GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Overgaan tot een anderen staat  des levens".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Overgaan tot een anderen staat des levens".

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In de gevallen in ons vorig artikel genoemd, kan er wel geen twijfel over bestaan, dat er gegronde reden is voor een predikant om zijn ambt neer te leggen en hetzij als ambteloos burger te gaan leven, hetzij naar een ander beroep om te zien. Wie geheel de gaven mist voor het ambt en daarom geen gemeente krijgen kan of, wanneer hij wel een gemeente heeft, haar verloopen ziet, doet beter met een andere betrekking te zoeken. En wanneer men wegens ongeloof of leven in zonde niet langer met een eerlijke en geruste conscientie zijn ambt waarnemen kan, is dit zelfs plicht. Moeilijkheid leveren zulke gevallen voor de classis, die haar consent te verleenen heeft, dan ook niet op. De »groote en gewichtige oorzaken", waarvan onze Kerkenorde spreekt, zijn dan ongetwijfeld aanwezig, want wie feitelijk ongeschikt is om het ambt te bedienen, kan niet gedwongen worden zijn ambt langer waar te nemen.

Anders staat het, wanneer van zulk een geestelijke ongeschiktheid om het ambt langer te bedienen geen sprake is, maar trots goede gaven voor hét ambt, een on geschokt geloof en een onberispelijken levenswandel, een predikant toch meent een »andere beroeping' des levens" te moeten aanvaarden. Hoewel zulk een overgang van het predikambt tot een anderen staat des levens in het algemeen zeker niet goed te keuren is en strijdt met de verplichting, die meii bij de aanvaarding van het ambt op zich genomen heeft; waarom de Classis dan ook niet lichtelijk daartoe haar medewerking verleenen mag; wil dit daarom toch niet zeggen, dat zulk een loslaten van hét ambt nimmer geoorloofd zou wezen. Indien het motief geen, ander is, clan dat men een andere betrekking gernakkelijker vindt, of hoopt daar meer geld te verdienen of tot hoogere eer in de maatschappij te komen, dan is dit zeker geen geldige reden. Voetius verhaalt, hoe de Sj'node van Groningen in zijn tijd een predikant, die zijn ambt verliet om een politiek ambt te verkrijgen, deswege zeer ernstig berispt heeft en hem onwaardig verklaarde om dit ambt te bekleeden. En al zou het thans al zeer weinig helpen, of een Classis of Synode zulk een uitspraak deed, toch kan zulk een neerleggen van het ambt kwalijk anders beschouwd worden dan als een trouwelooze verlating van den dienst, en kan de classis daartoe zeker haar medewerking niet verleenen. Zulke gevallen zullen echter altoos wel een uitzon dering blijven in onze Kerken, en wanneer ze toch voorkomen, is het wel duidelijk, dat zulk een persoon, wanneer hij niettegen staande alle vermaningen zijn ambt toch neerlegt, dan ook feitelijk is te beschouwen alsof hij uit zijn ambt ontzet ware. Door de kudde, die hem toebetrouwd was, te verlaten, toont hij, om het woord van Christus over te nemen, dat hij geen herder, maar een huurling was. Hij droeg het herderskleed, maar het herdershart ontbrak

