GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

lets over de exegese van Openbaring 17

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

lets over de exegese van Openbaring 17

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(VI)

Bij het nagaan der gegevens, die ik rubriceerde onder II, dus de momenten uit de verklaring, die-de engel geeft van het visioen, is nu aan de beurt het derde:

c) Het gaat hier om de kwestie in vs 16. Daar wordt gezegd, dat de tien hoornen op een afschuwelijke wijze die hoer toetakelen. In mijn derde artikel wees ik er reeds op, dat ook Greijdanus, hoewel hij sterk de identiteit van hoer en beest handhaaft, er toch hier geen kans toe zag, en dat hij hier gespro-' ken ziet van de pauselijke kerk. In datzelfde artikel wees ik er ook al op, dat de poging van Ds Plooy om hier een zekere tegenstrijdigheid in Greijdanus' exegese weg te werken, m.i. niet geslaagd kan heeten.

Ds Plooy betoogde, dat de eenheid hier toch wel aanwezig was, omdat Greijdanus den nadruk legde op de gedachte (!) van , , macht". Maar ik geloof, dat Greijdanus hier tot de pauselijke kerk kwam, op dezelfde manier als ook de Kantteekenaren. Men begon met in de „hoer" Rome te zien, en als het over den ondergang der , , hoer" gaat, laat men dat slaan op de pauselijke kerk, niet vanwege de gedachte van „macht", doch omdat dat een bepaalde openbaring is van „Rome".

Ik zei reeds, dat ik het met Greijdanus volmaakt eens ben, dat we hier bij hoer en beest te denken hebben aan twee verschillende concrete lichamen. Alleen wil ik dit niet beperken tot de pauselijke kerk, doch het verstaan van de „valsche kerk" in velerlei vorm, op dezelfde wijze als ook de Geloofsbelijdenis het doet.

Nu beriep ik me hierbij op Ezech. 16 en 23. De parallel is door meerderen gezien, en toch in ieder geval zeer opmerkelijk. Ds P. ontkent dat ook niet. Maar hij tracht wel dit beroep op Ezechiël krachteloos t-e maken door enkele vragen, die hij maar niet stellen wilde. Hij schrijft immers: „Nu zullen we maar niet vragen of het Jeruzalem uit Ezech. 16 en 23 ook al „valse kerk" was, en we zullen ook maar niet vragen, of de valse kerk nog heilsprofetie te wachten heeft, gelijk het Jeruzalem in Ezech. 16, alhoewel deze vragen niet van belang ontbloot zijn".

Omdat deze vragen inderdaad niet van belang ontbloot zijn, wil ik er toch even op ingaan.

