GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK?

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Reeds eenigen tijd houdt men onder ons zich bezig met de vraag, of niet de lierkelijlce reforniatie, waartoe wij gelcomen zijn, nadat een misdadig drijven ons had weg-gewerkt uit de kerkelijke ambtsbediening en samenleving, de bittere noodzaak meebrengt, dat we ons als vrijgemaakten zelfstandig organiseeren, ook in de politiek. j

De vraag wordt door meer dan één aizóó geredigeerd: moeten we komen tol een ei gen part ij? En, omdat de toestanden in Nederland er toe geleid hadden, dat het overgroote meerendeel van ons allen behoorde tot de anti-revolutionnaire partij, daarom wordt de vraag automatisch ook zóó geformuleerd: moeten we breken met de A.R. P a r t ij ? Die daarvóór, d.w.z. vóór dat breken zijn, zullen niet bij een bestaande andere partij zich willen aansluiten, en dus een nieuwe partij willen formeeren.

Ook ons blad heeft zijn kolommen opengesteld voor artikelen die deze zaak aan de orde stelden. Men kan nog uit ditzelfde nummer zien, dat dezelfde instantie, die reeds eerder het.thema aanpakte, nóg ermee bezig is. Meening plaatst zich naast meening, soms ook wel er tegen óver. En nu onlangs een van vele handteekeningen voorziene brief me bereikte, met de vraag, ook zelf het vraagpunt te behandelen, wil ik een toch al voorgenomen artikelen-reeksje wel bespoedigen.

Een eerste opmerking zou deze zijn: precies even misdadig en noodlottig als het zeggen: „ik blijf „IN ELK GEVAL" bij mijn kerkelijk instituut", is ook het andere: „ik BLIJF IN IEDER GEVAL bij mijn politieke part ij".

Er zijn er, die „tot eiken prij s" blijven bij hun kerkelijk instituut; ' waarmee ze dan bedoelen: de samenleving die hun in al haar evoluties of resoluties a priori welkom is, hetzij dat de oude i s, of ook slechts hun t o e - s c h ij n t de oude te wezen. Dat ze zich daarin vergissen kunnen, behoeft hier geen betoog: wij meenen, dat de Hervormde kerk na 1816 niet meer was wat ze vóórdien geweest is, en dat , , De Gereformeerde Kerken" sedert 1944 niet meer zijn wat zich door de synodes-Berkouwer of - Duursema laat repraesenteeren. Maar dat men zich in dezen vergist, en op zijn vergissingen heele theorieën en practijken (b.v. van „evenredige vertegenwoordiging" in vereenigingen, besturen, etc.) bouwt, dat maakt de zaak maar des te erger, en is reden te meer, om na te gaan, welke gevaren er verbonden zijn aan de leuze: ik blijf in elk geval bij , , mijn" kerk.

Theoretisch is die leuze geoordeeld: ze is niet kerkelijk, maar kerkistisch.

En derhalve — dat sommetje gaat altijd op — derhalve richt elke op grond van die leuze opgezette practijk ook groote schade aan.

Dat het „in elk geval" blijven bij zijn eenmaal gekende of voor „bekend" aangezieffe verbanden theoretisch geoordeeld is, valt in het oog. , , In è 1 k geval" ergens willen zijn, is goddeloos. Het is opzijzetting van de wet; het is een blinde belofte van samengaan ook niet onbekeerden, en van aanvaarding van alles en nog wat, dat maar komen kan van het „in elk geval" door den belover aanvaarde gezelschap, ook al zou het bevelen van de wet Gods af te gaan, of die op eenzelfde lijn te plaatsen als waarop ook andere „geboden" staan. Wie „in elk geval", en , , tot eiken prijs" ergens , , blijven" wil, die maakt zich daar een misschien wel zeer variabelen afgod. Alleen tot God mag ipen zeggen: , , in elk geval".

