GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De aanval van Dr Visscher.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aanval van Dr Visscher.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

De aanxal van Dr Visscher is psychologisch te verklaren uit den wensch om gebroken evenwicht te herwinnen.

Zijn fout is, dat hij een zaak van tekstonderzoek opblaast tot een kwestie van Schriftcritiek.

Wij stelden daar tegenover, dat hij de Gereformeerde Kerken, en inzonderheid Dr H. H. Kuyper, ten onrechte beschuldigt, zich op de lijn der Sohriftcritiek te bewegen.

Wij bewezen met de eigen woorden van Dr U. H. Kuyper, dat zijn bewering in zake het Markus-slot op tekstonderzoek gegrond is.

De eigen geschriften der bijbelsöhrtjvers zijn er niet meer-De handschriften geven wat door anderen werd overgeschreven.

Hierin komen vele varianten (verschille'n) iii lezing voor. Deze zijn gewoonlijk zeer onbeduidend.

De groote moeilijkheden concenti'eeren zich bij het tekstonderzoek om Markus 16:9—20; Joh. 7 VS 53—8:11 en 1 Joh. 5:7.

Hierover heerscht onder geloovige geleerden geen eenstemmigheid. Prof. Bavinck b.v. noemde reeds in 1897 de echtheid van 1 Joh. 5:7 twijfelachtig.

Toch sloeg Dr Visscher toen geen alarm.

Wat nu het Markus^slot betreft, hierover is niet nu pas, maar van de eerste eeuwen der Christelijko Kerk al verschil-van opinie. Mannen, die aan geen Schriftcritiek dachten, meenden het op grond vaii het tekstonderzoek te moeten loslaten. Tn de beide oudste handschriften komt het niet voor.

Toch houden' wjj voor ons aan de cano'uiciteit ervan vast. En wel voornamelijk, omdat er een getuig© is voor de echtheid van dit slot, die leefde vóór het oudste ons bekende handschrift werd geschreven.

Op een anffere vraag: of het van Markus zélf o'f van een ander, is, mochten wij 'niet ingaan. Dit behoefde ook niet, omdat dit niet in het geding is. Prof. Visscher toch laat doorschemeren, dat hij het Markus-slot beschouwt als door een ander geschreven en ook prof. Kuyper spreekt het waarschijnlijke daarvan nit.

De beide boogleoraars staan daarom niet zoover van elkaar als Dr Visscher wil doen gelooven.

In zijn beroep op autoriteiten als Dr Kuyper Sren Lahn is Dr V. wel zeer ongelukkig. Uit woorden van (A'en eerste trekt hij een onjuiste conclusie on die van , den laatste schijnt hij te haastig te hebben gelezen. .. ^^ist.

Nog andere autoriteiten brengt Dr Visscher bij deze kwestie te pas en wel „de vaderen".

Het doet misschien even vreemd aan onder , , de vaderen" ook de Arminiaan Hugo de Groot te zien opgenoanen, maar daarover stappfen we gaarne heen.

Over 't geheel bewaren onzie vaderen over het Markussloit het stilziwijgen.

Slechts een enkele laat er zïdi over uit.

En dit 'kan D'r Visscher worden toegegeven: ij houden voorzoover ik heb kunnen nagaan, zonder uitzondering Markus 16:9—20 voor 'kanoniek.

Maar 'zij houden het ook voor authentiek, dat wil hier zeggen: van Markiis zelf afkomstig.

En daar zit Prof. V. nu in het gedrang.

Daar staat liijzelf tegen de vaderen over.

Want 'zooveel Iaat hij in 'zijn brochure wel doorschemeren, dat hij het Markusslot rust authentiek acht, niet door Markus zelf geschreven.

Als dus een , ander van dé vaderen in meening versdhilt, dan fronst Prof. V. bedenkelijk de wenkbrauwen.

Maar als hijizelf met de vaderen in tegenspraak geraakt, daln voert h'ij daarvopr niet eens een verontschuldiging aan. Alle mojtiveering laat Jiij ^'elfs achterwege. ' <

Is dit iniet een meten met Iwee jriaten?