Of Jeruzalem toen al „valse kerk" was? Ja, waarom eigenlijk niét ? Ik zou die vraag niet gaarne ontkennend beantwoorden. Want in de eerste plaats: at verstaat de belijdenis onder „valsche kerk"? Onze Confessie denkt blijkens de teksten onder Art. 29 in de Fransche editie van 1619 (zie Bakhuizen van den Brink, p. 118) aan de kerk, die overspel pleegt door het verbond te breken. Men vergelijke trouwens de verschillende edities die Bakhuizen v. d. Brink naast elkaar plaatst. Merkwaardig is, dat daar in dezen samenhang naast elkaar voorkomen O p e n b. 2:9 en 17 : 3. Over den eersten tekst maakte ik in mijn vorige artikel enkele opmerkingen. M.a.w. reeds onze confessie, die spreekt van „valsche" kerk denkt daar, blijkens de tekstverwijzingen aan , , overspelige" kerk. Precies dezelfde zaak dus als Ezech. 16. Als ds P. dus vraagt: on Jeruzalem toen „valsche" kerk heeten, dan antwoord ik: at bedoelt onze confessie met dien term anders dan de zonde, waar Ezech. 16 van spreekt? In de tweede plaats: s P. zal toch ook weten, dat in de Gereformeerde symbolen van dien tijd „valsch" en „overspelig" wisselbegrippen zijn, en dat als synoniem van „valsche kerk"' (ecclesia falsa) voorkomt „hoer" (meretrix). De Schotsche behjdenis (1560) spreekt in artikel 18 van de merkteekenen waardoor de ware kerk van de valsche te onderscheiden is, en zegt in dat verband dan (men schrikke niet van het Latijn terug; de vertaling volgt wel): Notas autem et indicia, quibus intemerata Christi sponsa ab impura illa et abominanda meretrice (ecclesiam impiorum intellige) discemi possit d.w.z. de kenmerken en merkteekenen, waardoor de reine bruid van Christus kan worden onderscheiden van die onreine en verfoeilijke hoer (n.l. de „k e rk"( vergadering) der goddeloozen) En de Hongaarsche belijdenis van 1562 heeft als opschrift boven cap. V, art. 7: De signis, quibus vera Ecclesia dignoscitur ab a d u 11 e r i n a", d.i.: van de kenteekenen, waardoor de ware kerk van de overspelige te onderscheiden is" (vgl. editie Muller, resp. 257 en 428). Men verstaat den term „valsche kerk" niet, als men niet ziet, dat „overspelige kerk" en ook „hoer" in dien tijd synoniemen daarvan zijn. Waarom zou dan, in den zin der calvinistische confessies, Jeruzalena dat in Ezech. 16 bestraft wordt vanwege overspel, niet „valsche kerk" kunnen heeten? Voorts; was het niet de hoogtendienst, waaraan Israël tegronde ging? En was het „valsche" in deze „kerkvergadering" niet het overspel, de ontrouw aan den HEERE? En komt het dan niet zoover, dat juist vanwege deze zonden iemand als Hosea tot het volk moet zeggen: Gij zijt mijn volk niet"? En _spreken de profeten dan niet van den scheldbrief?

Ds P. schijnt voorts uit het feit, dat Ezechiël in zijn oordeel over Jeruzalems hoererij toch met een heilsbelofte eindigt, te willen concludeeren, dat Johannes in 17 : 16 niet die plaats uit Ezechiël op het oog had, omdat Johannes van geen pardon voor de „hoer" meer weet. Ik versta dat niet. Als de HEERE op een vroegeren datiim in de geschiedenis van zijn afvallige kerk nog bereid is opnieuw genade te bewijzen, beteekent dat, dat Hij ook in het laatste stadium dier historie nog genadig zal zijn? Het gaat in Openb. 17 toch zeker over het einde der eeuwen. De ballingschap was wel aanvang en afschaduwing van den definitieven ondergang der overspelige kerk; doch juist als aanvang en afschaduwing nog niet dat einde zélf. Er zou een parallel te trekken zijn met betrekking tot de zonde: hristus zegt, dat alleen de lastering van den Geest onvergeefUjk is. Die zonde was onder het O.T. nog niet bekend, omdat de Geest toen nog niet was, overmits Jezus nog niet verheerlijkt W3s. Toch kent het O.T. een schaduw van die onvergeeflijke zonde. Zie Hebr. 10 : 28, 29: ls iemand de wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen. Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon Gods vertreden heeft enz.? De schrijver ziet tusschen de zwaarste Oudtestamentische zonde en de onvergeeflijke Nieuwtestamentische zonde overéé, nkomst: r komt een eind aan Gods barmhartigheid. Toch ziet hij ook verschil ondanks de overeenkomst: edoelde zonde was in het O.T. nog vergeeflijk, in de dagen van het N.T. niet. Men lette hierbij op het derde van vergehjking. In de bedeeling van het O.T. kan bij zware straf er toch nog uitzicht zijn, terwijl het N.T., omdat inmiddels de genade overvloediger werd, daarvan met meer weet. Daarom kan in het verschrikkelijkste oordeel, dat in de O.T.-bedeeling over de kerk vanwege haar hoererij komt nog niet de definitieve ondergang komen; er is nog barmhartigheid mogehjk, er kan op de oordeelsprofetie nog een heilsbelofte volgen. Doch dat beteekent niet, dat in de laatste dagen van het N.T. op het oordeel over de hoererij der kerk nog weer genade volgen moet; dat Johannes dus als hij over dezelfde zonden en oordeelen spreekt als Ezechiël evenals hij ook nog met een lichtende boodschap van genade zou moeten eindigen.

