GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Versteend of bezield?

De aanwezigheid van religie in materiële en topografische herinneringen aan de oorlog

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Plaatsen van herinnering' als aanleiding

Het concept van 'lieux de mémoire', 'Orte der Erinnerung' of 'plaatsen van herinnering' heeft zich sedert een aantal jaren een vaste plek verworven in de beoefening van de geschiedeniswetenschap. Illustratief wat ons land betreft is het feit dat in 2005 het eerste deel kon verschijnen van een reeks Plaatsen van herinnering, in 2006 en 2007 gevolgd door nog eens drie delen.1 Met die serie van vier bijzonder fraai uitgegeven boekwerken werd teruggegrepen én voortgebouwd op een veel bescheidener opgezette publicatie, die al in 199 5 op de markt was gekomen en was getiteld Waar de blanke top der duinen en andere vaderlandse herinneringen.2 Dat was een bundeling van twaalf reeds eerder in NRC Handelsblad gepubliceerde essays over Nederlandse geheugenplaatsen. Die teksten fungeerden mede als een soort vingeroefening, bedoeld om te bezien of dit in 1984 door Pierre Nora in Frankrijk geïntroduceerde concept, waarin collectieve herinnering, geschiedenis en geschiedschrijving op een harmonische manier met elkaar verbonden worden, ook op Nederland toegepast kon worden. Dat bleek inderdaad het geval en dus werd op initiatief van de Leidse emeritus-hoogleraar H. (Henk) L. Wesseling in 2003 het plan opgevat een serie van vier delen op te zetten, waarin via een bespreking van viermaal veertig representatieve 'plekken' heel de Nederlandse geschiedenis in herinnering werd geroepen en door middel van evenzoveel foto's in beeld werd gebracht. Daarbij moest het - anders dan bij het Franse voorbeeld - gaan om plekken die werkelijk bezocht konden worden, plekken waar anno nü nog iets te zien is. N. (Niek) van Sas, de redacteur van Waar de blanke top der duinen en andere vaderlandse herinneringen, heeft in dit verband treffend gesproken van 'het vastgoed van de herinnering'.3 De vraag of al die gepresenteerde lieux de mémoire nu werkelijk in het collectieve geheugen van Nederland gegrift staan en dus het karakter hebben van breed gedeelde herinneringen, is een andere. Misschien is het realistischer zich af te vragen of via de wijze waarop in deze vier delen de omgang met het verleden gestalte krijgt, ons nationale geheugen kan worden opgefrist, een vitale nationale 'herinneringsgemeenschap' kan worden gecreëerd en zo bijgedragen kan worden aan het continue proces van nationale identiteitsvorming. Hoewel mijn titel 'Versteend of bezield?' daar enigszins op doelt, komen deze vragen in dit opstel echter niet aan de orde.

Gezien het thema van dit nummer is van de reeks Plaatsen van herinnering eigenlijk alleen het deel van belang, dat gewijd is aan de twintigste eeuw. Binnen die eeuw kunnen plekken die verbonden zijn met de Tweede Wereldoorlog, meer dan andere geheugenplaatsen fungeren als uitgangspunt voor de ontwikkeling van een strategie 'tégen het vergeten' en om te komen tot een ethiek van de herinnering in de context van plaats en tijd. En daarmee bedoel ik een levensvisie waarin onder verwijzing naar de oorlog grondwaarden als vrijheid, gelijkheid en recht op meningsuiting en godsdienstuitoefening voor iedereen gelden en ook uitgedragen kunnen worden.

De Tweede Wereldoorlog is voor de ontwikkeling van zo'n ethiek bij uitstek geschikt. De oud-directeur van het niod, prof. dr. J.C.H. Blom heeft ooit eens opgemerkt dat geen enkele episode uit de vaderlandse geschiedenis zozeer in de collectieve Nederlandse herinnering is verankerd als 'de oorlog'.4 Het gaat overigens om méér dan enkel een verankering. De oorlog is - mede door toedoen van een bepaalde historiografische traditie, ingezet door professor Loe de Jong - geleidelijk aan voor steeds meer Nederlanders uitgegroeid tot een emotioneel en moreel ijk- of referentiepunt. Dit verklaart het feit dat in de loop der jaren rond die oorlog een buitengewoon rijke herinneringscultuur is ontstaan: een grote verscheidenheid aan vormen van omgang mét en verwerking van de periode 1940-1945. Soms wordt in dit verband zelfs gesproken van een 'herinneringsindustrie'. Die heeft haar neerslag gevonden in enige duizenden monumenten en een veelvoud daarvan aan geschriften van zeer uiteenlopende aard.5 Ter verklaring van het bestaan van al die monumenten is wel eens geopperd dat hier sprake is van een uitvloeisel van een bepaald concurrentiedenken tussen verschillende slachtoffergroepen en de binnen die groepen levende overtuiging dat door middel van een eigen gedenkteken zowel maatschappelijk als psychologisch erkenning verkregen kan worden.6 Dat verklaart dan tevens dat die herinneringsindustrie tegelijkertijd ook een zekere eenzijdigheid vertoont, zoals af te leiden valt uit een enige tijd geleden verschenen artikel dat de suggestieve titel draagt 'Vertel het hele verhaal van de oorlog en betrek dus ook de nsb erbij'.7 Maar die dimensie van de herinneringscultuur met betrekking tot 1940-1945 blijft hier verder buiten beschouwing. Niet omdat die niet relevant zou zijn, maar omdat de voor dit nummer gekozen toespitsing het minder aannemelijk maakt daarop in te gaan.8

