GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik spreek nu niet over de integratie van West Europa, het federalistisch Europa, waarop de a. r. partij zoo verliefd geraakte, doch over de argumentatie, die door haar leiding wordt gebruikt, om die malle liefde te verklaren en te verdedigen.

Die argumentatie is in dit geval het meest belangrijke. Het andere komt toch niet, tenzij op een heel andere wijze, dan die men zich nu denkt.

Het gaat hier ook niet om het wenschelijke van een samenwerking van de West Europeesche volkeren, om .een ramp, die gevreesd wordt, te vermijden. Men kan er alleen van zeggen, dat er te veel lawaai over wordt gemaakt en te weinig werkelijk gehandeld.

Zulke samenwerking op grond van zelfs in het leven der volkeren diep ingrijpende tractaten is niet nieuw en kan noodig zijn.

Al weer •— het is de wonderbaarlijke argumentatie, die we vernemen van menschen, die zich Calvinisten noemen.

Daar is stellig nauwelijks iemand te denken, die, als hij van het Calvinisme gewaagt, Calvijn en de Reformatie der zestiende en haar werking in de volgende eeuw zou vergeten.

Wat ongelooflijk schijnt is hier geschied. De leiders der a. r. partij hebben zich zoozeer beijverd om de kerk achteraf te schuiven, om slechts op den christen een beroep te doen, alsof hier te scheiden ware, dat zij de kerk niet meer zien. Hier ligt alleen de verklaring van het verbazingwekkende, wat wij dan thans in de politiek ervaren. Verbazingwekkend, zóó zelfs, dat als minister Stikker aan dr Bruins Slot een waarschuwing richt om toch wat bezadigd te zijn, want hierop kwam het neer, de laatstgenoemde nog eens te keer gaat tegen die „nationale souvereiniteiten", die zich maar niet laten in stukken breken.

De integratie wordt verdedigd met, zooals Chesterton het indertijd ook deed, te wijzen op het verleden. De eenheid van Europa ligt achter ons, zeide hij. Wij moeten niet maar iets maken, doch herstellen. En dan doelt hij uiteraard op het Christelijke wereldrijk, waar de paus den keizer kroonde, daarna paus en keizer in bloedigen krijg elkander de suprematie in de wereld betwistten, terwijl zij het volkomen eens waren als het gold de kerk des Heeren te vervolgen en daardoor stroomen bloeds te vergieten.

Dit rijk was dan, in zekeren zin althans, een eenheid. Men moet er zich geen al te groote voorstelling van maken. Een genie als Karel de Groote was kon veel, maar het regeereh van een groot gebied, als zijn rijk, was toen niet mogelijk zonder een groote zelfstandigheid der deelen, die, omgekeerd aan de integratie van thans, tot de gewraakte nationale souvereiniteit voerde. Thans zijn er andere mogelijkheden, dat weten wij wel, want nu zien wij het al reeds voor oogen, hoe, naar Da Costa het profeteerde, „de Man, die in het middelpunt zich eenmaal wringen kan van 't weefsel zonder ga, dat onze leeftijd baarde — meester zal zijn van Euroop, ja meester van heel de aarde." De integratie door den Antichrist, die de kerk des Heeren wel ziet komen, maar die zij zeker niet mag bevorderen.

Er is nu in de Tweede Kamer gezegd, dat hetgeen acht eeuwen christendom hadden gewrocht bij den vrede van Verdun in 843 werd gebroken, en dat hetgeen elf eeuwen daarna hadden stuk gemaakt, niet in eenige weken bijvoorbeeld door den raad van Europa, in Straatsburg vergaderd, kon worden hersteld.

Hier werd de Reformatie der zestiende en zeventiende eeuw algeheel uitgeschakeld, om het op zijn zachtst te zeggen.

Hier werd al wat Groen en Kuyper met groote vreugd' hebben getuigd, van de vrucht van den Calvinistenstrijd hebben geschreven, naar de Schrift geprofeteerd, op zij geschoven.

