GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KONING JOSIA VAN JUDA (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KONING JOSIA VAN JUDA (III)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

e. Ik geloof, dat er nog een gegeven is in het Woord Gods over Josia, dat rechtvaardigt te zéggen, dat hij 't recht des Heren wilde bestellen. En wel dit, dat hij een groot paasfeest houdt. Het is niet zonder grote oorzaak, dat we niet alleen bij Josia, maar ook bij Hiskia lezen van een paasfeest (2 Kron. 30). Reformatie leidt tot het Pascha! Typisch, maar niet verwonderlijk. Want pasen is het feest van de uittocht uit Egypte, uit het diensthuis der zonde; is het feest van de voldoening en verzoening door het bloed des verbonds, dat heenwijst naar het bloed van onze Here Christus op Golgotha. Hiskia en Josia en al de vromen van de oude kerk hebben het telkens weer geloofd, dat alleen bondsbloed reinigt van alle zonde. Daarin hebben ze de rechtvaardiging en de heiliging en de aanvang van de verheerlijking van hun leven en van gans het kerkvolk gezien en ontvangen. Daarin alleen zocht Josia de vernieuwing van zijn volk. En zo mag ik zeggen: de verlossing door Christus' bloed is ook in de oud-testamentische kerk onder de koningen van Juda de kracht der reformatie in de kerk en in het brede leven. Daarvan alleen hadden ze verwachting. En zodra Juda dat niet meer zag en geloofde, zonken de kerk en gans dat volksleven weer weg.

Dat moeten wij ook blijven zien. Wij moeten heus de vernieuwing van de kerk, zeg maar: de doorgaande reformatie van de kerk in Nederland en in Europa, en de vernieuwing van het volksleven nergens anders van verwachten dan van de verlossing door Christus' bloed. Als wij dat nu maar blijven zien en zeggen en geloven! Het is zo dwaas vandaag, ook in Nederland, dat men het verwacht van allerlei nationale en internationale sociale en economische en politieke acties en overeenkomsten en dergelijke. Dus van krachten in de mens en in het volksleven. Ons pascha is voor ons geslacht: Christus! Zo laat ons dan gelovig paasfeest vieren! Daar ligt de centrale van kerk en volk! Dat moeten we uitdragen en belijden voor het forum van ons Nederlandse volk. Dan zijn we getrouw profetisch en bij de bron, de enige bron van kerk-kracht en volksleven. U ziet, dat deze oud-testamentische stof volop christologisch is, Christus, Die komende is en verlossende, in het middelpunt heeft.

f. In dit verband van Josia's reformatiewerk wijs ik u nog op een treffende bijzonderheid, om u de verbanden in de Schrift tot op Christus in het vlees en tot op de jongste dag aan te wijzen. We lezen in 2 Kon. 23 bij de bijzonderheden over het wegruimen van de afgoderij in vers 10: „En hij verontreinigde Tofeth, dat in het dal Ben-Hinnom lag, opdat niemand meer zijn zoon of zijn dochter voor de Moloch door het vuur zou doen gaan" (Nieuwe Vertaling Ned. Bijbelgen.). Vergelijk 2 Kronieken 28:3, waar beschreven is, dat koning Manasse . die afschuwelijke eredienst voor de afgod Moloch daar beoefende. Of de kinderen werden geslacht of verbrand is niet met zekerheid te zeggen, daar „met vuur verbranden" ook een symbolische handeling kan aanduiden. In elk geval is duidelijk, dat de kinderen des verbonds, Gods kinderen, daar aan een afgod werden gewijd. Dat was het toppunt van goddeloosheid in de kerk. Koning Achaz moet dat ook al gedaan hebben (2 Kon. 16 VS 3). Josia „verontreinigde" dat dal, dat wil zeggen: hij bewerkte het zo, dat het als een plaats van spot en afschuw door iedereen gemeden werd. Doch later schijnt men het weer voor dat afgodisch doel gebruikt te hebben. Jeremia moest tot straf daarvoor aankondigen, dat men dat dal in de toekomst „Moorddal" zou noemen, omdat men daar uit gebrek aan plaats de lijken der Judeërs zou begraven (Jer. 7 : 32 en 19 : 16). Daar kwam de mestvaalt van Jeruzalem, waar de worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust. Want volgens de rabbijnse overlevering werd daar allerlei vuil heengesleept om verbrand te worden en werden daar ook kadavers van dieren en lijken van veroordeelden aan de verrotting of de verbranding overgegeven. Zo werd voor het Israëlietische be­ wustzijn dat Tofeth van brandplaats der mensen de brandplaats van God. En werd het dientengevolge het beeld van de strafplaats der goddelozen. En ia. het Nieuwe Testament heet dan de hel, de strafplaats der goddelozen voor eeuwig, ge-henna, dat is hetzelfde als ge-hinnom of dal van Hinnom. Zie Prof. Schilder, Wat is de hel? , bladz. 70 v.v. Zo leent het Oude Testament het woord voor hel aan het Nieuwe. Reformatie is reiniging, en daarin, dat dan het gruwelijke naar de mestvaalt wordt gebracht, is die reiniging het begin van de grote reiniging op de jongste dag en de mestvaalt het beeld van de hel, waar de HERE dan het gruwelijke wegdoet uit Zijn mooie nieuwe wereld: wat in de hel komt wordt aan de verrotting en de verbranding voor eeuwig prijsgegeven! Zo trekt de HERE in Zijn Woord vanuit allerlei historische punten de lijnen niet alleen naar de nieuwe wereld maar ook naar de hel buiten Gods kosmos. Zijn sierlijk pronkjuweel na de jongste dag. Zo is ook Josia in die reiniging van Jeruzalem en. Kanaan en in de verontreiniging van dat dal, die put, bezig geweest in het grote werk Gods van reiniging van de wereld en verontreiniging van de put des afgronds. Want de HERE werkte ook onder Josia reeds aan op de nieuwe wereld en op de volkomen hel, beide na de laatste dag! Zodat Josia's reformatie-arbeid een eschatologische strekking heeft, gericht is op de eindhistorie. Kerkwerk is altijd werken aan de laatste dingen, is - altijd aanwerken op de dag der volmaaktheid.

