GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het individuliteitsbeginsel in de moderne letterkunde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het individuliteitsbeginsel in de moderne letterkunde.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorig artikel heb ik getracht eenige vragen te beantwoorden die naar mijn meening van genoegzaam algemeen belang waren, om er de plaatsruimte van deze rubriek aan te besteden. Nog bleven daarna een tweetal vragen over, die op dezelfde wijze behandeling verdienen en zelfs een afzonderlijk artikel waard zijn. We vervolgen dus met die aan. de orde te stellen.

De eerste is een quaestie, die vooral hen interesseert, die met de letterkunde als studievak te maken hebben. Ze betreft het individualiteitsprincipe, dat door de Tachtigers zoozeer op den voorgrond is gesteld en bij geheel de verdere ontwikkeling der moderne literatuur overheerschend is gebleven. In vrij uitvoerige omschrijving (die we uit hoofde van ruimte niet letterlijk' overnemen) komt wat gevraagd wo^rdt neer op 'drie punten: hoe moet over dat individualiteitsprincipe geoordeeld; wat moeten we daarvan zeggen van Christelijke levensovertuiging uit; ligt daarin niet een van de groote bezwaren tegen de modeirne letterkunde in 't algemeen?

Men gevoelt aanstonds, dat bij een poging tot het behandelen van deze vragen beperking noodzakelijk is, willen we blijven binnen het raam van een enkel artikel. W-ant met een categorisch antwoord is hier de zaat niet afgedaan. Het oordeel over het individualitedtsprincipe is al een quaestie op zichzelf. Daar is al heel wat over te doen geweest. Niet alleen immers is er in tal van essays en literaire critieken over geschreven, maar ook onder de Tachtigers en hun aanhangers zelf is het onderwerp geweest van veel discussie en leidde zelfs tot groot meeningsverschil. Het was Willem Kloos, die ter formuleering van zijn gevoelen over het wezen der kunst het uitsprak, dat kunst moet zijn „de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie", het bekende woord, dat men overal geciteerd vindt. Daartegenover stelde zich Verwey, die niet uit het absoluut persoonlijke, maar uit het objectieve de schoonheid zich zag opheffen, blijkens uitspraken als , , ik wenschte door het leven te komen tot nieuwe schoonheid", of „de idee van het dichterschap, beeldend ©n bespiegelend, stelt zich in de samenleving". Zelfs poneerden de gemeenschapskunstenaars bij monde van Adama van Scheltema de precies omgekeerde meening: dat „kunst moet zijn de voor zooveel mogelijk menschen begrijpelijke uiting van zoo algemeen menschelijk mogelijke gevoelens". En naast deze zijn vele uit­ spraken aan te halen, die wijzen op verschil, principieel verschil in inzicht.

Zal men ten dezen nu een oordeel zich kunnen vormen, dan is allereerst noodig een poging tot het juist verstaan van de zaak. Misverstand heeft ook hierbij tot veel misvatting geleid. Wat heeft Kloos eigenlijk bedoeld met zijn langzamerhand gevleugeld geworden woord? M. i. dit, dat de persoonlijkheid van den kunstenaar leven moet in het werk, dat diens ontroering', de emotie, de drijvende kracht moet zijn èn dat de kunstenaar in staat moet wezen, aan de uiting, de expressie, van zijn ontroering een eigen, een persoonlijken vorm te geven. Met het tot twee keer toe 'herhalen van het „aller-", heeft Kloos dat persoonlijke als absolute voorwaarde voor kunst willen accentueeren.

Dit in zoo strakke bewoording eischen van het individueele vloeide voort uit de omstandigheden. De Tachtigers, jongeren als zij waren, leefden in een kenteringsperiode. Heel het gedachten-en gevoelsleven van hun tijd ging uit naar vermeerdering van persoonlijkheidsbewustzijn, naar een manifesteeren tegenover gebondenheid en traditie van Üe zelfstandigheid van den mensch. Op het terrein der kunst waren buitenlandsche dichters als Verlaine, Baudelaire, Shelley, Keats e. d. toonaangevers, dichters die met hartstochtelijkheid hun schoonheidscultus beleden, en de schoonheid zochten in de natuur en in den geest. En nu zagen Kloos en de zijnen, rondom zich ziende op eigen erf naar de poëzie van een vorige generatie, niets van dat alles. In traditioneele en vaak oratorische woorden vonden zij den lof bezongen van deugd, vaderland en godsdienst en in die verzen misten zij ten eenenmale, wat ze op het ruimere terrein van het geestesleven en het engere gebied van de kunst in het licht van hun tijd als eisch zagen: het persoonlijke, het zelf-doorleefdei, het eigene. Vandaar dat ze in heel heftige critiek, men mag wel zeggen in een vaak' er maar op raak schelden, losbraken tegen 'de kunst van een vorig geslacht en vandaar ook, dat ze met geen beperking kennende absoluutheid daartegenover uitspraken wat zij als kunst voelden en alleen aanvaarden wilden. Dat aller individueelste van Kloos droeg alzoo geheel het stempel van den tijd.