Natuurlijk ging het toen met heel den reformatorischen strijd van de negentiende eeuw niet anders.

Als onze vaderen in art. 36 der Nederlandsche geloofsbelijdenis constateeren, dat de overheid er is, opdat een ieder voor heel zijn leven God dienen kan in vrijheid naar Zijn Woord, dan mogen wij daarbij wel opmerken, dat die vrijheid van den Woordgetrouwen christen in de wereld slechts sporadisch wordt gevonden. Zoowel wat den tijd als wat de ruimte betreft, Die volle vrijheid van den belijder van den Christus is, dit zal zelfs geen ongeloovige historieschrijver durven te ontkennen, juist het meest gevonden in de landen, waar zooals men dan zegt, het Calvinisme zijn invloed kon doen gelden. Beter gezegd, waar de Reformatie der kerk, door haren Koning werd gegeven, gedurig weer.

Daar is stellig in heel de wereld maar een heel klein plekje te vinden, waar die vrijheid het best wordt gevonden. Het is juist in ons kleine Nederland.

Wat is de basis van die vrijheid in het verleden en in onzen tijd?

Als gij mijn vorigen brief hebt gelezen, zal het U duidelijk zijn geworden, dat de redactie van „Trouw", die de leiding der a.r.-partij thans heeft, wijst naar het feit, dat in West-Europa natuurUjk veel principieel verschil is, en dat die vrijheid, waarover het thans gaat, verschillend wordt gefundeerd, maar dat er toch in West-Europa nog is een overblijfsel, een traditie, hoe zwak dan ook, die maakt, dat antirevolutionairen, liberalen, socialisten, humanisten, zelfs atheïsten, onder gezag en vrijheid en recht en gerechtigheid zoo ongeveer hetzelfde verstaan, of althans, zoo zij elkander niet begrfjpen, toch met elkander kunnen praten; practisch met elkander het wel eens zijn.

Dat is, wat men zou kunnen noemen de tolerantie van de philosofen en girondijnen der achttiende eeuw, de tolerantie, waarop de Revolutie groot zou mogen gaan.

Het is merkwaardig, dat in de Constituante na 1789, niet alleen een Rabaut St. Etienne, die nog de traditie der Hugenooten kende, maar zelfs een Mirabeau die tolerantie een aantasting noemde van de wezenlijke vrijheid. Gij staat toe — zoo zeiden zij; dus gij kunt het ook weer wegnemen.

Vergeten wordt dus thans de werkelijkheid; deze n.l., dat die vrijheid des christens bevochten moest worden op de mannen der revolutie. Zijn wij den strijd van Groen van Prinsterer vergeten? Weten wij niet meer hoe de a.r.-partij heeft moeten vechten voor die vrijheid? Die wij met hulp van Rome verkregen, omdat Rome, als het in de minderheid is, de vrijheid van geweten met haar resultaten wel wil.

Staat het ook niet vast, dat Groen noch Kuyper eenigen vasten grond voor hun voet hadden gekend als niet de kerk des Heeren in Afscheiding en Doleantie tot Reformatie ware gekomen?

De gehoorzaamheid der kerk is de eenige grond voor de vrijheid des christens, als God de Heere die geven wil.

Dacht men nu waarlijk, dat de humanist of socialist wezenlijk door verandering van overtuiging zijn houding wijzigde?

Hij moest hier te lande den strijd verliezen, en schikt zich nu in het geval. Maar — het wordt immers ook toegegeven — in beginsel bleven zij dezelfden, zooals telkens hier en daar ook nu nog wél duidelijk wordt. Trouwens — gunnen de mannen der synodaal gebonden kerken ons vrijgemaakten de vrijheid? Zelfs niet van spreken, als het er op aankomt. Men buigt voor de feiten, maar gruwt van de norm_ En wij kunnen er vast op rekenen, het bleek nu reeds, toen men de „rechten van den mensch" nog eens zou stipuleeren, dat wanneer allengs meer stukken van het gezag overgaan naar de macht in het integrale Europa, de meening, dat wij de verkregen vrijheden veilig zouden kunnen stellen, looze fantasie is.