Dit kan echter niet gezegd worden, wanneer iemand niet uit egoïstische motieven en ook niet eigenmachtig het ambt neerlegt, maar omdat een andere roeping tot hem komt, waarvoor hij bijzondere gaven ontvangen heeft en waarin hij even^ zeer Gods Koninkrijk kan dienen. In zulk een geval is er van een eigenmachtig neerleggen van het ambt geen sprake, maar komt men voor de vraag te staan, of zulk een roeping, die onder Gods bestel tot ons komt, niet opgevolgd moet worden Een algemeene regel is hiervoor natuurlijk niet te geven, en ieder zal in zijn eigen conscientie te beoordeelen hebben in hoeverre deze roeping zwaarder heeft te wegen dan de roeping tot het predikambt. Voetius wijst er op, hoe in zijn tijd het meer dan eenmaal was gekomen, dat zelfs de roeping tot het professoraat in de Theologie door een predikant geweigerd was, omdat hij zijn gemeente trouw wilde blijven, en de voorbeelden daarvan ontbreken ook in de jongste historie onzer Kerken niet. Maar ongeoorloofd is het aanvaarden, van zulk een roeping niet. Zelfs al zou men het professoraat in de Theologie niet onder de «-kerkelijke diensten" willen opnemen, zooals onze Kerkenorde doet. dan is het toch waar, wat Voetius opmerkt, dat dit ambt in hoofdzaak is ingesteld ten dienste van de Kerk, omdat de Hoogeschool de plaats is waar de aanstaande Dienaren der Kerk worden opgeleid. En nu zou men wel kunnen zeggen, dat voor dit professoraat in de Theologie daarom ook andere personen benoemd kunnen worden, die niet in het predikambt staan, maar kundige theologen, die geen predikant zijn, vindt men uiterst zelden, en bovendien is het zeker zeer gewenscht, dat iemand, die predikanten opleidt, zelf een tijdlang het predikambt bediend heeft. Pletzelfde geldt in zekeren zin ook van de predikanten, die geroepen worden om geestelijk verzorger aan een stichting voor kranken van ziel of lichaam, ouden van dagen enz. te worden, want hoewel voor het vervullen van die betrekking ook nietpredikanten zouden kunnen gekozen wor^ den, ligt het toch in den aard der zaak, dat het bestuur van zulke stichtingen daarvoor in den regel predikanten kiest, omdat deze het meest geschikt zijn om deze taak waar te nemen. Zelfs behoeft zulk een roeping niet eens, gelijk het professoraat in de Theologie, in een nauw verband met de Kerk, of gelijk de geestelijke verzorging van krankzinnigen, in een nauw verband met de prediking van het Evangelie te staan, maar kan het ook geoorloofd wezen haar op te volgen, wanneer men daardoor in het algemeen de belangen kan dienen van Gods Koninkrijk, hetzij dan op wetenschappelijk, politiek of sociaal terrein. Voetius bespreekt bijv. de vraag, of een predikant zijn ambt verlaten mag om een roeping op te volgen tot professor in de pMlosophie, de oude letteren, de geschiedenis, of gelijk het in zijn dagen meermalen voorkwam, tot rector van een g}mnasium. Wel acht Voetius dit in het algemeen niet aanbevelenswaardig, maar hij maakt toch een uitzondering voor het geval, dat de nood dit vereischt, er geen andere personen te vinden zijn, even geschikt voor dit ambt, en vooral wanneer er bij komt, dat zulk een predikant door zijn. wetenschappelijke studie minder geschiktheid heeft om het Woord te bedienen. Liever nog zouden we zeggen, dat wanneer God de Heere aan een predikant bijzondere gaven voor deze wetenschappelijke studiën geschonken heeft en hij, door deze gaven als professor te gebruiken, ze tot Gods eere zou kunnen doen strekken, door bijv. aan een Christelijke Hoogeschool op te treden, het zeker niet ongeoorloofd zou wezen zulk een ambt te aanvaarden. En al komt het in onze dagen zelden voor, dat een predikant geroepen wordt aan het hoofd van een gymnasium te staan, toch ontbreken de voorbeelden ook hiervan niet geheel. Het gymnasium, dat vroeger te Zetten was, is door meer dan een predikant verzorgd, die deswege voor goed of tijdelijk zijn predikambt moest neerleggen.

Hetzelfde geldt in zekeren zin ook van den Christelijken arbeid op sociaal gebied, inzonderheid op het gebied van wat men wel genoemd heeft de »iwendige zending*. Ook deze arbeid, die in onzen tijd zulk een belangrijke uitbreiding heeft gekregen, is een arbeid in den dienst van Gods Koninkrijk. En al is het als regel niet aan te bevelen, dat een predikant zijn ambt verlaat om zich geheel aan dezen dienst te wijden, toch zijn er zekere gevallen denkbaar, waarin dit niet ongeoorloofd zou wezen. Wanneer iemand voor zulk een arbeid van God den Heere gansch bijzondere gaven ontvangen heeft, die in zijn predikambt niet tot hun recht kunnen komen, en wanneer hij dan tot zulk een werkkring geroepen wordt en er geen andere personen te vinden zijn, die voor dat werk eVen geschikt zijn, kan in zulk een roeping wél degelijk een Goddelijke roeping liggen, die hij niet afwijzen mag en die ook de Kerk heeft te eerbiedigen door hem uit zijn ambt te ontslaan. Niemand zal het aan mannen als Ds. Heldring en Ds. Pierson euvel duiden, dat zij hun leven aan zulk een arbeid gegeven hebben. '