Ds P. vervolgt dan: Maar we willen ons wel afvragen: ordt in de O.T.-se profetieën, behalve de kerkstad, ook de wereldstad wel hoer genoemd? " Hij beantwoordt die vraag bevestigend, onder verwijzing naar Jes. 23 : 17, Jer. 51 : 7 en Nah. 3 : 4, waar resp. gesproken wordt van de hoererij van Tyrus, Babel en Ninevé. Ja, maar wie ontkent dat? Ik zal er geen seconde aan denken. Doch daarmee is nog niets bewezen t.a.v. Openb. 17. Het O.T. 'spreekt enkele malen van hoererij bij een wereld centrum. Doch hoe weinige malen is dat, in vergelijking bij de tientallen keeren, waar de HEERE zijn kerkvolk overspel verwijt. Ik zou niet graag alle plaatsen willen tellen, waar van de hoererij der kerk sprake is. En als Ds P. dus in deze discussie wijst op de énkele plaatsen, drie in totaal, waar de hoererij der wereld - wordt gestriemd, dan kan ik daartegenover wijzen op het doorloop end getuigenis van het O.T., dat zich keert tegen het overspel der kerk. Het kunnen bij! telling best eens driehónderd plaatsen blijken te zijn. En dan heb dus ik, als het gaat om de Oudtestamentische basis van Openb. 17, talloos veel meer plaatsen op mijn hand dan Ds P.

d) Nu kom ik toe aan vs 18 a, waar deze hoer wordt genoemd „de groote sta d", de „polis". Reeds maakte ik enkele opmerkingen daarover in mijn vijfde artikel, bij de afwijzing van de „cultureele" opvatting. Veel heb ik daaraan niet toe te voegen. Alleen dit: zonder méér is dit gegeven niet beslissend voor de „kerkelijke" interpretatie. Want ook Rome en de wereldstaat kunnen in het Grieksch van het N.T. „polis" genoemd worden. Maar dit woord pleit ook niet tégen de gedachte, dat we te denken hebben aan de valsche kerk. Men zie de plaatsen (die Schmidt in zijn boek „Die Polis in Kirche und Welt" bespreekt), waar de term een kerkelijke beteekenis heeft.

Alleen één plaats is in dit verband wel van belang voor de rechtvaardiging van mijn opvatting, nl. 11 : 8, Ds P. veronderstelt terecht, dat ik, evenals hij, de meening ben toegedaan, dat „de groote stad" in heel de Openbaring telkens dezelfde beteekenis heeft. Ik denk daarom bij 11 : 8 óók aan de kerkstad. Ds P. is dat niet met me eens. Hij schrijft: Toch meen ik in alle nuchterheid er aan te mogen herinneren, dat onze Heer niet gekruisigd is i n, doch buiten Jeruzalem, en ook niet dóór „Jeruzalem", doch door „Rome" Zo nu zullen vele getuigen des Heren misschien wel dikvwjls door „Jeruzalem" (de valse kerk) worden uitgeleverd, maar gedóód worden ze toch op het terrein van „Babyion" ". Hij ve"rwijst daarbij naar wat er gebeurde in de 16e en 19e eeuw: de valse kerk bracht aan en stookte op — de staat (stad) voerde uit.