We behoeven er verder geen woord aan te verspillen. De synodocratische kerken b.v. gaan sinds 1944 laboreeren aan de vrienden, die haar officieele grondslagen dagelijks verraden al verloochenen ze haar volkstümlich gewonnen naam nimmer en tot geen enkelen prijs. Met de Hervormde kerk is het net zoo gegaan. Toen de oproep tot reformatie kwam, en de kerk alleen maar dwaas-gemeene of ongeestelijk-diplomatieke „vonnissen" daartegenover wist te plaatsen, zei de overgroote meerderheid: wnj blijven bij „de kerk". Ze sanctioneerden h^ar onrecht, haar ongeestelijkheid, h^r zelfcont, inueering zonder gehoorzaamheidscontinueering; en zogen de kerk léég. Niet leeg aan leden-op-papier, doch leeg aan bloed, en sap, en merg. 't Was een reuzen-kerk op papier. Maar vraag niet naar den invloed van die kerk op het volksleven. Met de synodocratische, die achteruitholt, zal het net zoo gaan, tenzij ze zich haastig bekeert, vergeving vraagt om wat ze bestond in en na 1944, en haar mes wederom in haar lichaam zet, 'ditmaal om uit te zuiveren de linksche party: de barthiaantjes, wier barthianisme maar een deftigdoenerijtje, maar wier loslating van de belijdenis een groote zonde in grove onwetendheid is, en voorts: de leden van de Partij van den Arbeid, die tot in zendingskringen toe aanwezig zijn; en de vele anderen, die van de confessie nauwelijks meer iets zïcH "aanïfekTcen, a! «Uilen ze iïïe!' ffeï 'gïööSTe fèWi' gen een auto da fé aanrichten, wanneer het een leerzinnetje betreft, dat een gehaten bestrijder van hun indifferentisme met de groepskoppigheid eener clan in conflict kan brengen. Deze kerkgroep wordt tot een afgod: in èlk geval daar blijven! Haar „leiders" troosten zich; wie echter dieper ziet, snuift doodslucht (gezicht en reuk ondersteunen elkaar).

Geen wonder, dat in de practijk de hanteering van zulke leuzen schade brengt. Afgoderij is a 11 ij d een anti-sociaal bedrijf. Ze breekt en stoort. We noemen als voorbeeld het terrein der „samenwerking" op „inter-kerkelijk" (wat is dat precies? ) terrein. Een politieke partij wil inter-kerkelijk zijn; ze moet dus van die kerk zooveel, van die andere zooveel mannetjes hebben. Zijn er toevallig in de ééne kerk veel bekwamen, in de andere weinig, of misschien geen een? Niets aan te doen: mannen zijn noodig, en stemmen ook. Derhalve: een leidende positie scheppen ten behoeve van menschen die toch eigenlijk geen leiding geven kunnen. Gevolg: dictatuur van den knapste of handigste. Of: een schoolvereeniging, een bond, wil zich aan een bestuur helpen. Redeneering: zooveel uit diè kerk, en uit die andere weer een ander getal: evenredige vertegenwoordiging. Best. Uit de Hervormde Kerk kiest men dan zooveel mannen. De „eer" van de hervormde kerk is gered; de„eere", die men den afgod bewijst, en waarvan Jahwe zoovaak gezegd heeft, dat Hij ze met geen enkelen afgod deelen wil. Maar — deze week las ik in de courant nog van zoo'n zielig geval •— de man die gekozen werd omdat hij hervormd is, is allicht b a r t h i a a n. Dat wil zeggen: hij ondermijnt alle Christel ij ke actie a 1 s zoodanig principieel. We krijgen dan het tragi-comiseh verschijnsel, dat een christelijke organisatie zich door een dwingende „kerk", die hysterisch staat te verkondigen, dat ze niet verkiest genegeerd te worden, ertoe laat verleiden, om uit die kerk dynamiet-leggers in haar bestuurskamer te sleepen; de springstof wordt dan meteen gelegd, al komt de ontsteking van de lont pas later.

Zooals het altijd gaat, aldus ook ditmaal, van kwaad komt erger. Wie eenmaal als „principe van eerlijke rol-verdeeling" aanvaard heeft, dat elke' kerk een evenredig aantal mannen kiezen of aanwijzen of althans leveren mag, die schuift zgn eigen verantwoordelijkheid af op die kerk, of op de hem ontmoetende leden van die kerk. Komen de in zijn vereeniging opgenomen leden van een kerk als de hervormde met een barthiaanschen candidaat voor den dag? Het is te begrijpen, omdat ZIJZELF geen censuur oefenen op het barthiaansche modernisme. Maar nu kan de anti-barthiaansche groep in de vereeniging jammeren zooveel ze wil; ze heeft toch zelf er, aan meegewerkt, dat een barthiaan binnenkomt, d.w.z. de man van de vernielingstroepen. Dat deed ze, toen ze die dwaze kerkistische regeling goedl^eurde. Ze heette inter-kerkelyk. Dat was een deftig woord. In werkelijkheid was er niets inter-kerkelijks. Er was alleen maar onverbloemd generaal kerkisme. De hervormde kerk weet zeer goed wat ze wil, niet als organisatie, maar wel als totaal van meerderheid en minderheid. Ze wil barthiaansch. Ze spant zich voor den fatalen regeeringswagen. Ze doet mee aan „de doorbraak". Ze wil nog steeds revanche nemen op 1886; en al de haat-motieven die in dat jaar gewerkt hebben, komen bijeen in een, het k e r k e 1 ij k stempel vertoonende reeks van dagorders voor intern gebruik der bovendrijvende partij.