De aanwezigheid van de oorlog in 'Plaatsen van herinnering' Gezien het voorgaande ligt het voor de hand dat in Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw ruimschoots aandacht wordt geschonken aan de Tweede Wereldoorlog. Wanneer we ook de Inleiding meetellen, is in dit deel sprake van niet minder dan acht bijdragen, die beschouwd kunnen worden als een directe neerslag van wat genoemd zou kunnen worden de monumentalisering van de collectieve oorlogsherinnering. Dat zijn achtereenvolgens het Anne Frankhuis in Amsterdam, Zadkines 'Monument voor een verwoeste stad' in Rotterdam, de (slag in de) Javazee,9 de Waalsdorpervlakte bij Den Haag, de Birmaspoorlijn op de grens van Thailand en Birma, Kamp Westerbork, de John Frostbrug in Arnhem en de schietpartij op de Dam in Amsterdam op 7 mei 1945.10 Daarnaast komt in twee andere bijdragen de Tweede Wereldoorlog via tastbare en zichtbare plaatsen meer indirect aan de orde. Allereerst in 'Amsterdam: Jozef Israëlskade 116-1', waar Gerard Reve De Avonden schreef, een boek dat in elk geval door een aantal mensen in verband is gebracht met de oorlog. En vervolgens in 'Vught: woonoord Lunetten', dat tijdens de oorlog deel had uitgemaakt van het beruchte 'Konzentrationslager Herzogenbusch', maar vanaf eind maart 1951 fungeerde als een Molukse enclave op Nederlands grondgebied. Daarmee is de oorlog in deze Plaatsen van herinnering prominent en dominant aanwezig. Sterker nog: het erfgoed van de oorlog wordt in Plaatsen van herinnering gekoesterd.

Maar wat ons interesseert is de vraag op welke wijze de oorlog in deze verschillende casestudies aanwezig is. Of om het anders te formuleren: hoe krijgt het herinnerings- en verwerkingsproces met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog in deze bijdragen vorm? En nog meer toegespitst is de vraag in hoeverre in de verschillende opstellen of essays ook recht wordt gedaan aan de aanwezigheid ja dan nee van een religieuze vormentaal in de wijze waarop de herinneringscultuur binnen dit schragende domein van het Nederlandse verleden gestalte krijgt? En als inderdaad van zo'n aanwezigheid sprake is, wat is dan de functie van die religieuze symboliek?

Voordat deze vragen aan de orde komen, dient eerst nog enige aandacht geschonken te worden aan het probleem van de selectie van de casussen zoals die hierboven werden opgesomd. In 2005 publiceerde initiatiefnemer en hoofdredacteur van het project, de al genoemde H.L. Wesseling een essay, waarin hij bij wijze van voorbeeld drie op de oorlog betrekking hebbende Nederlandse herinneringsplaatsen noemt: Westerbork, Putten en de Greb-beberg.11 Van deze drie wordt uiteindelijk alleen Westerbork in het vierde deel van Plaatsen van herinnering behandeld. Waarom Putten en de Grebbeberg niet zijn opgenomen, wordt niet vermeld, terwijl deze plaatsen voor het herinnerings- en verwerkingsproces met betrekking tot de oorlog toch heuse ijkpunten zijn. Het zegt iets over de moeite die het de redactie klaarblijkelijk heeft gekost om tot een representatieve selectie te komen.12