Moeilijker staat zeker de vraag ten opzichte van de politiek, daaronder begrepen de journalistiek, omdat hierbij de kans veel grooter is dan bij den arbeid der zoogenaamde inwendige zending, dat het motief, dat tot verandering van levensstaat leidt, niet een heilig motief is. De voorbeelden zijn bekend genoeg van predikanten uit de Hervormde Kerk, die hun predikambt hebben neergelegd om redacteur van een dagblad of volksvertegenwoordiger te worden, zonder dat er daarom sprake van was, dat hen een hooger geestelijk motief daartoe dreef; integendeel, in plaats van de Christelijke beginselen in de Pers of de Tweede Kamer te verdedigen, hebben ze veeleer alles gedaan om die Christelijke beginselen te bestrijden. En ook al zijn zulke gevallen in onze kringen niet licht te duchten, toch blijft er altoos het gevaar, dat veel meer eerzucht dan heilige roeping een predikant verleiden zal om dit pad te kiezen. Maar hoe gevaarlijk het is, het predikambt voor een tijdlang of voor goed te verlaten om aan de politiek zich te wijden, toch kan daarom ook hier niet gezégd worden, dat dit steeds en in elk geval een ongeoorloofde daad zou wezen. Indien de strijd op politiek gebied geheel buiten de Christelijke beginselen orpging, zou de zaak anders staan. Maar dat is niet zoo in ons land en het is feitelijk nooit zoo geweest. Reeds in Israel's geschiedenis zien we, hoe de profeten telkens op politiek gebied moeten optreden om de onheilige staatkunde van Israel's en Juda's koningen te wederstaan en voor het recht Gods op te komen. Geheel in overeenstemming daarmede zien we, hoe onze Hervormers, Calvijn te Geneve en John Knox in Schotland, een machtigen invloed hebben uitgeoefend op de politiek van hun dagen en als leiders van de staatkunde zijn opgetreden. En al is het zeker waar, dat noch de profeten noch de Hervormers daarom hun predikambt hebben neergelegd, om zich geheel aan de staatkunde te wijden, toch mag men niet vergeten, dat de geheel veranderde omstandigheden van onze dagen hier ook andere eischen hebben gesteld. Noch de journalistiek noch de volksvertegenwoordiging, zooals wij die kennen, bestond toen. Wie thans op politiek gebied invloed uit wil oefenen en leiding aan de geesten wil geven, moet of aan de pers zich geven of in de volksvertegenwoordiging optreden, en deze arbeid kan zooveel tijd en kracht eischen, dat het waarnemen van het predikambt daarbij een onmogelijkheid wordt. Had men nu over een genoegzaam aantal staatslieden van professie te beschikken, die aan. dezen arbeid zich wijden konden, dan zou er zeker geen

noodzaak wezen voor een predikant om zijn ambt voor de politiek prijs te geven. Maar dat is niet zoo. Staatslieden van professie zijn bij elke partij uitzondering. Het zijn gewoonlijk advokaten, schoolmeesters, mannen vah den handel, die door de keuze van het volk naar het parlement worden gezonden, om daar nu in eigenlijken zin hun politieke loopbaan te beginnen. En waar niemand ontkennen zal, dat er ook onder de predikanten mannen zijn, die voor de politiek bijzondere gaven en talenten ontvangen hebben, daar kan in deze gaven een roeping Gods liggen, die zelfs het tijdelijk of voor goed prijs geven van hun ambt wettigt, vooral wanneer er geen andere personen te vinden zijn, die even geschikt deze taak kunnen waarnemen. Hoe noode de Kerk hun dienst missen moge, waar hooger belang op het spel staat, mag de Kerk daarom in zulke gevallen hun niet weigeren om het predikambt voor een tijd of voor goed neer te leggen. Namen te noemen zou wellicht minder kiesch zijn, maar de voorbeelden zijn genoeg bekend van predikanten, die wanneer ze predikant gebleven.waren, nooit dien invloed ten goede op heel ons nationale leven hadden kunnen uitoefenen en wien ons Christenvolk daarom dankbaar is, dat zij het offer gebracht hebben om het predikambt op te gev'en, teneinde op politiek gebied voor onze Christelijke beginselen te strijden, en die daardoor een zegen voor heel ons volk geworden zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Overgaan tot een anderen staat  des levens

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's