GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De loochening der Gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

In Amerika is onder de Gereformeerde broederen ernstig gesctil gerezen over het leerstuk van de Gemeene Gratie.

Er zijn er, die meenen, dat deze leer onsohriftuurlük is en daarom de Gemeene Gratie loochenen.

De stand van de kwestie wordt uiteengezet in de brochure van Ds J. K. van Baaien: „De loochening der Gemeene Gratie, Gereformeerd of Doopersch".

Ds van Baaien ziet in dit geschil een beginselstrijd tusschen Calvinisme en Anabaptisme en meent, dat in HoUandsche kringen in Amerika nog maar al te veel van den Dooperschen zuurdeesem te bespeuren valt.

Om onze lezers voor te lichten, volgen we den schrijver op den voet.

We wenschen echter deze zaak geheel los te maken van de Jansen-kwestie.

Ook werpen we ons niet als scheidsrechter tusschen de Amerikaansche broediers op.

Daarom blijven hun personen buiten geding.

Zij, die in Amerika de Gemeene Gratie loochenen, zetten de uitsprrti^n van godgeleerden als Kuyper en Bavinck, in deze kwestie eenvoudig op zg en betoonen daarbij niet steeds het verschuldigde respect.

Voor hen is het Noachitische Verbond een" verbond van particuliere genade.

Ook wordt volgens hen, het leven der wedergeboorte niet gedragen door het leven uit de schepping. Evenmin is ook het verbond der bijzondere genade aan alle zijden omringd door een algemeeno genade, gelijk, een kern door haar bolster.

Er bestaat, zoo gaan zij verder, geen genade, dan in het bloed van Christus en in den natuurlijIsefl mensch is er van vatbaarheid voor genade in het hart geen sprake.

Tot den natuurlijken mensch vloeien wel uitwendige zegeningen, welke voor den geloovige bestemd ziJn, af, maar die zegeningen verkeeren voor hem in een vloek.

Daartegen nu brengt Ds van Baaien zijn bezwaren in. Hij ontdekt rationalisme in de-redeneering ziiner tegenstanders. IWaar vooral legt hij hun ten laste een eenzijdige theologie, die alleen uitgaat van de leer der uitverkiezing.

Met de voorbeelden van Farao's dochter en de bekeering der Ninevieten op de prediking van Jona, wil hü aanfcoonen, dat de gaven Gods aan de onwedergeborenen, dezen niet nog goddeloozer maken.

Hij meent in de loochening der Gemeene Gratie - te herkennen, de dwaling van het Anabaptisme, waaraan de praktijk van de „mijding" onafscheidelijk verbonden was.

Het zou jammer zijn, indien dit geschil in onze Amerikaansche Kerken op scheuring uitliep. Daai'om matige men zich in zijn uitspraken, verkettere elkander niet te spoedig, zegge liever, dat iets in de Anabaptistische lijn ligt, dan dat men het als Ana-. baptisme brandmerkt en houde • rekening met de inkonsekwenties, welke bij de tegenpartij duidelijk zichtbaar ziJn en waaruit blijkt, dat men bü* het Anabaptisme niet wil uitkomen.

Het is alsof Kuyper zeker voorgevoel had van de moeilijkheden, welke dit leerstuk in de toekomst zou opleveren, toen hiJ den term , , algemeene genade" inruilde tegen „gemeene gratie". Misschien zou het verhelderend werken, indien men, inplaats van „genade", „lankmoedigheid" gebruikte. Toch mag het genade-begrip hier niet losgelaten. Cal-vijn is daarin voorgegaan.

Calvijn laat zich op de ernstigste wijze - óver de loochening der Algemeene Genade uit.

Krasser dan Calvijn heeft nooit eenig Gereformeerde over de loochening der Gemeene Gratie zich uitgesproken.

Hij ziet daarin een te schande mak'en van het werk des Heiligen Geestes.

De Heilige Geest werld volgens 'hem niet rechtstreeks in de kerk en slechts zijdelings in de wereld.

Maar er gaat ook een direkte werking Van den Heiligen Geest uit tot de gansdhe menschheid en die direkte werking - sorteert genade.

Calvijn wil blijkbaar van een beperking' van het genade-begrip tot de zaligma'kende genade niet weten. . '

En zijn beschouwing wortelt in de Schrift.

Want de Schrift gebruikt op onderscheiden plaatsen het woord genade, waai-bij van een rapport met Christus' verzoeningswerii geen spoor is te vinden. ^

Het iklaarst komt dit wel', hierin uit, dat er niet alleen van een genade Gods, inaar ztelfs van een genade des menschen gewaagd wordt.