De gehanteerde selectiecriteria blijven trouwens ietwat schimmig, zowel bij Wesseling die in zijn Algemene inleiding in het eerste deel van Plaatsen van herinnering kort ingaat op het probleem van de selectie, als in de Inleiding op het vierde deel, die van de hand is van Wim van den Doel, Wesselings opvolger als hoogleraar geschiedenis in Leiden.13 Ook de redacteuren van de drie overige delen hebben met die selectie geworsteld. Zij voelden bij hun keuze echter niet zoals Van den Doel de hete adem van hun tijdgenoten in hun nek. En dan moet name gedacht worden aan mensen die diep ingrijpende persoonlijke herinneringen aan de oorlogsperiode bewaren en op basis daarvan de keuze van de opgenomen plaatsen beamen of aanvechten. Wie bijvoorbeeld het ss-concentratiekamp Vught nog uit eigen ervaring kent, zal het wellicht moeilijk kunnen accepteren dat deze historisch beladen plek waar tussen januari 1943 en september 1944 zeker 747 mannen, vrouwen en kinderen door honger, ziekte en mishandeling om het leven zijn gekomen en 329 gevangenen op de fusilladeplaats zijn geëxecuteerd, klaarblijkelijk moest wijken voor het doorgangskamp Westerbork, waar dit soort gruwelijkheden niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden. Omgekeerd zullen mensen die, hoewel meestal slechts kort, in Westerbork hebben vertoefd en vervolgens naar het Oosten zijn gedeporteerd en daar de hel van de vernietigingskampen hebben overleefd, het heel vanzelfsprekend vinden dat 'die wachtkamer van hoop en wanhoop', gelegen tussen Assen en Coevorden in de canon van Plaatsen van herinnering werd opgenomen.14

Hier raken we aan de verhouding, meer nog het onderscheid tussen persoonlijke of individuele en collectieve of gedeelde herinneringen en de invloed die daarvan uitgaat op de plaatsgebonden herinneringsgeschiedenis. Ook de historici, die zich met die herinneringsgeschiedenis bezighouden, kunnen zich niet aan die invloed onttrekken. Vanuit wetenschappelijk oogpunt kan het dan ook van belang zijn, wanneer de vanzelfsprekende aanwezigheid van het verleden in de levende - individuele of collectieve - herinnering van een samenleving ten gevolge van het verstrijken van de tijd te niet is gegaan.

Die invloed van die uiteenlopende belevingen is er trouwens ook, wanneer het gaat om concrete monumenten die de herinnering aan de oorlog levend willen houden. 'Keesje was zo klein, daar gaat het om', aldus luidt de kop van een kort artikel in een special van het Historisch Nieuwsblad uit mei 2007, waarin verslag wordt gedaan van een peiling onder honderdvijftig deskundigen over de vraag welk oorlogsmonument op hen het meest indruk maakt en welk het minst. De journalist Paul Arnoldussen noemt in dit verband als het meest aansprekende monument een klein wit houten kruisje in Amsterdam-Zeeburg, dat ooit is opgericht voor de twaalfjarige Keesje Brijde, die op 13 december 1944 tijdens het kooltjesrapen werd doodgeschoten. Deze bescheiden en vrij onbekende materiele verwijzing naar het slachtofferschap van een kind houdt voor Arnoldussen de herinnering aan de verschrikking van de Tweede Wereldoorlog klaarblijkelijk meer levend dan welk overbekend nationaal monument dan ook.15

Het erfgoed van de oorlog: een globale ordening Zoals al gezegd hebben we in Nederland te maken met enige duizenden gedenktekens en/of gedenkplaatsen, betrekking hebbende op de Tweede Wereldoorlog die als zodanig deel uitmaken van de 'nawerking' van die oorlog. Meer dan 3300 ervan staan als zodanig geregistreerd op de website 'Oorlogsmonumenten' van het Nationaal Comité 4 en 5 mei Veertien daarvan bevinden zich in mijn woonplaats Tilburg, terwijl een vijftiende plek in de maak is. Die betreft een zogenoemde 'Helga Deen-tuin' naast de gerestaureerde synagoge in de Willem 11-straat als een gepersonifieerd merk- en herinneringsteken van alles wat de joodse gemeenschap in Tilburg tijdens de oorlog heeft moeten ondergaan.16 Ten aanzien van die veertien reeds bestaande herinneringsplekken kan een onderscheid worden gemaakt tussen bevrijdingsmonumenten (dat zijn er twee: 'De Doedelzakspeler' en 'De Vaandeldrager', beide in het centrum van stad en symboliserend de Schotse, respectievelijk Nederlandse troepen die Tilburg op 27 oktober 1944 bevrijd hebben); verzetsmonumenten (ook daarvan vinden we er in Tilburg twee: een beeld van Maria met kind als beschermvrouwe van alle verzetsstrijders en -strijdsters en het nog te bespreken muurreliëf ter herinnering aan Coba Pulskens); slachtoffermonumenten die verwijzen naar elders gesneuvelde of vermoorde personen (daarvan zijn er niet minder dan zes); en echte grafmonumenten voor mensen die tengevolge van het oorlogsgeweld zijn omgekomen en ter plekke begraven zijn (en dat betreft dan vier monumenten).