En hoe spreken dan de vaderen over het feit, dat sommigen het Markusslot weglaten?

Nemen 'zij het hoog ernstig op?

Men weet, hoe onze vaderen tegenover ketters nooit een blad voor den mond namen.

Zij werpen hun woorden naar het hoofd, die wij als minder beschaafd nooit gebruiken.

Als zij dit versclhil dan zoO' gevaarlijk achtten als Prof. 'Visscher, zouden zlij stellig ongezouten termen hebben gebezigd.

Daarvan is echter niets te vinden.

Zij nemen de zaak h& el kalm op|.

Ik heb al wat 'vajn de vaderen onder mijn bereik lag erop; iuageslagen en heb er niet één aangetroffen, die. zulk een vernietigend oiordeel uitspreekt als Prol Vissqher. Zij spreken van geen kritische schaar, van geen gemis aan eerbied jegens de Schrift.

Zij geven eenvoudig de opinie van anderen* weer, stellen daartegenover de hunne en verdedigen die.

Maar van alle verkettering; onthouden zij zich'.

Een man als Petrus van Maslricht b.v. leidt zijn eigen gevoielen in toet de gemoedelijke wending: „Beter zegt Gro'tius "

Dat is al.

In deze blijft Prof.. Vissqher niet het voorbeeld der vaderen getrouw.

D'oclh luisteren we naar wat Prof. Visscfaer nu aangaande de vaderen betoogt (bl. 12, 13).

Om lO'bjeotief te blijven .geven we Hém ? .elf weer het wo: ord: ^ ^ ^ ^

„Men meene echter niet, dat zij geheel onbekend zijn geweest met do bezwaren, die er ook nu tegen dit slot ingebracht worden. Zoo bestrijdt David Pareus reeds hen, die een beroep oJ> ' Marcus' getuigenis aiVijzen, omdat het slot in handschriftsn zou ontbreken. (Zie Davidis Parei Opera theologica, Genevae 1650, III, IV, fol. 704). Ook Grotius was er TiO'lbomen mee op de hoogte. „Het is ongelooflijk, " zegt hij, „dat de geschiedenis der opstanding, die zulk een hoogst voornaam deel van het Evangielie is, door Marcus; zou zijn weggelaten. Ook schijnt het mij onigelooflijk dat d& ze door hem géschreven, verloren , zou zijn gegaan en dat door een ander dit gedeelte zou zijn aarttg^Vuld. Hoe zou zidk een gebrek in • dit boek ontstaan, dat toch zonder twijfel terstond nadat het in (het licht verschenen was in vele exemplaren is afgeschreven en wijd en zijd Veïspreid. Bovendien, waarom heeft dan hij, die het ajanvulde, niet de eigen woorden van Ma'ttheus gevolgd? " Zoo gaat Grotius voort met de opsomming der bezwaren, waaronder ook dat het slot geheel of gedeeltelijk in sommige handschriften ontbreekt. Zelfs noemt hij de ook door tateren, op grond van oude getuigen aangevoerde verklaiiing, dat deze omissie door de afschrijvers opizettelijk zou geschisd zijn om aan eene tegenstrijdigheid te ontkomen. (Zie Bugonis Grotti Annotationes in N. T., Gro^ ningen, 1827, - Vol. III, p. 101). E|n zoo heeft ook, om dan een ivolksboek te citeeren, Franciscuis . Ridderus in zijn SchriftueWijlck L'dht, dl. IV, blz. 407, kol. a er op gewezen, dat er zijn, die „de swarigheydt van dat eerst aen Maria; Magdalena" • zoo groot achten, „datse daerom dit stestiende €apittel van Marcuis houden voor Apo-crijiph". Deze voorbeelden, die gemakkelijk vermeerderd kunnen worden^ bewijzen, dat het probleem in zijn geheelen omvang aan de vaderen bekend is geweest. Toch denkt er geen van hen aan de methode van Dr Kuyper toe te passen."