Onze voorbeelden kozen we tot nu toe bij voorkeur op k e r k e 1 ij k gebied. Maar precies even onverantwoord en funest als op kerkelijk terrein is de bestreden leus en de daaraan conforme praxis op politiek gebied.

Vóór alles de eenheid, — zoo luidt ook hier de leus. In é 1 k geval blijven bij de A.R. partij.

Maar waarom?

Wij hebben tot iedereen gezegd: wees antirevolutionnair. Maar dat beteekende: aanvaard die en die beginselen, en leef eruit. Zouden we nu de liefde van de beginselen af-trekken, om ze over (te dragen op de dragers, of vaandel-dragers ervan, dan hadden we al de zwenking gemaakt van waarheid tot (misschien van de waarheid emancipeerende) waarheidspropagandisten. Van confessie tot confessoren. En we zouden dan op politiek terrein vallen in dezelfde fout, waarop men kerkelijk doodgeloopen is: al ijverende voor de groep van vertrouwde menschen, verzuimt men nauwkeurig te vragen of die menschen ook metterdaad de organisatie naar haar grondslag trouw gebleven zijn en haar normen de iure en de facto erkennen ook voor de partij zelf. Er kunnen gevallen zijn, waarin men zegt: kijk dan toch naar de statuten en naar den grondslag: die zijn toch zuiver? en wat wilt ge dan nog meer? Maar daarnaast kan het bestaan, dat een grondslagop-papier wel goed gebleven is, en een program-vanactie op korten termijn wel aanvaardbaar. Terwijl toch de grondslag niet meer gehandhaafd wordt!

In zekeren zin staat het met de politieke (en andere) partijen als met de kerk. Hoe kunnen we een kerk werkelijk leeren kennen, en haar leven serieus op zijn eigen mérites waardeeren? Sommigen zeiden: kijk naar haar belgdenisgeschriften: als d i e in orde zijn, dan is het met die kerk in orde; kent ge de symbolen, dan kent ge ook de kerk. een kerk te kennen moet ge niet alleen haar officieele papieren hebben gelezen, maar ook weten: wat men er zingt? hoe men er preekt? met wie men vergadert? hoe men de officieele papieren al of niet metterdaad handhaaft? hoe het staat met het zedelijk leven? en met de mogelijkheid om, in geval van noodzaak, terug te grijpen maar de officieele belijdenissen en ook kerkenordening? We gelooven dat dit laatste gezichtspunt terecht wordt ingenomen. Maar dan geldt het ook voor politieke part ij en. We vragen niet: wat zijn de grondslagen van de A.R. Partij; we vragen ook: blijft ze daaraan getrouw? en hoe staat het njet het openbare leven van haar voorgangers in zaken van principieelen aard? heeft het formalisme en de hoogmoed van de upper ten het beslissende woord, of is het een gemeenschap die leeft uit de beleden grondwaarheden? en vooral: als er iets niet deugt, is dan de mogelijkheid aanwezig voor teruggang naar de oude grondslagen en tot eerlijke handhaving daarvan?

Want als — we beslissen nog niets — a 1 s de A.R. Partij eens geïnfecteerd werd door barthianisme •— hoe staat het met de studenten van de V. U. ? — en a 1 s de groepshoogmoed van de upper ten eens net zoo olie-dom stond te glunderen met glazig oog naar de zedelijke misgrijpen tan sommige kerkvorstjes-insynode, en naar de daarop gevolgde Vrijmaking als in de negentiende eeuw de Regeering van Zijne Majesteit en de rapporten schrijvende burgemeesters en gezanten en attache's zaten te gluren, met een lodderoog, naar de Afgescheidenen, wel, dan zouden ze even roekeloos en onoordeelkundig als hun voorgangers in die eeuw de beste kansen verspelen voor de waarachtige beleving van hun partij en > de bezieling van haar leden voor de beginseleii. Ik hoor Colijn nog zeggen tegen den minister van Justitie, toen deze ter gelegenheid van de herdenking der Afscheiding met een lintje kwam aandragen: „een bewijs, dat de houding der regeering tegenover de Afgescheidenen sinds de vorige eeuw zich lichtelijk gewijzigd heeft". Lichtelijk gewijzigd, — de diplomatentaal. Het zou wel eens kunnen zijn, dat eer honderd jaar verloopen zijn, de houding van vele antireyolutionnairen, die nu zich laten voorpraten, dat bij ons Kuyper en de waarheid niet meer veilig zijn, zich meer dan lichtelijk moet wijzigen...... als het te laat is. Hoe het zij: indien de A.R. Partij afglijdt — wat velen beweren — dan is temeer daarom de leus fout en nadeelig: in elk geval daarbij blijven.