Een soortgelijke indeling van herinneringsmonumenten kan ongetwijfeld ook voor andere steden en dorpen worden gemaakt. Wel moet toegegeven worden dat het onderscheid tussen deze vier categorieën monumenten niet altijd even scherp te maken valt: mensen die vanwege verzetsactiviteiten opgepakt zijn en nadien gefusilleerd, zijn immers ook slachtoffers. Maar zeker in de eerste jaren na de oorlog lag bij het behoud en de vormgeving van de herinnering aan de oorlog sterk de nadruk op de daden van het verzet tegen de onderdrukking; een daarmee verbonden slachtofferschap was daaraan ondergeschikt en werd vaak ook niet als zodanig gevisualiseerd. Daarmee is tegelijkertijd ook al iets gezegd over de 'nawerking' die met de verschillende herinneringsplaatsen is verbonden. In een aantal gevallen krijgt die 'nawerking' nog eens extra reliëf door het gebruik van een religieuze vormentaal (in beeld en/of in tekst) bij deze monumenten. En daarmee zijn we bij ons eigenlijke thema aanbeland: religie, oorlog en lieux de mémoire. We bezien eerst of en in hoeverre dit thema aan de orde komt in het al meermalen genoemde vierde deel van Plaatsen van herinnering. Daarna wordt opnieuw het licht gezet op de veertien Tilburgse oorlogsmonumenten. Het betoog wordt afgesloten met enkele meer algemene evaluerende opmerkingen.

De religie in de monumentalisering van de oorlog De auteurs van deel vier van Plaatsen van herinnering hebben nauwelijks of geen aandacht voor de religieuze symboliek die met de door hen behandelde plekken en tekens verbonden is. De meest uitgesproken aandacht voor die religieuze component treffen we aan in het opstel over de Waalsdorpervlakte, in de duinen op de grens van Den Haag en Wassenaar. De vlakte fungeerde vanaf maart 1941 als executieplaats van de Scheveningse strafgevangenis. In de tekst is - weliswaar in het voorbijgaan - sprake van vier kruisen. Die kruisen staan ook prominent op een afgedrukte foto. Maar daarbij blijft het, althans wat dit christelijk symbool betreft. Dat het kruis voor de inrichters van de gedenkplaats lijden en dood, maar (waarschijnlijk) ook verlossing, opstanding en triomf symboliseerde, komt niet aan de orde. Ook in de andere bijdragen wordt geen relatie gelegd met een (mogelijk) religieus referentiekader. De redactie van dit deel lijkt er trouwens bewust voor gekozen te hebben herinneringsplaatsen, waarbij een religieuze symboliek aangetroffen wordt, zoveel mogelijk buiten beschouwing te laten. De al genoemde Niek van Sas heeft in dit verband terecht opgemerkt dat 'ons twintigste-eeuwse verleden in dit deel (van Plaatsen van herinnering) vakkundig is ontzuild.'17 Misschien verklaart dat ook waarom 'Putten' het bij de selectie uiteindelijk niet gered heeft. Dan had namelijk ook ingegaan moeten worden op de 'Weduwe van Putten', het bekende zandstenen beeld van de treurende vrouwenfiguur in klederdracht van Mari Andriessen uit 1949 met op de sokkel de tekst uit Openbaring 21, 4: 'En God zal alle tranen van hun ogen afwisschen', ontleend aan het visioen van Johannes over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Zo'n tekst vormt - zoals trouwens de tekst op elk monument - mét het gedenkteken zelf de belichaming van een collectieve herinnering en is als zodanig geen ego-, maar een socio-document, in dit geval van nagenoeg een hele dorpsgemeenschap.18

Niets daarvan in Plaatsen van herinnering, die niet alleen het stempel dragen van de ontzuiling, maar ook van de secularisering. Alleen in de al zo juist genoemde bijdrage over de Waalsdorper-vlakte wordt afgezien van de foto met de vier kruisen op basis van een summiere analyse van een aantal afscheidsbrieven van ter dood veroordeelden kort ingegaan op een christelijk geïnspireerd vertrouwen in een leven na de dood dat opklinkt uit zinnen als: 'Over een uur hopen wij in het Vaderhuis aan te komen.' Bart van der Boom, de auteur van deze casus, toont zich echter sceptisch: 'Zestig jaar van secularisatie later doet dit ijzeren vertrouwen in een leven na de dood, deze serene berusting van soms nog heel jonge mensen, vreemd aan_.de brieven van deze gelovige jongens zijn in zekere zin geritualiseerd, 'volgens het boekje', en duidelijk bedoeld om het thuisfront te troosten en te inspireren.'19 Het is echter de vraag of daarmee alles over de functie van deze afscheidsbrieven gezegd is.

