanzin en ge krijgt een droeven oogst van het leven delmenschen.
Ongebroken staat nog Petrus. Hij durft het nog op te nemen tegen den vloek, ook na wat er ^e*beurd is. Hij heeft geloof in den grond, die steeds meer opbrengt, en geloof in zijn liefde en Neha's thuiskomst. Tot ook hem de vloek treft. Na den oorlog dalen de prijzen snel. Hij kan de pacht niet meer opbrengen van den geweldig duur gehuurden grond en ziet vlak voor Nelia's herstel de ruïne van zijn levenswerk. Het is psycholo, gisch weer geheel zuiver, dat zijn geest tegen dien stoot niet bestand is. In zijn verwarde hersens blijft een woord van de boosaardige zuster haken, dat een brand hem financieel 'kan redden. Zijn handen, niet meer bestuurd door een gezond brein, volvoeren haar raad. Doch bij den ondergang van zijn bezit breekt weer door hooger licht. Hij voelt de schuld en wil die boeten voor God en menschen. Vrijwillig geeft hij zich aan, kalm ondergaat liij zijn gevangenisstraf, nauwelijks dringt in zijn versufte hersens door het bericht van Nelia's dood. Hij boet zijn schuld. Eindelijk weer vrij, voelt hij de schuld geboet, zich rein voor God. Nu rust op hem nog de taak, de booze zuster te doen boeten. Een glimlach van het portret van Nelia weerhoudt hom van moord. Met dit portret vlucht hij en laat do wraak aan God over. „Hij gaat. Petrus Laniimaert, gelijk een man met een vast doel".
Met deze woorden sluit dit verhaal van aarde en brood. Een man, vrij van den vloek, vrij van schuld, oandat hij voor God en mensch geboet heeft, gaat in den nacht.
Waarom? vraagt men zich al, waarom dit alles? Wat is hier schuld', wat is hier zonde? Hier worden misdaden begaan, en psychologisch vloeien ze volkomen verdedigbaar voort uit het karakter — maar de geest werd verward, de persoon ontoerekenbaar.
We hebben hier te doen met menschen uit orthodox christelijke kringen. Ze spreken wel niet over hun geloof, maar ze gaan trouw naar „de kleine kerk". Nelia gaat bewust, niet uit sleur mee met Petrus. Djoeke is een vroom man — wat heel mystiek, maar hij leeft naar het Woord. Een tijdlang schijnt dit stille geloof aan het werk doel te geven. Dan komen de fraaiste bladzijden uit dit boeit, als het wonder der liefde en de wasdom van de aarde besehreven worden.
Maar dan verdwijnt de kracht van 't geloof. Bij Frans is dit aanvaardbaar: hij bezat het eigenlijk nooit. Maar noch Nelia, nooh Peter ondervinden steun en troost uit hun geloof, en bij Djoeke wordt het omgezet in zuiveren godsdienstwaanzin. Waarom? Het eenige antwoord, dat men kan vinden is: de vloek, het noodlot. Deze menschen worden geidreven; noch hun zonde, noch hun. boete zijn christelijk beschouwd, Djoeke, Frans en Nelia gaan in hun waanzin onder — hun boete heeft hun zelfs geen bevrijding gegeven, die het Grieksche drama den ongelukkigen nog verleent. En Petrus' boete? Hij voelt zich daarna zuiver — rein voor God en menschen, vervuld van de taak' zijn schoonzuster te moeten laten lijden, haar zelfs te moeten dooden. Ook bij hem is geen sprake van zonde, van berouw, van vergeving. De „Heer- God" wordt bij hem een begrip zonder veel inhoud — trouwens zijn geest is nog ziek.
Do schrijver heeft een tragedie beschreven, die groolendeels voldoet aan de eischen van het klassieke treurspel. Zijn taal is prachtig, zijn stijl een noodzakelijke vorm voor den beklemmenden inhoud. Alleen — dit is geen christendom. Hier loopen de aanvankelijke christelijke tendenzen bij menschen, die hun persoonlijke verantwoordelijkheid kennen, en zich weten kinderen van een liefderijk God, uit in het troosteloos pessimisme van een heidensche noodlotsleer.
Het christendom erkent ook den vloek oveir de aarde, maar getuigt tevens van de opheffing daarvan door Jezus Christus. En dat missen we in dezen roman. Eekhout schreef hier een zeer sterk werk, een der aangrijpendste boeken van dezen tijd, maar christelijk is het niet.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1937
De Reformatie | 8 Pagina's