GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk in de waarheid geheiligd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk in de waarheid geheiligd

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heilig ze in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid. GeHjkerwijs Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzoo heb Ik hen ook in de wereld gezonden. En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. Johannes 17 : 17—19.

(II)

Vonden wij de vorige week in vers 18 de drangreden tot het gebed van onzen Heere Christus om de heiliging Zijner apostelen in de waarheid, thans willen wij ons door vers 17 laten zeggen, wat dat gebedinhoudt.

„Heilig ze in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid".

Wij weten tegenwoordig allen wel, hoe het begrip „heiligen" spreekt van een afzonderen van het algemeene en profane, en van een apart stellen voor den HEERE en Zijn dienst.

Zoo moest b.v. Mozes in opdracht Gods Aaron en zijn zonen heiligen, dat zij den HEERE het priesterambt bedienden (Ex. 28, 41). En kwam tot Jeremia het Woord des HEEREN: „Eer Ik u in den moederschoot formeerde heb Ik u gekend, en eer gij uit de baarmoeder voortkwaamt heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volke tot een profeet gesteld" (1, 5). Gelijk ook de Heere Christus van Zichzelf getuigde, dat de Vader Hem geheiligd en in de wereld gezonden had (10, 36). Waarbij wij dus niet te denken hebben aan een ontzondigen, maar aan een stellen in Zijn dienst om Hem geheel te zijn toegewijd.

En zoo ook hier. Reeds eerder op den avond had de Heiland bij herhaling van Zijn apostelen getuigd, dat zij „rein" waren. Eenmaal tijdens de door Hem verrichte voetwassching: „En gij zijt rein, doch niet allen", met welke restrictie Hij op Judas had gedoeld. En eenmaal bij het vertellen van de gelijkenis van den wijnstok en de ranken: „gijlieden zijt nu rein, om het Woord, dat Ik tot u gesproken heb" (13, 10 en 15, 3).

Maar anders dan van hun persoonlijke reiniging, om welke de Heiland van hen verklaren kon, dat zij „niet van de wereld" waren, spreekt de heiliging van him afzondering en bekwaammaking tot hun bijzondere ambtsroeping, welke zij in de wereld te volbrengen hadden. Een roeping, die zij alleen dan zouden kunnen volbrengen, wanneer het Woord Gods als de waarheid vormde hun waarachtig levenselement. Een levenselement, waardoor zij — hóewei niet van de wereld, maar toch i n de wereld — voor de doodelijke invloeden van den booze bewaard zouden blijven.

En het Woord Gods is zulk een levenselement, omdat het niet maar „waar", maar de waarheid zelf is. Dat Woord alleen.

Onze eenige Hoogepriester brengt dat tot uitdrukking door niet maar te spreken van „Uw Woord", maar van „het Woord, het Uwe". Dat en dat alléén is de waarheid. Dat wil niet zeggen een samenstel van intellectueele of wetenschappehjke waarheden. Wilt ge het begrip „waarheid" verstaan, dan zult ge het moeten nemen in zijn oorspronkelijken. Schriftuurlijken zin, n.l. van „trouw", „vastheid", „vaste grond".

Gods Woord is de waarheid, 'dat wil zeggen: het is soliede; ge kunt er op bouwen. Wie op dat Woord staat maakt in geloof, komt niet bedrogen uit, nooit!

Nu hadden de apostelen, volgens Jezus' eigen getuigenis in het begin van Zijn voorbede, dat Woord reeds als zoodanig in geloof aanvaard. Door welke aanvaarding zij dan ook „rein" waren, „niet van de wereld".

Zullen zij echter niet alleen hun reinheid en zelfstandige positie in de wereld bij den voortduur kunnen bewaren, maar ook hun zending in en aan de wereld naar behooren kunnen volbrengen, dan moeten zij zich in dat Woord en in dat Woord alléén voelen in hun element. Dan moet dat Woord de sfeer zijn, waarin zij alleen maar ademen kunnen, de vaste grond, waarop zij staan en staande blijven. Dan moet hetgeen hen van de wereld onderscheidt, het geloof zijn in het Woord van God, dat als de waarheid volkomen betrouwbaar is; dat zij bij hun zending in en aan de wereld als hun eenig wapen zich zien toegewezen.

Welnu, dat is het dan wat de Heiland hier voor Zijn apostelen van den Vader bidt.

En zoo zien - wij dan ook straks Petrus op den Pinksterdag geen ander wapen hanteeren dan dat Woord Gods als het zwaard des Geestes. En dat op welk een wijze! Waar haalt hij die kennis en dat inzicht in de Schriften vandaan? Hij grijpt den eenen Psalm na den anderen, en geeft op klare en duidelijke wijze aan hoe ze alle in Jezus van Nazareth hun vervulling gevonden hebben.

Hoe overtuigend is zijn betoog, waarmede hij aantoont, dat David in Psalm 16 profetisch gesproken had van de opstanding van Christus, dat z ij n ziel niet is verlaten in de hel, noch z ij n vleesch verderving heeft gezien (Hand. 2, 27—31.) En in den 110den Psalm van Diens hemelvaart, met de woorden: „De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten" (Hand. 2, 34, —36).

Hoe verrassend is in zijn getuigenis voor den Joodschen Raad zijn greep naar Psalm 118: „deze — n.l. Jezus Christus, de Nazarener — is de steen, die van u, de bouwlieden, veracht is, welke tot een hoofd des hoeks geworden is" (Hand. 4, 11).