Tegen de achtergrond van de sterk geseculariseerde geschiedopvatting die achter het zo juist aangehaalde citaat schuilgaat, zal het dus ook niet verbazen dat in de tien genoemde bijdragen in Plaatsen van herinnering die aan de Tweede Wereldoorlog zijn gewijd, verder niet gerefereerd wordt aan de religieuze vormentaal, waarvan (wellicht) sprake is bij een of meer van de monumenten die op de besproken herinneringsplekken zijn opgericht en waarmee bepaalde facetten van hetgeen daar herdacht wordt, in de context van plaats en tijd nog eens extra in het licht worden gesteld. Het doel van de meeste auteurs is ook een ander: zij gaan uit van een bepaalde (door hen in 2005 bezochte) plek en kijken van daaruit terug op het verleden, bijvoorbeeld het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940. Het verhaal van dat bombardement wordt verteld, waarna bij wijze van nawoord kort ingegaan wordt op de totstandkoming van het 'Monument voor een verwoeste stad' van Ossip Zadkine dat op 15 mei 1953 werd onthuld.20 Maar eigenlijk is dit monument, een wanhopige schreeuw richting de hemel van een stad, beroofd van haar hart, voor de betrokken auteur slechts van ondergeschikt belang, ook al typeert hij het beeld als 'de meest indrukwekkende herinnering aan het bombardement op Rotterdam.'

Terug nu naar Tilburg. In verband met veel van de daar opgerichte monumenten is sprake van een heel expliciete religieuze vormentaal. Zo wordt bij vier van de veertien genoemde gedenktekens een nadrukkelijke verbinding gelegd tussen de herdenking van oorlogsgetroffenen en de persoon van de moeder Gods, Maria. In één geval bestaat het monument zelfs geheel uit een beeld van Maria, weergegeven als de Moeder van Barmhartigheid. Onder haar door twee engelen opgeheven en daardoor bescherming biedende mantel knielen aan de ene kant drie ondergedoken, maar op zondag 9 juli 1944 ontdekte en direct terechtgestelde Engelse piloten neer en aan de andere kant de al eerder genoemde Coba Pulskens, de volksvrouw die deze piloten in haar huis onderdak bood, maar verraden werd en uiteindelijk in Ravensbrück is vergast. Het monument werd in 1947 aangebracht in de voorgevel van het oorspronkelijke woonhuis van Coba Pulskens, Diepenstraat 23 in Tilburg. Tijdens en nog lang na de oorlog werd Maria in Tilburg in brede kring vereerd als de beschermvrouwe van alle verzetsstrijders en als troosteres van de nabestaanden van de omgekomenen zoals blijkt uit de inrichting van de kapel 'Onze Lieve Vrouw ter Nood' in de Tilburgse binnenstad, die op 7 juni 1964 door de toenmalige bisschop van Den Bosch W. Bekkers werd ingezegend: aan de voeten van het Mariabeeld dat centraal in de kapel staat opgesteld, ligt een herdenkingsboek, waarin de namen zijn opgetekend van de ruim 300 Tilburgers die tijdens de oorlog zijn omgekomen.

Overigens blijft bij de Tilburgse monumenten het - religieus getinte - woord volledig ondergeschikt aan het - veel religieuzer gekleurde - beeld. Bij slechts één standbeeld, het ook al genoemde bevrijdingsmonument 'De Vaandeldrager', dat herinnert aan de Koninklijke Nederlandse Brigade 'Prinses Irene' en haar rol bij de bevrijding van Tilburg op 27 oktober 1944, staat op de sokkel een tekst, die in dit verband vermeldenswaard is. Het betreft een citaat uit een toespraak die op 27 augustus 1941 door koningin Wilhelmina in Londen werd gehouden. Dit citaat luidt: 'Vertrouwend op God, onzen onbuigzamen wil en de overwinning onzer bondgenootschappelijke wapens zal het u gegeven zijn eenmaal als zegevierende bevrijders van Nederland met dit vaandel den Neder-landschen bodem te betreden.' Dit monument werd op 27 oktober 1955 door prinses Irene onthuld. Godsvertrouwen is trouwens een notie, die tot omstreeks 1960 op een groot aantal herdenkingsmonumenten van de Tweede Wereldoorlog gearticuleerd wordt.

Of en in hoeverre ook elders in Nederland het herinnerings- en verwerkingsproces met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog zo expliciet met een religieuze, in dit geval zelfs expliciet katholieke beeldtaal is verbonden als in Tilburg, is een vraag die ook in de andere bijdragen in dit nummer aan de orde komt. Dat daarvan in Tilburg zo nadrukkelijk sprake is, hangt mogelijk samen met het feit dat deze stad mede door toedoen van twee religieuze instituten: de congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid, beter bekend als de Zusters van Liefde, en de congregatie van de Fraters van Onze Lieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid, beter bekend als de Fraters van Tilburg, als het ware doordesemd is van een mariale devotionaliteit. Beide congregaties werden in Tilburg gesticht: de zusters op 23 november 1832 en de fraters op 13 juni 1844. Sindsdien hebben beide instituten via hun rijke verscheidenheid aan apostolaatactiviteiten een sterk katholiek spiritueel stempel op het maatschappelijk leven in de stad gedrukt. Een groot aantal sporen daarvan vinden we terug in de materiële 'aankleding' van de stad. De Tilburgse oorlogsmonumenten vallen in dat opzicht niet uit de toon.