Genade bij iemand - vinden is in de Heilige Schrift een gewone uitdrukking.

Zoo spnak Laban tot Jafeob.: Zoo ik nu genade gevonden 'heb! in uwi OiOge^i, ik' heb waargenomen dat de Heere'.inïj omi tiwéntwil gezegend heeft" (Gen. 30:27).

Jakob liet aan Eziau boodschiappen: En ik h& l gezonden om! mijn heer aan té' zeggen, opdat ilc genade vinde in uw odgen". (Gen. 32:5).

(Jozef vond genade in ide toogen van Potifar en van den overste van hét gevangenhuis. (Gen. 39-4, 21).

Ruth vroeg van Boaz!: jL^at mij genade vinden-in uW oogeUj mijnheer!" (Ruth 2:13).

En van Esther wordt gemeld, dat zij genade verkreeg bij A'hasveros boven alle maagden. (Esther 2:17).

Hiermee deed ik slecihts een 'greep viit hét Oude Testament. Want deze terminologie kbmt er nog veel vaker in voor.

In het Nieuwe Testament staat h'et niet anders. Vian Jezius zelf lezen Wij: En Jezns nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mens oh en". (Luik. 2:52). De genade, wielke Hij van God ontving, was natuurlijk geen zaligmakende, Want die had Hij niet van noode. Bovendien leert de toevoeginig: n de menschen, hoe ruim' ihier het genadebbgrip is genomen.

Iets soortgelijks staat geschreven van de Pinkstericierk. De eerste christenen hadden g'enade bij het gansche volk. (Hand. Q:47).

In zijn verantwoording voor den Joiodsch'en Raad verhaalde Stefanus, h'oe aan Jozjef genade en wijs­ heid was verleend voor Farao. (Hand. 7:10).

En wat nu de genade Gods betreft.

Ook Ihieraan kent de Schrift niet steeds een zaliginigisdoel toe.

Leerrijk is hier-Jesaja 26:10: Wordt den goddeloozie genade bewezen, hij leert Igéen gereohtighieid; hij drijft onrecht in een gansch richtig , land en hij ziet de hoogheid des Heeren niet.aan". De profeet k'onstateert hier een feit. Hij zegt niet: l zou den goddelooize genade wo-rden bewezen. Maar hij gaat van een wei^kelijkheid uit. En dan bewijst de ervaxing, dat deze genade hem niet rechtvaardigt en tot beoefening der gerechtigheid brengt. In het binnenste van zijn hart blijft hij even h'oogmoiedig. Hij buigt'zïcjh voor de majesteit des Heeren 'niet. Had de .genade, . welke hij ontving een zaligend karakter gedragen, dan zou hij natuurlijk wel .veranderd zijn. Maar nu was het een genade meer in algemeenen zin.

De gescihiedenis van Jona illustreert dat weer op een iandere - wijs. De Ninevieten h'adden berouw betoond op Jona's prediking. De Heere hracht Zijn dreiging niet ten uitvoer. En nu moppert , Tona: Hleere, ik wist, dat Gij een genadig God zijt (Jona 4: !2i). Hier had de genade Gods wel verandering ten gevolgie. Zij leidde tol bekeering. Docli niet tot waarachtige, maar tot uitwendige volk'.sbekeering.

Genoeg om te doen zien, dat de Schrift tweeërlei genad^beigrip kent.

Eenerzijds de genade, die toegebracht wordt in de openbaring van JezUs .Christus (1 Petr. .1:13), de genade, die in Christus JezUs is (2 Tim'. 2:1), , de genade, die redhtvaardigt (Rom. 3:24), de genade, die vrijmaakt van de wet (Rom'. 6:14, 15), do genade, die wortelt in de uitveridezing CRom. 11:5).

Maar oold anderzijds een genade, die zich' verder uitbreidt, die menschen oiiderling elkander of die God ook aan goddeloozen 'on heidenen bewijst.

In het laatste geval is geiiade synoniem met gunst, geeft het woord te kennen, dat er voor eenige gave, wellse men ontving; , geen rechtsgrond bestaat, heeft ze ten doel te sparen VOOT een dreigend kwaad. (Zoo riep ook Petrus uit: Heere wees u genadig!" (Matth. .16:22) d.w.z. spaar u-ZiOlf voor het lijden).