Sindsdien zijn de verhoudingen veel veranderd. We staan thans, geleerd door de ervaring, kalmer tegenover de dingen. En dan zien we dat Kloos met zijn „aller" en zijn „-ste" den doodloopenden weg der eenzijdigheid is ingeslagen, die hem tot zijn momenteel isolement heeft gevoerd. Maar aan den anderen kant verstaan we toch ook, dat de eisch van individualiteit niet zoo ongerijmd was, als wel jis gemeend. Emotie, persoonlijke bewogenheid is ten slotte voorwaarde voor kunst: alle waarachtige kunst uit vroeger eeuwen is uit de emotie geboren en door wat werkelijk kunst v/as en ook door alle geslachten alszoodanig is gewaardeerd, trilde immer de ontroering van de kunstenaarsziel. En ook is het persoonlijke element in den uitingsvorm, 'liet individueele dus in de expressie, een vereischte voor het kunstwerk, want de emotie kan in het clichématige woord en in den traditioneelen klank geen uitweg vinden: die zoekt en vindt eigen banen, eigen manifestatie. Wat Kloos eischte, afgedacht nu voor het oogenblik-van de formuleering, waarin hij dat deed, was niet anders, dan wat de groote dichters van alle eeuwen intuïtief, omdat zij kunstenaars waren, in practijk hadden gebracht.

Hieruit moet volgen, dat het individueele in het kunstwerk zeker niet een onjuistheid, en de individualiteits-eisch op z'ichzelf niet een ongerijmdheid is.

Maar — en daarmee kom ik vanzelf tot het tweede punt van de vraag — in het onbegrensd absolute, dat Kloos er voor opeischte, lag het groote gevaar. Individualisme, met een „aller-" en een „-ste" tot zijn uiterste openbaring opgevoerd, moét treden buiten de grenzen van het normatieve, moet in zijn consequentie leiden tot bandeloosheid. Wanneer slechts het aller-individueelste kunst isj dan blijft alles wat van normen is afgeleid, alles wat op een basis van algemeene menschelijkheid of en vooral van 'boven-menschelijkheid rust, beneden den rang van kunst en is daartegenover elke willekeurige uiting van persoonlijkheid, hoe zonderling ook in en op zichzelf, als zoodanig kunst. Want het aller-individueelste als eisch ook voor de expressie doét het volkomen onverschillig worden, of ook de uitingsvorm door een ander kan worden verstaan of gewaardeerd. Noch voor den inhoud noch voor den vorm van bet kunstwerk bestaat dan eenige norm meer: alles is goed, omdat alles uiting is van persoonlijkheid. En hier nu staan we voor het feit, dat ten dezen ons oordeel bepaalt. De consequentie van dat individualiteitsbeginsel, de consequentie in het bijzonder van het door Kloos ingenomen standpunt van „aller"-en „-ste", maakt dat er, gezien van de christelijke levensovertuiging uit, een heel groot gevaar in ligt, sterker, dat het christelijk levensbeginsel er .afwijzend tegenover moet staan, als liet zóó, in zijn absoluutheid, wordt gepostuleerd. Want voor het christelijk besef is de individualiteit juist de wonderplet van het leven, 't Is die individualiteit, die, altijd weer scheiding. maakt tusschen God en den mensch, die individualiteit, die steeds weer in zonden doet vallen en den schuldstaat voor God dagelijks meerder maakt. En wel verre van naar individualiteit te staan, stelt het christelijk belijden de gebondenheid voorop: gebondenheid aan Gods Woord en Wet als regel, als norm' voor het leven. Met den eisch van het aller-individueelste komt derhalve een kunsttheorie rechtdraads tegenovei het christelijk levensbeginsel en daar, waar de beweging van Tachtig zich naar dien eisch heeft gericht, is liaar productie voor den christen ook onaannemelijk geworden.

Hiermee is feitelijk het derde punt ook afgehandeld. Want als dan de vraag luidt: ligt in dat individualiteitsbeginsel niet een van de groote bezwaren tegen de moderne letterkunde in 't algemeen, dan moet het antwoord daarop bevestigend luiden. En uit het oogpunt van christelijk levensprincipe, gelijk zoo juist werd Beredeneerd, èn van artistiek standpunt bezien, is het een van de groote bezwaren. Oók in het laatsgenoemde geval. De voortgang der nieuwere literatuur heeft geleerd, dat van een tot het aller-ste doorgevoerd individualisme weinig anders dan een vervallen in excessen te verwachten valt. Daar, waar we werkelijk een volkomen individualisme in de latere verskunst of het proza beleven, is die openbaring in inhoud en vorm vrijwel niets dan dwaasheid.

Alleen — men onderscheide hier goed, om niet in een onjuist veroordeelen te vervallen, 't Komt aan op de grens. Het individualisme alszoodanig, het persoonlijke, kan in wat waarlijk kunst heefen mag niet gemist worden, mits het maar de gebondenheid van het normatieve respecteert en zich beperkt weet. Binnen die gebondenheid is het zelfs eisch voor kunst, óók voor christelijke kunst. Maar waar liet, onder de leuze van het aller-ste, naar de ongelimiteerde vrijheid voert is het èn uit artistieke èn uit principicele overweging geoordeeld.

De tweede overgebleven vraag hoop ik in het volgende en laatste antwoord-artikel te behandelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

Het individuliteitsbeginsel in de moderne letterkunde.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1930

De Reformatie | 6 Pagina's