In het nationale herinnerings- en herdenkingsproces, uitdrukking van een bepaald historisch besef dat al onmiddellijk na afloop van de oorlog in gang werd gezet, is trouwens sprake van een bepaalde ontwikkeling. Zo lag tot ongeveer 1965, het jaar waarin Jacques Pressers indrukwekkende aanklacht Ondergang verscheen,21 in de voorstelling van de oorlog de nadruk vooral op onderdrukking en verzet of op verdriet en troost. Nadien kregen vervolging en slachtofferschap meer aandacht. Enigszins parallel hieraan vond er rond 1965 ook een verschuiving plaats, waarbij het accent op vastberadenheid en vaderlandsliefde plaats maakte voor een naar een naar voren laten komen van wanhoop en (doods)angst. Bij de keuze van de concrete objecten en plaatsen ten behoeve van de studiedag die aan dit nummer ten grondslag ligt,22 wilden de organisatoren met deze verschillende tijdgebonden vormen of wijzen van omzien rekening houden en nagaan wat daarvan het effect was op de eventueel gebruikte religieuze vormentaal. Voorts hebben zij recht willen doen aan een zekere verscheidenheid waar het de bekendheid van objecten en plaatsen betreft. Die bekendheid is onder meer verbonden met tekens en plekken die als 'heuse ankerplaatsen ten behoeve van de herinnering aan de oorlog' kunnen worden beschouwd. Daarnaast is ook rekening gehouden met een zekere geografische spreiding.

Het gebruik van de formulering 'wijzen van omzien'23 laat iets zien van de manier waarop voorstellingen, in dit geval van de bezetting ingeweven worden in een bepaald, tijdgebonden discours.24 Hieraan moet recht gedaan worden, wil althans voorkomen worden dat er een kloof ontstaat tussen de maker van een object of de inrichter van een plaats en de opdrachtgevers en/of de initiatiefnemers. De verwikkelingen die kunnen ontstaan als men hiervoor geen oog heeft, zijn treffend beschreven door Tom de Ridder en Roel Hijink in verband met de inrichting van het Nationaal Monument Kamp Vught vanaf de oprichting van het eerste houten kruis in 1946 op de vroegere fusilladeplaats.25 Een houten kruis, geplaatst op een natuurlijke heuvel achter het eigenlijke monument met daarop de namen van de geëxecuteerden domineert trouwens nog steeds deze fusilladeplaats.

Met een eventuele botsing tussen de maker en de opdrachtgever(s) met betrekking tot een bepaald monument behoefden de auteurs van Plaatsen van herinnering zich overigens niet in te laten. Zij hadden een drievoudige opdracht meegekregen. 'Ten eerste dienden ze ... de gebeurtenissen te beschrijven die 'hun' plaats tot een historische locatie maakt. Ten tweede moesten ze die gebeurtenissen in een breder verband situeren. En ten derde moesten ze vertellen hoe, sinds die gebeurtenissen plaatsvonden, de herinneringen daaraan ter plaatse levend zijn gehouden.'26 Deze drievoudige doelstelling wordt in de hierboven genoemde casussen ontegenzeggelijk waar gemaakt. Maar in de 'gelaagde' vertelling die daardoor ontstaat, blijft met name dat derde element waarin het gaat om het instandhouden en doorgeven van de oorlogsherinnering mijns inziens soms toch wat onderbelicht. Zo wordt in het verhaal over 'Westerbork' slechts kort aandacht geschonken aan het alom bekende monument van het stukje spoorweg met de uiteinden van de rails ten hemel opgeheven en blijven de overige monumenten op het voormalige kampterrein ongenoemd. Aan het slot wordt nog even verwezen naar Westerbork als plaats van herinnering in functie waarvan vanaf eind jaren tachtig van de twintigste eeuw aandacht ontstond voor de symbolische herinrichting van het historische kampterrein, die inmiddels zijn beslag heeft gekregen. De hierop betrekking hebbende zinnen staan echter enigszins op gespannen voet met het begin van het essay. Dat luidt: 'Kamp Westerbork moet wel de meest schuldige plek van Nederland zijn. Tegenwoordig oogt het als een ideale picknickplek: een lieflijk grasveld, omzoomd door bomen in de on-Nederlandse rust van Drenthe.'27 Er is anno 2008 weliswaar sprake van een 'grasveld', maar dat oogt zowel lieflijk als grimmig.