Dit stellen we voorop.

Maar aanstonds komt er iets andefs naast staan.

En dat bewaren we voor volgende week.

K. S.

LANDELIJK CONGRES VAN GEREFOR-MEERDEN (VRIJGEMAAKT) TOT BEZIN­ NING OP HUN HOUDING TEN OPZICHTE VAN DE A.R. PARTIJ.

In „De Reformatie" van 15 Maart j.l. hebben wij U bericht, dat binnenkort een landelijk emigres van vrijgemaakten zou worden georganiseerd. Inmiddels hebben de plannen vasten vorm aangenomen. Als datum hebben we vastgesteld 6 Mei, aanvang 19.30 uur en 7 Mei, aanvang 9.30 uur. Als plaats van samenkomst werd gekozen Utrecht en niet Zwolle, zooals aanvankelijk gedacht werd. We houden ons congres in één van Utrechts meest bekende vergaderlokaliteiten, het gebouw Kunsten en Wetenschappen aan de Mariaplaats, 5 a 7 minuten loopen van het station. Om de bespreking zooveel mogelijk tot zijn recht te doen komen, leek het ons juist, slechts één spreker uit te noodigen, die in de avondvergadering zal refereeren. Wij vonden Prof. Veenhof uit Kampen bereid tot ons te spreken over het onderwerp: „Wat is heden onze politieke roeping? "

Ter verklaring van dézen titel zij opgemerkt, dat de huidige problemen op het politieke „terrein" zoo veelsoortig zijn, dat de oorspronkelijke titel mogelijk tot eenzijdigheid aanleiding zou kunnen geven, terwijl bij den nu gekozen alles te berde kan worden gebracht.

De kosten zullen vermoedelijk niet meer dan ƒ1.— per persoon bedragen, te voldoen bij den ingang van de zaal.

Voor deelnemers, die niet op andere wijze daarin kunnen voorzien, bestaat gelegenheid in Utrecht logies te verkrijgen, mits aangevraagd gelijktijdig met de opgave tot deelneming. Het is noodzakelijk tijdig van te voren te weten, hoeveel deelnemers we kunnen verwachten. U gelieve zich daarom zoo spoedig mogelijk voor deelname aan te melden bij onderstaand adres. U heeft daartoe gelegenheid tot uiterlijk 26 April a.s. Deelnemerskaarten worden verstrekt voor zoover er plaatsen zijn, in volgorde van binnenkomst. Haast U!

A.R. Studieclub „Mamix van St. Aldegonde",

Secretaris: J. VAN KATWIJK,

J. van Avennestraat 45 b, Schiedam.

BODEM EN GRONDSLAG.

Enkele lezers lazen in een vorig nummer, dat er barthianen zijn, die verklaren, „op den bodem" der belijdenisschriften te staan. Ze hadden aanvankelijk dat nog al geruststellend gevonden; hadden ook b.v. voor de „Partij van den Arbeid", of voor de christelijke onderwijzers-vereeniging uit deze verklaring geruststellende consequenties getrokken, maar zagen toen in ons blad een kleine aanduiding, dat we er niet over juichen konden, omdat , , op den bodem" der belijdenisschriften staan, niet hetzelfde is als „op den grondslag" der belijdenis staan. En nu vragen ze om eenige toelichting.

Die kan eenvoudig zijn.

Het verdrag van Linggadjati is gesloten „op den bodem" van de grondwet. Maar niet op haar „grondslag".