Maar hoe hebben we het nu?

Wordt door deze voorbeelden inderdaad bewezen, dat het , prohleemi, in z: ijn geh.eelen o.mvang (ik spatiëer!) aan de vaderen bekend is geweest?

Waar vindt men bij de vaderen een nauwkeurige schiftiaig van de handschriften in verband met het Markussloit?

En daar draait toclh alles om!

Waarom cijfert Prof. V. het feit-weg; dat eerst na de hier genoemde vaderen het tefestonderzoet systematisch, wetenschappelijk werd gedreven?

Waarom homdt hij' er geen rekening mee, dat wij het aan den arbeid van mannen als Tissch'endoirf, WestcQitt en Horf, Nestle en Von Soden te danken hebben, dat wij een zoioveel beter inzicht in den tekst verkregen hebben dan onze vaderen bezaten?

Waarom schakelt hiji hef eenvondig uit, dat de beide oudste handschriften, het Vaitioaansche en het Sinaïtische, welke ons in aake het MarkussloK zoozeer in verlegenheid brengen, eerst in de negentiende eeuw bekend zijn geworden en onzen vaderen toitaal onbekend waren?

Hoe is het mogelijk, dat hij kan beweren: aan de vaderen is het prohleem in zijn geheelen omvaiog bekend geweest?

Dat is met de feiten in flagranten strijd.

Juist door de nadere bestudeering van het tekstmateriaal en inzonderheid van de oudste handschriften, heeft dit probleem' zulk een omvang verkregen.

Ik herhaal: op; de wetenschapp'elijkfe verdiensten van Dr V. hoopj ik nooit het minste af Ie dingen.

Maar 'wat hij' hier gedaain heeft, kan ik wiet geen mogelijkheid wetenschappelijk' noemen.

Men verwerft zich daarmee misschien een goedkoop succes bij' hen, die nimmer van deze dingen hoorden. " ^^^fi--' >

Maar dit sucicestEaii', slechts tijdelijk' zijh.

Want d^ waarheid achterhaalt alle foutieve voorstelling.

Om eens een vergelijking te trekken.

Men zOu evengoed kunnen beweren, dat onze vaderen het probleem van het reisverkeer in den geheelen omvang gekend hebhen, omdat d© afstanden geoigraphisch dezelfde zijn gebleven en de behoefte van den» mensdh om zich. te verplaatsen er ook reeds was.

Tegenover Calvijn ' staat Prof. V. al even zwak.

Men leest in zijn brochure (bl. 13):

„Calvijn erkent bet beele Marcus Evangelie in ~ den vorm, waarin het tot ons kwaim, als gewrocht van den Heiligen Geest. In het argumentum, dat aan de Harmonia voorafgaat, , zegt hij met nadruk: „zij meenen, dat Miarcus een bijzondere leerling van Petrus geweest isi, ja aelfs dat hij het Evangelie igeschreven heeft, aooalis het hem door Petrus gedicteerd , a0iU zijn en dus als een araauuensis of schrijver izijn dienst heeft bewezen. Hierover zullen wij het ons niet erig moeilijk maken, omdiat hef er voor ons weinig' op aankonit, indien wij slechts dit vasthoiuden, dat hij een wettige en van Gods wege verordende getuige'is, die niets heeft ovei-geleverd dan alleen onder voorafgaande dicteering des Heiligen Geestes." ZoO' spreekt Calvijn. Hij denkt er niet aan het slot van Marous te schrap­ pen als onecht. Ook daarvan geldt zijne verklaring, dat bet „onder voorafgaande dicteering des Heiligen Geestes geschreven werd door een wettige en van God verordineerde getuige."

Calvijn handhaaft hier Markus als auteur van het geheele evangelie, ook'van htet slot.

Daaromtrent nu maakt Prof. V. juist eenig voorbehoud.

Ook hier verlaat Dr V. blijkbaar het spoor van Calvijn. ,

En dan durft hij dit een ander verwijten.

Is dit geen toepassing van de pot-en kelelpolitiek ?