En wanneer dan in de strenge bedreiging van dien Joodschen Raad de verzoeking tot hem komt om zijn zending ontrouw te worden, dan hooren wij hem met Johannes en de overige apostelen zich sterken in het gebed, waarin hij den HEERE houdt aan Zijn eigen Woord, door den mond van David, Zijn knecht in den 2-den Psalm, aangaande het ijdele van het woeden der volken tegen den HEERE en tegen Zijn Gezalfde: „Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, welken Gij gezalfd hebt, beiden Herodus en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israels" (Hand. 4, 27).

Vanwaar die kennis en dat inzicht in de Schriften? Van het verhoorde gebed van den Heere Christus om de heiliging Zijner apostelen in de waarheid. Vandaar ook hun onverschrokkenheid en moed, hun onverzetteUjkheid ook, omdat zij vasten grond onder de voeten hebben: het Woord Gods als de waarheid.

Vandaar, dat er ook in tijden van diep verval der Kerk toch steeds gevonden werden, die der waarheid Gods getuigenis gaven, en in gehoorzaamheid der waarheid zich afscheidden van degenen, die niet van de Kerk waren, en de Kerk tot reformatie brachten.

Daarin was telkens weer verhooring van het gebed van den Heere Christus om de heiliging van Zijn apostelen in de waarheid. Bad Hij toch niet alleen voor hèn, maar ook voor degenen, die door hun woord in Hem gelooven zouden, d.i. voor de Kerk.

Het was krachtens het verhoorde gebed van Christus, dat God, de HEERE, Luther zijn vasten grond deed vinden in de waarheid van de rechtvaardiging door het geloof alleen, gelijk deze in den brief aan de Romeinen zoo heerüjk wordt geopenbaard.

Het was krachtens het verhoorde gebed van Christus, dat God, de HEERE Hendrik de Cock ontdekte de waarheid van de vrije genade Gods in Christus, de waarheid van Gods souvereine verkiezing, geUjk die In de belijdenis van Dordt door de Kerk beleden werd.

Het was eveneens krachtens dat verhoorde gebed van Christus, dat God, de HEERE in onze dagen ons mannen schonk, die pEil mochten staan in de waarheid van Grods verbond, van Zijn belofte en sacramenten, alsmede ook in die van het eenig Koningschap van Christus over Zijn Kerk, ook al werden zij deswege aan den volke voorgesteld als zulken, die zich schuldig maakten aan de ergerlijke zonde'van het begééren aan te richten van secte en muiterij in de Kerk,

En het is in strijd met het verhoorde gebed van Christus om de heiliging van Zijn Kerk in de waarheid, de waarheid van Gods Woord, wanneer b.v. de Hervormde Kerk het zich-intens-bezig-houden met de leer der apostelen veroordeelt als een epigonen-biblicisme, en zichzelf het apostolaat aanmatigt, dat alleen den twaalf grondleggers van de Kerk toekwam.

Wanneer zij het belijden primair acht en den inhoud van het belijden secundair.

Wanneer zij de Kerk in Barthiaansche relativeering van Schrift en belijdenis degradeert van pilaar en vastigheid der waarheid tot een gesprek-voerend-gezelschap, dat eindeloos disputeert van „ja" tot „neen", vice versa. (Prof. P. Deddens, De Reformatie 24, 134).

En het is evenzeer in strijd met het verhoorde gebed van Christus om de heiliging van Zijn Kerk in de waarheid, wanneer men in de Sjmodaal-gebonden-Kerk als Goddelijk beleden waarheden, op grond waarvan men voor enkele jaren onder aanroeping van den Naam des HEEREN de sleutelmacht heeft bediend, sindsdien met allerlei formules omnevelt en die dusgenaamde Goddeüjke waarheden door eigen ambtsdragers publiek bestrijden laat, ja; hen, die zij voor kort nog censureerde en in den Naam des HEEREN uit hun ambt stootte, thans zonder eenige uiting van schuldbesef en berouw weer opneemt en als ambtsdragers in volle rechten erkent.

Daarin openbaart zich niet de Kerk. Want de Kerk is geheiligd in de waarheid, is van die waarheid pilaar en vastigheid. Want Christus' gebed is verhoord. En wanneer men bij een dergelijke praetijk van een instituut, dat zich met den naam der Kerk bedekt, van een wonder spreken wil, dwingt men ons wel te deiiken aan een wonder der leugen, waarvan de Schrift ook gewaagt.

En bij alle pijn, die wij gevoelen over de verharding in de zonde van waarheids-en rechtsverkrachting bij hen, met wie wij eenmaal samen opgingen ten huize Gods, en bij alle hartzeer, dat wij lijden, over broeders en zusters, die ten'offer vielen aan de leugenpropaganda van onze tegenpartij, mag ons vertroosten de geloofswetenschap, dat de Kerk is de vergadering van hen, die geheiligd zijn in de waarheid; die in het Woord Gods hun vastheid gevonden hebben, een vastheid, waaruit zij door niemand en niets te bewegen zijn, omdat zij daarin door God, den Vader bewaard worden op voorbede van Zijn eigen, welbeminden Zoon. De Vader hoort Hem immers altijd. (N.G.B., art. 26).

Een verhooring, welke gegrond is in Diens volstrekte Zelfheiliging, gelijk vers 19 ons openbaart.

J. GROEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De kerk in de waarheid geheiligd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's