Toen prof. Greijdanus, lang geleden, de vraag stelde, welke „grond" er was voor de erkenning van „den canon", d.w.z. het geheel der bijbelboeken, oordeelde De Heraut (redacteur dr H. H. Kuyper), dat de schrijver den „subjectieven grond" niet genoeg tot zijn recht had doen komen (prof. Greijdanus immers had zich gehouden aan de oude leer, dat de Schrift betrouwbaar is in zichzelf, en dat de grond, waarnaar gevraagd werd, de grond voor het geloof in' de goddelijkheid der Schrift, niet in ONS doch inde Schrift zelf lag). Prof. Greijdanus antwoordde toen, dat men den GROND des geloofs niet verwarren moest, en ook niet vereenzelvigen, met dat deel van het geloofsleven, hetwelk in de verlDorgen diepten van ons bewustzijn en van ons zielsbestaan afdaalt. En dan merkt hij op: „Bij een huis is de grond wat anders dan het fundament, evenals bij een plant de wortel wat anders is dan de bodem, waarin zij staat. Hiermede is gezegd, dat wij onze zielservaring niet te beschouwen hebben als den grond voor het geloof Wie die ervaring aangiet voor den grond de^ geloofs en haar zoo noemt en voorstelt, vergist zich ten eenenmale, en doet als degene, die bij een huis het fundament zou houden voor den grond, waarop het huis rust, of bij eehe plant den wortel zou beschrijven als te wezen de bodem, waaruit die plant groeit Omdat de grond, waarop een huis rust, onderscheiden is van dat huis, kan men ook degenen, door wie een huis op dien grond gebouwd wordt, niet den grond voor dat huis noemen."

De kerkrechtelijke manipulaties der hiërarchische „synodes" van 1943, en vervolgens, zijn ongetwijfeld geschied „op den b o d e m" der Kerkenordening. Maar in geenen deele op haar „grondslag".

Er is dus groot verschil, tiisschen „bodem" en „grondslag" of „fundament".

En nu bleven deze paar regeltjes nog maar staan bij de primitieve beeldspraak. Wilden we op de zaken zèlf komen, d.w.z. van de beelden" komen tot de eigenlijke wetenschappelijke vragen van methode, van bewijsvoering, binding, ontleening, subaltemeering, historische dan wel dogmatische eerbiediging, formule dan wel materieele erkenning, dan zou het pas meenens worden. ~

Maar we zijn al dankbaar, als onze lezers voelen, dat de term „ik sta op den bodem der belijdenisschriften" niets zegt. Wie die formule uitvinden, die weten soms heel goed, dat ze materieel van de belijdenis niets of bijna niets aanvaarden. De belijdenis „krijgt" bij hen wel het woord, maar is het hunne niet.

jj. g^

CLASSICALE „WEERLEGGINGEN" ANNO 1947* II (Slot).

In de „Verklaring van gevoelen" die de classis Drachten der syn. geb. kerken had te behandelen in haar zittingen van 6 en 7 Pebr. j.l. werd de vraag gesteld „Waarom" — daar toch, met het geven van de vervangingsformule, uitdrukkelijk de zakeUjke inhoud der verklaringen van 1905 en 1942 gehandhaafd werd — „waarom dan een andere formule? Om misverstanden weg te nemen? Maar die waren er niet. De bedoelmg der besluiten van 1942 was volledig bekend uit de bekende synodale interpretaties, al wil men die interpretaties thans niet meer als zoodanig gehandhaafd zien. Waarom een andere formuleering, terwijl men welbewust hetzelfde wilde uitspreken en bindend stellen? Hier kan geen ander antwoord gegeven worden dan dat men verruiming bedoelde aan te brengen, hetgeen door meerdere leden der synode dan ook werd beschouwd als metterdaad geschied te zijn".

Tot zoover de Verkl. v. gev. De classis Drachten is het daarmee evenwel volstrekt niet eens: „Verduidelijking, niet verruiming was de bedoeling der synode" zoo zegt ze in haar „weerlegging".

Maar wie herinnert zich niet de fanfares in de commentaren van de synodale pers op de „Nieuwe Verklaring" van de „revisiesynode" (volgens prof. J Ridderbos te Drogeham op 31 Oct. j.l. is dit echter een geheel onjuiste benaming; het was, volgens hem, slechts een „buitengewone synode") dat nu toch zeker alle bezwaren wel weggenomen moesten zijn ? Nu was er volle ruimte voor allen. Schreef het „Geref. Weekblad" niet, dat wie nu nog niet tevreden was, die y/ i 1 d e zich ook niet laten overtuigen?

Maar nog geen jaar later wordt ons gevraagd: Waar hebt ge het toch over? Vei-ruiming? Geen sprake san, Alleea iDiaa*; KdEdwideJjiking.