De zaak staat zóó, dat Calvijn over het Markusslot zwijgt?

Dit kan eenigszins verwonderen, omdat hij andere punten van tekstonderzoek wel behandelt.

Tweeërlei kan hier ter verklaring dienen.

Voioreerst geeft Calvij'n geen uitlegging op het Markusevangelie afzonderlijk, maar eigenlijk bij' wijze van aanhangsel opi Mattheus, waardoor de bijzondere eigenaardigheden van het eerste niet zOiO tot haar recht komen.

Voorts vergete men niet, dat de kwestie van Markus 16:9—20 vooral door Roomsche godgeleerden, onder wie Maldonatus vooropging, weer is opgerakeld, inaar dan hoofdzajkelijk na Calvljns dood. Daaruit laat het zioh begrijpten, dat latere schrijvers deze zlaak wel aanroeren ©n Calvijn niet.

Veelmeer dan hoe Calvijn oordeelt in dit bijzoo der geval, waarin geen voldoende tekstmaterLaal hem ten dienste stond, waarvan in zijn Jjjd de actualiteit nog niet zoo gevoeld werd en waarover hij uit den aard der zaak weinig gelegenheid had zioh te uiten, interesseert ons zijn algemeene houding tegenover het te'kstonderzöek.

Diaaruit kan eerst worden afgeleid, naar welke beginselen Calvijn hierbij te weric ging.

Prof. Visscher verzuimde echter dit punt aan de orde te stellen.

Dut nu 'kan niet genoeg betreurd.

Want [had hij dat gedaan, zoo ztou zijn brochure anders zijn uitgevallen of misschien wel in de pen zijn gebleven.

Calvijn bezat ook hierin een sciherpen blikl.

Wij zeiden reeds, dat de grootste tekstmoeilijkheden, behalve in het slot van Markus, gelegen zijn in Joh. 7:53—8:11 en 1 Joh. , 5:7.

Wij' willen nu 'Calvijn daarop eens naslaan en beginnen bij' 1 Joh. '5:7.

Bij dezen tekst teek'ent hij' aan: „Door sommigen is dit er geheel uitgelaten. Hieronymus denkt hierbij eer aan kwaadwilligheid dan aan misverstand en dan alleen aan den kant van de Latijnen. "Maar waar ook de 'Grieksche handschriften niet eenstemmig zijn, zoio durf ik nauwelijks iets met zekerheid te zeggen. Aanjgiezien 'echter, als dit vers eraan toegevoegd wordt, het verband heel goed vloeit en ik zie, dat het in de beste en geloofwaardigste handschriften gevonden wordt, zoo neem

ik voor mij' het ook gaarne aan". Deze uitspraak is zóó duidelijk', dat er een heele theorie voor het teksitonderzioek 'Op te houwen ware.

Hieronymus, zegt hij, is van meening, dat de Laiüjnsche handschriften dit vers met boO'S bedoelen hebben doen vervallen. Calvijn wil hiervan evenwel niet booren. Het valt hem moeilijk uit te niiaken of dit vers canoniek' is of niet. En als hij 'het ten slotte Loch gaarne als canoniek aanvaardt, dan doet hij' dit niet op' een der gronden, door Prof. Visscher genoemd, ma, ar omdat het verband geen 'moeilijkheden oplevert en de beste en geloofwaardigste handschriften het bevatten. Hij spreekt zoo alleen voor zichzelf (ego quoqae). Hij laat een ander vrij er anders over te denken.

Hierin ligt alzoo opgesloten: wanneer men met een tekst te doe^n heeft, die in bet verband moeilijkheden veroorzaakt en die in de beste en geloofwaardigste handschriften niet wordt gevonden, behoort men dien zonder aarzeling te laten vervallen.

Past dit nu toe op het geval van Markus 16 VS. 9—20.

Het verband (dit zal ieder, die de Schrift in den grondtekst 'kan lezen, grif moeten toegeven), vloeit hier niet, gelijk' men verwachten zou.

Volgens Prof. Kuyper hebben de bestei en geloofwaardigste handschriften het niet.