Wie de geschiedenis kent en haar ziet bij de eenige lamp, die waarlijk licht geeft — gingen de lampen niet uit in Europa? — moet dit alles verstaan. De feiten spreken.

Nu zou men kunnen zeggen: maar vergeet gij nu, dat Groen van Prinsterer, kind van den Réveil en lid der Evangelische alliantie ook eens een beroep deed op alle Christenen in Europa, om tegen den voortgang der Revolutie te .strijden? Hoe Groen van oordeel was, dat het strijdpunt in de zeventiende eeuw, hier aan de orde, toen onze staat uit der Remonstranten dwalingen mocht worden gered, nl. de uitverkiezing, in de negentiende eeuw niet meer op den voorgrond stond. Het ging in Europa immers niet meer tegen een bepaald geloofsartikel, maar tegen het christelijk geloof in zijn geheel.

Dus moesten allen, die den Christus der Schriften beleden als den eenigen Zaligmaker en Verlosser, samenwerken. En dan vergaderden in de samenkomsten der Evangelische Alliantie toch mannen als De Pressensé, Astié, en hier mocht men rekenen op de ethischen als Chantepie de la Saussaye en Beets en Gunning.

Op voor Christus — dat was dan de leus. Het is waar. En toen was er nog werkelijk bij de mannen van den Reveil liefde voor den Heere Jezus Christus; voor Zijn Woord.

Maar men zag de kerk niet. Groens vergissing — wa.nt dat was zoo — kon worden gebillijkt.

Zij was de oorzaak van zijn groot lijden in diepe teleurstelling.

Laat mij nu slechts citeeren het begin van het voorwoord, dat Fabius, die de dingen hier aan de orde zoo zuiver zag, liet voorafgaan aan zijn „Voorheen en Thans". Hij schrijft: „Het leven van Groen van Prinsterer is overrijk aan ervaringen van droevigen aard. Ja, het is alsof, naarmate de jaren klimmen, de wolken zich vermenigvuldigen. Het moeilijkste en smartehjkste tijdperk in zijn leven was, naar hij zelf verklaarde van 1862 tot 1872. Daarin was 1866 „het smartelijkste jaar in het smartelijkste levenstijdperk". In 1870 schrijft hij zoo diep weemoedig, naar aanleiding van den strijd dien Beets en De la Saussaye tegen hem voeren: „Zoo we zeer sterk zijn zeventig jaar. Ook dit jaar rekent dubbel. Inderdaad polemiek tegen mij is de moeite niet meer waard". En daar hreekt 1871 aan, als de laatste druppel „den sedert lang boordenvollen beker" doet overloopen; als hij met zijn: „Denk aan 1855 Denk aan 1866 Denk aan de verkiezingen in Januari 1868 Denk aan Juni 1869. Denk aan Sept. 1869 — den boordenvollen beker voor aller oogen uitgiet, om te doen verstaan, hoe die nu overliep in den „consciëntiekreet", die uit het diepst der ziel gescheurd werd, de kreet: Ik kan niet anders, ik z a 1 niet anders! dwaasheid zoo gij wilt, maar onloochenbare en onweerstaanbare uiting van een felbewogen hart".

Daar hebt U de teleurstelling van Groen. Het resultaat van zijn nobele vergissing.

Maar wat moet de a. r. partij en haar leiding overkomen, nu zij in deze eeuw "van volkomen negeering van den Drieëenigen God in de wereldpolitiek en allerwege in West Europa vertrouwen willen stellen op een „overblijfsel", een stukje traditie, dat er dan nog van het christendom zoude zijn, niet eens principieel meer, maar louter tolerantie, waarbij nog wordt vergeten hoe deze met weerzin werd gegeven na een harden kerkelijken en politieken strijd?

Wij willen de practijk van thans in Europa ook nog eens bezien, zoowel wat de roomschen als de democraten van thans betreft.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's