Zeker — zoo voegt de classis daar minzaam begrijpend aan toe — dit kan „voor menigeen ve)ruimin< ; hebben gebracht door wegneming van misverstanden", maar de bedoeling der synode was volstrekt niet om ergens ruimte voor te maken. Het , , gekloofde haar" nu zeker" daargelaten

Misverstanden? Is ooit een synodale uitspraak zóó duidelijk geweest als die van 1942, met haar resi> ectabel gevolg van toelichtingen, praeadvies en „punten" in diverse hoeveelheden? 4

Neen, 't was nog lang niet duidelijk genoeg, zegr de Classis Drachten. Allemaal nog misverstanden. Die moeten opgeruimd worden.

En dat is nu eens radicaal gebeurd in 1946. Toen heeft de synode het eens (en voorgoed? ) duidelijk gezegd.

Men zou zich afvragen: Hoe konden de Friescihe predikanten irf Juni '46 nog zoo stompzinnig y/'ezen om nog allerlei vragen te stellen aan de synode over de beteekenis van allerlei formuleeringen en uitdrukkingen in de vervangingsformule? („Getuigenis en Gravamen", bl. 3).

Geen wonder «dan ook, dat de synode er niet op üiging, en er geen antwoord op gaf. 't Was immers allemaal, duidelijk genoeg

De classis Drachten zegt het ook. Immers, volgens haar in haar „weerleggingen" van de „Verkl. van gev." die ons bezig houdt, is in de vervangingsformule het summum van „duidelijkheid" bereikt, verre uitgaande boven de verklaringen van 1905 en 1942 met al hun interpretaties inbegrepen.

Toch klaagde inzender van de „Verklaring" nog over de onduidelijkheid en de „dubbelzinnigheid der formuleeringen" in deze „eenvoudige uitspraak des geloofs" waarop men stuit, zelfs als men tracht «(wat eigenlijk niet kan) de uitspraak te lezen gehesl los van de vorige".

De classis antwoordt daarop in haar „weerlegging": „Bij navraag ter vergadering heeft Ds M. al& bewijs alleen genoemd, dat het woord „belofte" in 3 alin. 1 der Nieuwe Verklaring in anderen zin is gebruikt dan in 2 alin. 2".

Hier jokt de classis Drachten der „Geref. Kerken". En daarop is.zij gewezen. Zij is door inzender bij de besprekingen b.v. gewezen op de dubbelzinnigheid in het gebruik van den term, dat „de kinderen der geloovigen in Christus geheiligd zijn" (3 alin. 1).

1905 en 1942 houden immers de kinderen voor in Christus geheiligd „totdat het tegendeel blijkt".

Een klaarblijkelijke verandering dus (verruiming? natuurlijk niet!) van de overeenkomstige woorden in de verklaringen van 1905 en 1942.

Wat beteekenen dus die woorden in de Nieuwe Verklaring? Volgens de bekende „Zakelijke inhoud" der vorige formules, waaraan we nog steeds gebonden zijn, moeten ze natuurlijk nog verstaan worden in den zin van het prae-advies eüiz. Maar met het oog op de noodzakelijke „verduidelijking" is nu de vorm van de eerste doopvraag gebruikt.

Ja zeker! Nu is het „duidelijk": de kinderen z^jn in' Christus geheiligd, maar dit dan te verstaan naar den „zakelijken inhoud" van 1942, die ons leerde dat ze er „voor te houden" zijn.

Maar goed. — Als bewijs van dubbelzinnigheid zou dus alleen genoemd zijn, dat het woord „belofte" in 3 alin. 1 een anderen zin moest hebben dan in 2 alin. 2.

De classis Drachten constateert echter: alweer mis! (En dat bij zoo'n „duidelijke" eenvoudige uitspraak des geloofs"!) Het woord „belofte" heeft in de formule steeds dezelfde beteekenis.

Toen de Friesche predikanten aan de synode de vraag voorlegden (Getuig, en Grav. pag. 3): Als de Nieuwe Verklaring 3 alin. 1 spreekt van „de kinderen der geloovigen", worden daar dan mede bedoeld alle kinderen der geloovigen? Zoo ja, wordt dan met de belofte waaraan zij deel hebben ook bedoeld de verbondsbelofte zooals die omschreven wordt in 2 alin. 2 „in de belofte immers betuigt Hij niet alleen " enz. ? — toen wilde de synode daarop geen antwoord geven, 't Zou maar aanleiding kunnen geven tot nieuwe misverstanden (!)

De classis Drachten durft h»t antwoord wel aan: het wcford „belofte" beteekent in de formule steeds hetzelfde.

Als er dan nu, naar de vrees der sjTiode, maar geen misverstanden ontstaan in de synod, kerken van de classis Drachten over deze „duidelijke" en „eenvoudige uitspraak des geloofs"

We willen besluiten met nog enkele opmerkingen over het slot van de „Verkl. van gev." en haar „weerlegging" door de classis.