Daarom wordt in dit nummer vooral ingegaan op dat derde element uit het vragencomplex dat de basis vormde voor Plaatsen van herinnering. Daaraan wordt zoals reeds gezegd de vraag verbonden of en in hoeverre ten behoeve van het levend houden van die herinneringen gebruik is gemaakt van een religieuze vormentaal, ontleend aan een bepaalde levensbeschouwelijke traditie. Dit roept echter onmiddellijk een nieuwe vraag op. Die klinkt door in de titel van dit betoog: 'Versteend of bezield?' Spreekt die vormentaal nog wel aan in de huidige geseculariseerde samenleving, waarin die religie voor veel mensen enkel nog als erfgoed functioneert, dat wil zeggen alleen nog maar deel uitmaakt van onze voorgeschiedenis en niet meer van onze actualiteit?

Illustratief voor deze vraag waarmee een brug geslagen wordt naar de actualiteit van de herinneringscultuur, vind ik het beroemde gedicht van Gerard Reve Graf te Blauwhuis, opgenomen in zijn bundel Nader tot U uit 1969:

Hij rende weg, maar ontkwam niet, En werd getroffen, en stierf, achttien jaar oud. Een strijdbaar opschrift roept van alles, Maar uit het bruin geëmaljeerd portret kijkt een bedrukt en stil gezicht. Een kind nog. Dag lieve jongen. Gij, die Koning zijt, dit en dat, wat niet al, Ja ja, kom er eens om, Gij weet waarom het is, ik niet. Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat? Reve verwijst in zijn gedicht naar een grafschrift: 'een strijdbaar opschrift' dat van alles roept, maar waarmee hij klaarblijkelijk totaal niet uit de voeten kan. Het ging hem om de volgende tekst:

'Want gelukkig is degene die in den Heer sterft, hem is in den hemel een eeuwige woning bereid.'

Dit opschrift sierde tot 16 maart 198328 het graf van Gerrit Rypma die op 8 februari 1945 tijdens een razzia op de vlucht werd doodgeschoten en kort daarop begraven werd op het kerkhof van Blauwhuis. Reve die eind jaren zestig in Greonterp in Friesland woonde en inmiddels katholiek was geworden, heeft het graf enkele malen bezocht. Zijn boosheid over het grafschrift inspireerde hem tot zijn gedicht Graf te Blauwhuis. Het gedicht heeft het oorspronkelijke grafschrift als herinnering aan de Tweede Wereldoorlog als het ware ingehaald. En wat voor Reve gold, geldt wellicht ook voor een aantal lezers van grafschrift en gedicht anno 2008. Het is niet meer de tekst van het grafschrift uit 1945 die bezielt, maar het gedicht uit 1969.