Zoo zou Calvijn in eigen persoon in de geg: even omstandigheden precies eender hebben gehandeld.

Verschil van opinie kan alleen hierover ''bestaan welke de beste en geloofwaardiigste handschriften zijn.

Doch genoeg om te doen zien dat het beginsel, waaruit Prof. Kuyper het'Markus-sloit beoordeelde, het beginsel is, dat Calvijn zelf huldigde.

Ten overvloede vergelijke men bet nuchtere standpunt, dat Calvijn in deze kwesties innam m'öt het „naar uw tenten, oi Israël!" dat Prof. Visscher op zijn ramshoren blies.

Zou Prof. Visscher werkelijk meenen, dat de Schrift bij hem veiliger is dan bij Calvü'n?

Misschien acht iemand het een - bezwaar, dat het bij 1 Joh. 5:7 maar over één enkel vers lo-opt, maar bij het Markusslot over een grooit deel van een hoofdstuk.

In dien geest spraJc ook de-„N. R.' Ct.!"

Ik hoop hierop later met een enkel woord van repliek te dienen.

Vragen we daarom, hoe Calvijn over Joh. 7 VS. 53—8 : 11, dus over evenveel verzen als het Markus-slot, oordeelt.

Hij schrijft: „Het staat genoegzaam vas!, dat deze 'historie den 'Grieken onbekend is geweest. •Daaro'm vermoeden sommigen, dat zij' er van elders ingelascht is. Maar aangezien zij altijd door de Latijnsche kerken aangenomen is en in zeer veel oude 'Grieksche handschriften gevonden wordt en niets bevat, dat den apostolischen geesL-onwaardig is, bestaat er geen reden, waarom wij zouden weigeren haar toit ons nut aan te wenden (in usum no'striun accomodaje)".

Weer treft u "de zakelijke toon, waarop Calvijn over dit vraagstuk handelt.

Hij laat u zelfs in twijfel of hij' deze geheele

pericoop tot het evangelie rekent of niet. Mocht ge een oogenblik vermoeden, dat hij zich beslist vóór de canonioiteit ervan zou uitspreken, later kiest hij' zijn woorden zóó, dat gij' er bet tegenovergestelde uit zoudt kunnen afleiden.

Hij 'zegt niet: er is igeen redo'U, waarom wij zoiiden weigeren haar als canoniek te aanvaarden, of iets dergelijks, maar: er is geen reden waarom wij zouden weigeren haar tot ons nut aan te wenden of wilt gij': pasklaar te maken.

Maar zoo' ongeveer drukken onze statenvertalers in hun voorrede op de apocriefe boeken zich oiok uit.

Wat in de apocriefe boeken niet met den schriftuurlijken geest in stzijd is, m^ogen wij' to't nut en stichting gebruiken.

Maar 'hoe dan. ook, Calvijn maakt zich' over een kwestie als deze niet warm'.

Waar het ten laatsite over waardeering der handschriften gaat, neemit hij' de voorzichtigheid in acht.

Van verkettering van hen, die opi dit punL het met 'hem oneens zijn, geen spoior.

Eindelijk mag iik niet nalaten te wijzen op z-ijn merkwaardige uitlating bij Matth. 27:9.

Het betreft hier een aanhaling uiil het Onde Testament van de dertig zilverlingen, het loon des verraads, waarvoor de akker van den pottebakker zou worden aangekocht.

In Zacharia (11:12) vindt men zoodanige vermelding. In Jeremia (althans naar de letter) niet. Toch wordt in den gangbai-en tekst Jeremia genoemd.

Veel is in den loop der eeuwen over de'ze plaats getobd.

Me'n heeft zelfs een apocrief geschrift van Jeremia opgesteld, blijkbaar om de eer van Mattheus als geschiedschrijver te redden.