In de „Verklaring" was dus gewezen op de synodale constructie van de onderscheiding in tweeerlei beloften, zooals die ook aan het licht treedt in de vervanging.ïformule met haar: in de belofte immers betuigt. Hij niet alleen maar zegt Hij ook den H. Geest toe"; terwijl daar dan op volgt het befaamde „dienovereenkomstig" en de manipulaties met Rom. 9:8 : de onderscheiding ip de „kinderen des vleesches" en de „kinderen der belofte".

In de „Verklaring" was getracht op exegetische gronden de onjuisthsid yan dit textgebruik aan te toonen. Wat antwoordt de classis echter op dit alles? Dit: „Wat Ds M. dus verder ; , .invijcii, om deze dersynode toegeschreven ondersciiciding in de belotie te weerleggen, kan de classis gevoogc'jjk voorbijgaan, aangezien deze onderscheiding niet bestaat".

Ziezoo, dat is klaar. Elen, synodale , , onderscheiding in de belofte" bestaat niet, volgens de cia-ssis Draciiten. Aan fantasieën daarover in bezwaarschritlen en verklaringen van gevoelens kan men „gevoegelijk voorbijgaan"

We willen voor deze korte notities niet teveel plaatsi-uimte vragen. D* vraag zou echter kunnen opkomen: Kan hier soms ook sen taak liggen voor sjTiodale voorlichters om, gevra& gd of ongevraagd, (v.g.I. ons eerste artikeltje) te trachten wat orde te brengen in dezen synodalen gedaahtenchaos?

Wel heel gemakkelijk maakt de classis het zich met de „weerlegging" van het laatste in de „Verklaring" genoemde punt.

Daar was gewezen op de ontoereikendheid der texten, Ps. 22:31, Jes. 44:3, 59:21, Mare. 10:14, Hand. 16:31, Ef. 6:1, om te bewijzen dat de kinderen (der geloovigen) moeten worden beliaindeld als zulken die deelen in de wederbarende genade des H. Geestes. Geen van deze texten spreekt, zoo was gezegd, v^ een „deelen in de wederbarende genade des H. Geè& tes". Verwezen werd naar de aanhaUng van sommige dezer texten in Cat. Zondag 27, waar ze dienen tot bewijs dat aan de kinderen de H. Geest, die het geloof werkt, niet minder dan aan de volwassenen toegezegd wordt.

' De classis „weerleg^t" ewnwei ajs voigt: De iaihoud dezer texten beperkt zich iliet (cwn met Ds M. te spreken) tot beloften en toezeggingen des Heeren aan de geloovigen en hun zaad, maar meerdere geven duidelijk ato, * wait God de Heere aan het zaad doet. Als Ps. 22:31 zegt: Het zaad zal Hem dienen en het zal den Heere aangeschreiven worden tot in geslachten", •— als Jes. 44:3 verklaart: Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mgn ziegen op uw nakomö-Itngen", dan spreekt de Heere over de verwerkelijking Zijner beloften, welke verwerkelijking inhoudt het dieel ontvangen aan de werking des H. Geestes. De Heere zal Zijn Geest op het zaad gieten; het zaad zal Hem dienen, hetgeen niet anders mogelijk is, dan door de wederbarende genade van den H. Geest".

Tenslotte wordt dgn, gemaksihalve, verweaen aaar de „uitvoerige bespreking ter vergadering ins»nderheid over dit punt gevoerd".

Zoo zet dus de classis over deze eeiitrate quaestie maar niet meer op papier. U gelieve zich maar te herinneren wat er gezegd is.

Trouwens, het is tdch ook allemaal „duidelijk" ge-, noeg! Nadere officieele verklaringen over dit punt mochten eens weer aanleiding kunnen geven tot misverstand Derhalve wordt thans door de Commissie de conclusie getrokken: „De classis moet dus de door Ds M. ingebrachte bezwaren tegen de Nieuwe Verklaring voor ongegrond verklaren". Rest nog de classis bij de overweging van dit antwoord de leiding des H. Geestes toe te bidden. Welke „overweging" dan binnen den tijd van twee uren is geschied.

Men vraagt zidh af •— nu nog even gelet op de laatste „weerlegging" — waar is toch de ernst bij de exegetische toetsing der ingebrachte bezwaren?