Prof. dr. J.Y.H.A. Jacobs is als kerkhistoricus verbonden aan de Universiteit van Tilburg.
1 Achtereenvolgens betrof het: Wim van den Doel (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw, Amsterdam, 2005; Jan Bank en Marita Mathijsen (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de negentiende eeuw, Amsterdam, 2006; Maarten Prak (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw, Amsterdam, 2006; en Wim Blockmans en Herman Pleij (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland van prehistorie tot Beeldenstorm (Amsterdam 2007).
2 N.C.F. van Sas (red.), Waar de blanke top der duinen en andere vaderlandse herinneringen (Amsterdam 1995). Aan de twaalf geselecteerde zowel tastbare als symbolische 'plekken' gaat een inleidend essay vooraf, waarin enigszins gepoogd wordt de gemaakte keuzes te verantwoorden.
3 N.C.F. van Sas, 'Het vastgoed van de herinnering. De opmerkelijke keuzes in de Nederlandse herinneringsgeschiedenis', in: NRC Handelsblad, 28 oktober 2005, 25.
4 J.C.H. Blom, 'Het leed, de vastberadenheid en de mooie vrede', in: J.C.H. Blom, Burgerlijk en Beheerst. Over Nederland in de twintigste eeuw (z.pl. 1996)158.
5 J.A.A. van Doorn, Gevangen in de tijd, over generaties en hun geschiedenis (Amsterdam 2002) 99.
6 Ido de Haan, 'Breuklijnen in de geschiedschrijving van de Jodenvervolging. Een overzicht van het recente Nederlandse debat', in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden jg. 123 (2008) 31-70. Voor de uitspraak 64.
7 Chr. van der Heij den, ' Vertel het hele verhaal van de oorlog en betrek dus ook de nsb erbij', in: NRC Handelsblad 9 december 2006, 15.
8 In: 'Den Haag: de Waals-dorpervlakte. Verzet en repressie in de Tweede Wereldoorlog' van Bart van den Boom, in: Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw komt die andere kant van de oorlog wel in beeld, zie 129-131.
9 Die slag wordt in beeld gebracht door middel van een drietal foto's: de Javazee bij zonsondergang anno 2005, een historische opname van een aanval op Hr. Ms. De Ruyter veertien dagen vóór de fatale zeeslag en een foto van een kranslegging bij gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van Karel Doorman in Den Helder op 14 oktober 1954.
10 De herinnering aan die schietpartij wordt levend gehouden door een foto van 'De Grote Club' op de Dam van waaruit op 7 mei 1945 werd geschoten en door een authentieke opname van de Dam onmiddellijk na de schietpartij zelf.
11 H.L. Wesseling, Plaatsen van herinnering. Een historisch succesverhaal (Amsterdam 2005) 11.
12 Zie vorige noot, p. 20: Wesseling spreekt hier in verband met die selectie van "lange discussies en scherpe onderhandelingen tussen de redacteuren."
13 Van den Doel noemt als selectiecriterium enkel "cruciale gebeurtenissen uit de periode na de Eerste Wereldoorlog." Wesseling spreekt in dit verband van geografische spreiding om 'Hollandocentrisme' te voorkomen en van een goede mix van bekend ('klassiek') en minder bekend.
14 Vgl. hiervoor onder meer E. Gans, Jaap en Ischa Meijer. Een joodse geschiedenis 1912-1956 (Amsterdam 2008) 206-247.
15 'Keesje was zo klein, daar gaat het om', in: Historisch Nieuwsblad nr. 4 (mei 2007) 22-24.
16 Helga Deen (1915-1943) was een joods meisje uit Tilburg dat tijdens haar gevangenschap in kamp Vught in juni 1943 een dagboek heeft bijgehouden. Dit dagboek kwam in 2004 boven water en werd in 2007 in boekvorm uitgegeven. Op 16 juli 1943 kwam Helga in het vernietigingskamp Sobibor om het leven.
17 Zie noot 3.
18 Zie de bij drage van Ma-delon de Keizer elders in dit nummer. Tijdens een gesprek in de wandelgangen van het congres op 8 mei 2008 dat aan dit nummer ten grondslag ligt, werd door een inwoner van Putten opgemerkt dat Andriessen de treurende weduwe aanvankelijk een bijbeltje in de hand had willen geven. Uiteindelijk is dat een zakdoek geworden: heel Putten moest zich namelijk met het beeld kunnen identificeren.
19 B. van der Boom, 'Den Haag: de Waalsdorpervlakte: Verzet en repressie in de Tweede Wereldoorlog', in: Plaatsen van herinnering, deel vier, 127-129.
20 W. van den Doel, 'Rotterdam: Zadkines De Verwoeste Stad. Het bombardement van 14 mei 1940', in: Plaatsen van herinnering, deel vier, 98-109.
21 J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 ('s-Gravenhage 1965) twee delen.
22 In de bijdrage van Gert van Klinken elders in dit nummer is overigens van 'taalmonumenten' sprake.
23 Deze formulering is ontleend aan Jolande Withuis, Vier wijzen van omzien. Hulpverlening voor oorlogsgetroffenen in perspectief (Assen 1994).
24 Vgl. Frank van Vree, 'Een verleden dat niet verdwijnen wil. De publieke herinnering aan de Tweede Wereldoorlog', in: Icodo-Info. Tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, jg. 20, nr. 1 (juni 2003) 18-30. Voor dit aspect 22.
25 Tom de Ridder, 'De bezieling van een monument. Een geschiedenis van de Vriendenkring Vught' en Roel Hijink, 'Het fusillademonument in Vught. Een nationaal gedenkteken voor de slachtoffers van Kamp Vught', in: Icodo-Info. Tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld jg. 21, nr. 1 (september 2004) 10-44 en 48-53.
26 Maarten Prak, 'Amsterdam: Rembrandthuis, inleiding', in: Plaatsen van herinnering deel twee (Amsterdam 2006) 20.
27 Zie B. van der Boom, 'Westerbork: De ondergang van de Nederlandse joden', in: Plaatsen van herinnering deel vier (Amsterdam 2005) 18 Het graf van Gerrit Rypma in Blauwhuis werd in maart 1983 geruimd, zijn stoffelijke resten werden op 16 maart 1983 naar het ereveld voor oorlogsslachtoffers in Loenen overgebracht. De zerk op het kerkhof in Blauwhuis werd vervolgens vernietigd. Dat gold ook voor het opschrift, waarschijnlijk een combinatie van en parafrase op Schriftcitaten, ontleend aan Joh. 14, 2-3 en Openb. 14, 13.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 2008

DNK | 72 Pagina's

Versteend of bezield?

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 2008

DNK | 72 Pagina's