4. GODS WOORD OVER JOSIA'S EINDE.

a. In 2 Kron. 35 : 20—27 lezen we uitvoerig over het levenseinde van koning Josia. Dan zijn we in het jaar 609 vóór Christus. Drie jaar tevoren is Ninevé, de hoofdstad van Assyrie, door koning Nabopolassar van Babel, het hoofd van de groeiende „derde macht", ingenomen. De Assyriërs moesten zich achter de Eufraat terugtrekken. Zij ontbieden dan de Egyptenaren onder Farao Necho om hen te helpen tegen de Chaldeën. De Farao is bevreesd, dat straks de Chaldeën heel Syrië en Kanaan zullen bezetten, zodat het met de Egyptische invloed in de Palestijnse landen zal gedaan zijn. Farao Necho landt met een leger aan de Palestijnse kust bij Akko, om vandaar naar Karchemis aan de Eufraat te trekken. De Egyptenaren vermijden dus zorgvuldig de schending van Juda's grondgebied. Toch trekt Josia op tegen de Farao. En nu is de vraag: waarom deed Josia dat? Waarom ging hij zich ongevraagd met de strijd tussen Oost en West inlaten? Waarom kiest hij.nu tegen de Assyriërs en voor de opkomende „derde macht" van Babel?

In de Schrift wordt daarop geen antwoord gegeven. Doch het is, gezien de politieke situatie van die dagen, wel niet moeilijk te geven. Op het volgende is te wijzen. We weten, dat Josia er naar streefde om heel Kanaan onder zijn macht te brengen en te houden. Hij wilde het rijk van David en Salomo, Groot- Israël dus, herstellen. Voor dat „ideaal" had hij blijkbaar ook het volk van Juda gewonnen. Doch nu zag hij gevaar: als de Egyptenaren het zouden winnen, kon heel Kanaan wel eens onder de opperheerschappij van Egypte komen. Wanneer hij nu de Farao tegenhield, zou de „derde macht" Babel hem daarvoor wel dankbaar zijn en zou het kunnen gebeuren, dat hij in ruil voor zijn hulp heel Kanaan van Babel cadeau kreeg. Josia's optreden tegen de Farao is dus een meesterlijke politieke zet!

b. Doch daarmee is Josia ook geoordeeld. Want nu vervalt hij weer in de zonde van de oud-testamentische kerk in vorige dagen, dat zij nl. gaat meespelen in de grote politiek der wereldvolken, in plaats van. haar afzondering onder die volken krachtens haar verkiezing door de HERE te bewaren. Josia verwacht het blijkbaar niet meer alleen van de genade en het recht des HEREN voor Zijn kerk. Josia kiest voor de ene „draak" en verbindt zich met die ene „draak", om een andere „draak" te bestrijden!

Daarbij komt nog iets anders. Josia zelf heeft met een oprecht hart en in zuiver geloof gereformeerd, maar het volk heeft zich aanvankelijk verzet en is nimmer tot een hartgrondige bekering gekomen. Josia is wel bemind bij zijn volk (Jer. 22 : 15), maar nu niet in de eerste plaats omdat hij voorging in de waarachtige dienst van de God des verbonds, maar meer omdat hij ijverde voor nationale eer in de verwerkelijking van het „ideaal" Groot-Israël! Het volk des verbonds gaf zijn hart niet aan de HERE. Dat blijkt immers uit twee onderscheiden gegevens der Schrift. Vooreerst uit 2 Kon. 23 : 24. Daar lezen we: „Ook de dodenbezweerders, de waarzeggers, en de terafim, de afgodsbeelden en al de gruwelen, die in het land van Juda en te Jeruzalem aangetroffen werden, deed Josia weg". Die woorden: „aangetroffen werden" doen denken aan opsporing bij huiszoeking. Met andere woorden: Josia moest door zijn politie de huizen inspecteren, omdat het volk nog binnen de vier muren de private afgodendienst bleek vast te houden. Doch we begrijpen wel, dat op die wijze de bekering des harten niet kan worden bevorderd en afgedwon-

gen! Vandaar — en dat is het tweede gegeven der Schrift in dezen — dat Jeremia de profeet na de grote reformatie dit woord des HEREN moet uitroepen: „En boven dit alles bekeerde haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet tot Mij met haar gehele hart, maar alleen in schijn, luidt het Woord des HEREN" (Jer. 3 : 10).