Ik wil in nuchterheid voor Ds P. niet onder doen. Ik denk, dat hij wel het oog zal hebben, bij zijn eerste opmerking, op Hebr. 13 : 12, waar staat dat Jezus „buiten de poort" geleden heeft, in den stijl van de offerwet voor den Grooten Verzoendag. En ik geloof, dat dat een ontzaglijk rijke boodschap is; ik heb er tenminste al eens met vreugde over gepreekt. Maar Ds P. mag dat niet zoo uitwerken: ij is gedood „buiten de poort" =; „buiten Jeruzalem" = op het terrein van Babyion. Meent Ds P. misschien, dat in die dagen de jurisdictie van Rome ophield bij Jeruzalems muren? Zoodat in Jeruzalem beteekenen zou: p het terrein van de kerk, en buiten Jeruzalem: p het. terrein van de wereldstad? Pilatus resideerde binnen Jeruzalems muren, en gaf Jezus daar over tot den kruisdood. M.a.w. de bijbelschrijver dacht er geen oogenblik aan om „buiten de poort" te doen opvatten als „op het terrein van het w e r e 1 d r ij k". Hebr. 13 : 12 bevat dus geen enkel argument tegen de these: e hoer is de valsche kerk.

En wat dat tweede betreft: k weet heel goed, dat de Joden om het vonnis uit te voeren machtiging behoefden van den Romein. Maar ik zou nooit zijn zinnetje willen onderschrijven, dat Jezus niét gekruisigd is door „Jeruzalem", doch door „Rome". Want Christus stelt bij zijn verhoor voor Pilatus Jeruzalem meer schuldig dan Rome (Joh. 19 : 11). En mag ik nu eens, in alle nuchterheid, enkele teksten afschrijven?

Hand. 2 : 23: Dezen (Jezus)... hebt gij (Joden!) genomen, en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedoo d". De kerkstad voltrok het kruisvonnis, zij het door de handen der Romeinen.

Hand. 3 : 13: En den Vorst des levens hebt g ij gedood". Dat zegt Petrus tot de menschen van Jeruzalem.

Hand. 4 : 10: oor den Naam van Jezus.Christus, Dien gij g e k r u i s i g d hebt", zoo spreekt Petrus tot het S a n h e d r i n !

Hand. 5 : 30: Jezus... Welken gij omgebracht hebt, Hem hangende aan hjot hout". Opnieuw Petrus tot het Sanhedrin!

Hand. 7 : 52: Wien van de profeten hebben uwe v a d e r s niet vervolgd ? en z ij hebben gedood degenen die tevoren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welken g ij 1 i e d e n nu verraders en moordenaars ge w" orden zij t".

En dan schijnt Ds P. mij niet erg nuchter te vinden, als ik van meening ben, dat Johannes in 11 : 8 verwees naar Jeruzalem!

De laatste tekst is erg belangrijk, omdat daar gezegd wordt, dat profetenmoord niet maar een incident in de kerkstad is, doch haar stijl. Precies, zooals Christus zelf spreekt (Mt. 23 : 37): eruzalem, gij die de profeten doodt en steenigt dïe tot u gezonden zijn.

In een volgend artikel kom ik op deze teksten nog wel terug. Doch al die plaatsen uit Hand. sterken mij in mijn overtuiging, dat „de groote stad" in Openb. 11 is Jeruzalem, de kerk stad. Dat beteekent zonder meer nog niet, dat „de groote stad" altijd ziet op „Jeruzalem". Maar ik voel daar toch wel heel sterk voor, vooral op grond van Openb. 16 : 19, waar „de groote stad" onderscheiden wordt van „de steden der h e i d e n e n". Dat pleit er m.i. weer voor, om bij „de groote stad" in Openbaring constant, en dus ook in 17 : 18 te denken aan de valsche kerk.

Naschrift: Van ds Plooy ontving ik dezer dagen bericht, dat iilj één der door mij in het tweede artikel gewraakte opmerkingen terugneemt. Hij schrijft me, dat hij uit dit artikel begrepen heeft wat hij Indertijd uit particuliere correspondentie niet verstaan had, dat ik n.l. op dat jeugdcongres wel degelijk argumenten voor de door mij gevolgde exegese gegeven had. Zijn opmerlcing die üi bestreed vloeide dus voort uit misverstand en was geen suggestie-tegen-beter-weten-in. Ds P. handhaaft echter, dat ik aan de synodalen onnoodig ergernis gaf.

Bet leek me goed, dit aan de lezers door te geven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

lets over de exegese van Openbaring 17

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's