Ps. 22 en Jes. 44 zeggen niet maar wat de Heere belooft en toezegt aan het zaad, maar ze zeggen duidelijk wat de Heere aan het zaad doet. Ze spreken van de verwerkelijking der belofte! Het zaad zal Hem dienen: dit kan niet, zegt de classis, zonder de wederbarehde genade des H. Geestes — conclusie: de kinderen moeten gehouden worden voor enz.

Van „tweeerlei belofte" (aan de „kinderen des vleesches" en aan de „kinderen der belofte") was in de synodale constructies geen sprake, zoo meende de classis. Het zijn dus alle gelijke („volle") beloften. En die dragen naar haar aard de verwerkelijking in haar schoot. Ps. 22 en Jes. 44 staan borg voor de juistlheid van de bekende , , noot" in de formule.

Men zo.u in zulk een wanhoop'-wekkenden warwinkel gaan'vragen: is hier dan nog wel plaats voor een „tenzij het tegendeel blijkt" of iets van dien aard?

„V e r d u i d e 1 ij k i n g", niet „verruiming" was de bedoeling der synode" zoo hoorden we de classis zeggen. Maar in het licht van de classical© interpretaties en improvisaties staat het met die „verduidelijking" toch wel heel droevig geschapen.

En dan wordt, op grond van deze „weerleggingen" degene, voor wie die „verduidelijking" nu eenmaal geen enkele „verruiming", maar wel grootere benauwing heeft gebracht, krachtens het befaamde „recht van leertucht, waarvan de grondslagen sajn neergelegd in art. 79 en 80 der K.O.", dan toch maar als een „openbare grove zondaar" „die der Kerk schandelijk" is, de bediening van tet ambt ontnomen.

H. J. M.

NOG STEEDS GEEN ANTWOORD.

In de „Strijdende Kerk" van 29 Maart j.l. komt weer voor een brief van Johannes Viator. Deze brief wil klaarblijkelijk beschouwd worden als antwoord op wat ondergeteekende schreef in „De Reformatie" van 8 Februari j.l^ onder het kopje: „V/ie geeft verlof? "

Hoewel dit artikeltje door Viator als totaal ongevaarlijk wordt aangemerkt, acht h'j het tocb. dienstig,

om aan de besïifldlng ervan een gansch' epistel të v/ijden, waardoor bflna een derde deel van den geheelen inhoud van dit „Strijdende Kerk"-nummer wordt in beslag genomen — mirabile dictu!

Welnu, wij vnllen wel zeggen, dat wij des heeren Viators brief lieusch totaal ongevaarlijk achten, en dat we er niet aan denken, hiervoor veel ruimte in „De Reformatie" te vragen. Niet alleen vanwege de denigreerende en hatelijke manier van schrijven, en dat n.b. van den kant van hen, die voor en na een klaagzang aanheffen over den toon, ach dien toon in de vrijgemaakte kerkelijke pers...., maar vooral, omdat de heer Viator met heel zijn langen brief volkomen voorb ij g a a t aan de hoofdzaak, door ons indertijd aan de orde gesteld en ook al meteen in het opschrift „Wie geeft verlof? " aangeduid.

Waarom geen antwoord gegeven op de vraag, waar het hier op aankomt? Deze vraag n.l.: ' Wie geeft den heer Viator verlof, om al de kinderen des verbonds te beschouv/en en te behandelen als dezulken, die op Gods tijd zullen deelen in de wederbarende genade des Geestes, dat wil dus zeggen: als uitverkopen kinderen?

Dit beloof ik hem: zoodra Viator of wie dan ook van zijn, medestanders uit Schrift en belijdenis aan kan toonen, dat dit van Godswege mag en dus ook moètf dan ben ik de eerste, die zijn theologisch en kerkelijk standpunt zal herzien.

Tot zoolang blijf ik echter weigeren, om ook maar iets van wat ik in mijn vorig artikeltje schreef, terug te nemen.

Het woord is aan Johannes Viator.

G. A. HOEKSTRA.

VERZOEK AAN MILITAIREN, DIE BINNEN­ KORT NAAR INDIÊ VERTREKKEN.

In Groningen hebben wij een boekenactie gehouden, speciaal studieboeken en goede romans, voor onze militairen in Indië.

De verzending van die boeken valt echter niet mee. paar onze jongens steeds vragen om boeken, zoeken wij contact met officieren of militairen, die kans zien deze boeken mee te nemen op hun reis, of ons inlichtingen kunnen geven over eventueele verzending.

Wij roepen aller medewerking voor deze actie op.

Correspondentie kunt U richten aan Lien de Bruine, Eelderstraat 4, Groningen.

Het Bestuur der Jeugdcentrale, Groningen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's