Josia weet wel van die onbekeerlijkheid van Juda. En nu had hij moeten beseffen, dat hij wel sterk staat door zijn eigen geloof in Gods hulp, maar dat hij zwak is door de zonde der onbekeerlijkheid van zijn volk. Josia had nu moeten beseffen, dat de HERE een onbekeerlijke kerk Zijn zegen niet kan geven in haar optreden naar biiiten, in haar aanval op de wereld. Wanneer de zonde in de kerk niet is weggedaan, staat de kerk machteloos tegenover de wereld. Want de zonde in de kerk, welke daar vastgehouden wordt, is erger dan een buitenlandse vijand.

Ik zeg het nu maar weer heel concreet voor vandaag: wanneer de reformatie der kerk, welke wij in de vrijmaking ontvangen hebben, niet voortgekomen is uit de ware bekering des harten tot de HERE en daarin niet rust, dan zullen wij de zegen des HEREN niet ontvangen, als wij sociaal en politiek en in de school óns opmaken tot de strijd tegen de goden en machten van de tijd. Als wij onderling ruziën en erger, dan is dat niet alleen grote schade toebrengen aan het kerkvergaderend werk van ons Hoofd Christus, doch dan zijn we ook machteloos naar buiten en zullen we niet met de zegen des HEREN kunnen komen tot ons Nederlandse volk en tot de wereld. Laten daarom jongeren en ouderen voor de HERE dat beseffen!

c. Josia staat dus zwak tegenover Farao Necho: zijn geloof is verpolitiekt, daar hij zich met nationalistische verwachtingen en idealen zonder noodzaak werpt in de grote politiek der wereldmachten, en: zijn volk staat achter heni zonder waarachtige bekering des harten.

En daarom laat de HERE hem waarschuwen door de mond van Necho. We lezen dat die Farao tot hem zegt: „Wat heb ik met u te maken, koning van Juda? Het gaat thans niet tegen u, maar tegen het huis waarmede ik in oorlog ben, en God heeft gezegd, dat ik mij haasten moest. Staak uw verzet tegen God, die met mij is, opdat Hij u niet verdelge" (2 Kron. 35:21). U zult opmerken, dat de Farao natuurlijk zijn eigen egyptische god, dus een afgod, bedoelt. En dat zal wel waar zijn. Maar in het volgende vers tekent de Kroniekschrijver aan, dat deze woorden in Farao's mond inderdaad kwamen uit de naond van Israels God. We weten, dat de HERE wel eens eer en meer door heidenen sprak, denk aan Bileam. U zult vragen: Maar hoe kon Josia nu weten, dat zijn God des verbonds door Farao's mond sprak ? Och, ik geloof, dat zulks voor Josia niet moeilijk uit te vinden ware geweest. Toen in Hiskia's dagen Jeruzalem door de Assyriërs werd belegerd, bracht de assyrische maarschalk deze woorden van de assyrische koning over: „De HERE heeft mij gelast: trek op tegen dit land en verwoest het" (Jesaja 36 : 10). Doch toen deed Hiskia anders dan Josia: Hiskia ging in gebed tot de HERE en vroeg de HERE over deze zaak. Maar dat lezen we van Josia niet! In zulk een ernstige situatie had de koning de HERE zijn God moeten raadplegen om te wéten wat die woorden van Necho betekenden. Hier zien we weer, hoe het Josia aan waarachtig geloof gaat ontbreken!

Hier komt deze onderwijzing des HEREN tot ons, dat wij ook de woorden van onze tegenstanders, juist ook als zij zich op openbaring des HEREN beroepen, moeten toetsen aan dat eigen Woord des HEREN. Wij hebben nu het geschreven Woord Gods, en als nu onze tegenstanders ons voorwerpen, dat zij de wil des HEREN uitvoeren tegen ons, dan mogen wij daar niet zonder meer ons overheen zetten, maar dan zullen wij aan het geschreven Woord Gods hun woorden toetsen, om te weten wat voor ons de welbehagelijke wil Gods is in onze levens- en strijd-houding. Wij kunnen nooit zonder meer zeggen: de HERE^ is met ons en zal ons tegen Zijn en onze vijanden wel

helpen; Hij kan niet anders doen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

KONING JOSIA VAN JUDA (III)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's