Want het. lastige is, dat bijna alle voiorname

handschriften hier Jeremia hebben. Doch Calvijn hakt aanstonds den knoop door. Hij verklaart: „Ik komj er voor uit, dat ik niet weet, hoe de naam Jeremia hier is binnengeslopen. Ik breek er mij ook het hoofd nieit mee (nex auxie laboro). Ongetwijfeld is de naam Jeremia bij vergissing gezet voor Zacharia. De zaak zelf wijst het uit. Bij Jeremia leest men niets dergelijks, nocli ook iets wat daar nabij komt".

Men heeft wel bo'weerd, dat Calvijn h'et mogelijk achtte, dat Mattheus zich vergiste.

Maar tot 'zulk een uitlegging heeft men het recht niet.

Blijkbaar doelt hij op de overschrijvers. Die hebben volgens hem een fout gemaakt.

Het wetenschappelijke teks'tonderzoek van-tegenwoordig zou zich aan zulk een onderstelling, waarvoor zoo weinig grond in de handschriften wordt gevonden, niet wagen.

Maar dat doet er op' het oogenblik niet toe.

Klaar als de dag treedt hier aan het licht, hoe Calvijn bij .al zijn arbeid voor oogen hield, dat wij de oorspronkelijke handschriften (door de bij'belschrijvers zelf vervaardigd) niet meer bezitten en dat wij er ten allen tijde op. bedacht hebben te zijn, dat in het overschrijven fouten kunnen voorkomen. ~

Toch zal niemand beweren, dat 'hij in eerbied voor de Schrift voor Prof. Visscher onderdeed!

Wij komen dan, wat het beroep op de vaderen aangaat, tot deze slotsom.

I'U zake het tekstonderzoek wijkt Prol Visscher af èn van het reformatorisch' beginsel, gelijk dat bij Calvijn wO'rdt gevonden èn van het r ef ormatori scih resultaat (n. 1. wat he't auteurschap' van het Markus-slot aanbelangt).

D'aarentegen hO'Uden onze Gereformeerde kerken aan dat reformatorisch beginsel vast, terwij 1 sommigen of ve-1 e 'n onder ons' (hiervan laat zich geen statistiek op'm, aken) tot een ander resultaat k o m e n.

Daarom deelden we vroeger reeds Prof. Vissaher in dit .op'zicht in bij de ultra's.

Hij laat in dit stuk het reformatorisch beginsel

los. Nu 'vatten wë dit ook weer niet al te tragisch op.

Er is onderscheid tussehen beginsel en beginsel.

De .afwijking van Prof. Visscher houden we niet

voor zóó ernstig, dat wij hem den iGerefotmeerden naam zouden durven ontzeggen.

HEPP. _

Onze Universiteit in üevaar.

Dit is wel eea van de diepste indruktien, wellte de bezoekers vain da Jaarvergadering der Veïeeniging van Hooger Onderwijs op: Gereiormeerden Gro-ndslag naar liuis hebben meegenomen: de Universiteit is in gevaar;

Men voelde het: men had hier niet te doen met een gev\^one noodkreet, 'zooals er in onzrd dagen .zoo: vele worden geslaakt, maar het was hier haide ernst.

Vermeerderen de inkomsten niet spoisdig en belangrijk, dan zoiU er iets moeten gebeuren, v.-aarvajn. \vij liever de g'edachtje afwenden.

Maar het cog is op Hem geslagen, in Wiens Naam. oïize Universiteit is opgericht.

Bireoteuren maalden hst besluit bekend, dal eep aanvrage cm vermeerderde staatssubsidie naar de Regeering is verzionden, opdat ook in deze ons recht worde gedaan.

Voorts zal alom in den lande de opwekking uitgaan, dat ieder zijn bijdrage voor onze Universiteit herzie en indien eenigszins mogelijk verhcogen en tevens dat _ nieuwe oontribuanlen zich aanmelden.

De Universiteit blijve voor ons G-ereformeerde volk een. stichting des geloois.

Maar nu moet het dat geloof dok in werken toonen. .

Wij hopen, als deze acüe zal zijn aangevangen, er nader op terug' te komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

De aanval van Dr Visscher.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1921

De Reformatie | 8 Pagina's