Genade in zulk een ruimeren zin te gebruiken is derhalve geen uitvinding van Calvijn en latere godjgeleerden, maar is in de Schrift z'elf gegrond:

Naast de pairticuliere [genade k'omt alzoo eeii andere te staan, die, wijl niemaiid ervan verstokken is, terecht een algemeene kan heeten.

Wij mogen niet 'wijzer zijn dan, de Schrift door alleen de particuliere genade geriade te noemen.

Het „aloude” beginse! van vrije studie.

Hebben de Vereenigde Kerken in 1892 aanvaard 'het „beginsel" eener Ei, gen Inrichting wat de godgeleerde vorming betreft te handhaven, tegelijk werd uitgesproken, dat hiermee het „beginsel" der Vrije Studie niet zou worden vernietigd.

Het laatste werd meernaalen het „aloude" heginsel genoemd, om' daarmee te kennen te geven, dat onzie Gereformeerde vaderen dat reeds kenden.

Van het beginsel eener Eigen Inrichting wisten zij. nog niet af.

Men leze h.ierop na toet proefschrift van Prof.

H H. Kuyper: , , De Opleiding tot den Dienst des Woords bij de Gereformeerden".

Het beginsel der Eigen Inrichting is dan oöik gerst onder de Gereformeerden hier te lande opeekonien in de 19de eeuw.

Prof. BavincK schreef daaromtrent: „De Synode te Assen heeft het eerst dit beginsel uitgesproken. Vóór dien tijd is er nooit anders dan even ter loops over gehandeld. De Kerk'eraden, Classes of Provincies h'ebhen er ninüner over igebordeeld. , Voor de Synode te Assen hadden slechts twee projvinciën er een voorstel over lOp de agenda; en deze eisQhten niets meer dan een streng tpezicht en een nauw verband van Kerk en Schocfl. ... Desniettemin is het beginsel bij tweede stem'ming, met 23 tegen 14 stemimen aangenomen."

Dit „beginser' tan dan ooik betrekkelijk nieuw genoemd worden tegenover dat der vrije studie.

En onder die vrije studie werd natuurlijk niet verstaan, dat men wel hetzij vóór, hetzij na het Qandidaatsexamen een tijd aan een niet-kerkelijke school mochten studeeren, mits zij de eigenlijke opleiding voor den dien.st des Wojords maar genoten aan een Eigen inrichting.

Maar die „vrije studie" hield in, dat men zijn cansche opleiding voor den dienst des Woords k'on ontvangen aan een niet-k'erkelijke inrichting.

Zoo was de praktijk^ bij onze vaderen.

De Hoogescholen, en ïllustre scholen ; waf en. niet Kerkelijk.

Eu aan dat „aloude" beginsel mocht niét getornd worden, zoo werd bij de Vereeniging geaccordeerd.

Dat met deze „vrije studie" in 1892 bepaald gedoeld werd op het studeeren aan de Theologische Faculteit yan^.de.Yrije. Universiteit, .voelt, een ieder.

Trouwens, bij de regeling van het praeparatoir examen werd de Theol. Fao. van de Vrije Universiteit al dadelijk' genoemd.

En toen in 1896 op de Synoide van Middelburg een voorstel werd gedaan, waarbij, werd het aangenomen, de„vrije studie" in het gedrang kwam, rapporteerde Bavinck: „In de tweede plaats vestigt uw commissie er de aandacht op, dat de Gereformeerde Kerken het aloud Gereformeerd beginsel van vrije studie niet vernietigd .willen zien. Nu wordt onder die vrije studie zeker niét verstaan het recht, dat elk, van yfa.t herkomst, leven öf opleiding ook', hebhen aou, om' door de kerken praejjaratoir of peremptoir te worden geëxamineerd. Maar zeker ligt in dit heginsel van vrije studie wel opgesloten, da, t de kerken niet behoeven te idoen wa, t der kerken niet is; In casu niet de wetten zullen voorschrijven, die voor de opleiding van al haar aanstaande 'dienaren gelden zullen. Toch gaat hét rapport hier (geheel tegen in. Het heginsel van vrije studie wordt erin miskend en vernietigd. Aan de Theol. facutteit der Vrije Universiteit wordt alle vrijheid van beweging ontno^ nifen."

Het accoord der Vereeniging hield in, dat zoowel de zelfstandigheid der Theol. School als die der Theologische Faculteit zouden worden geëerbiedigd.

Daarom kan een voorstel, als Pïof. Bavinck in 1899 deed, hoe goed ook hiedoeld, niet genoeg worden betreurd.

Dat toch wilde aan de Theol. Faculteit haar zelfstandigheid niet alleen, maar ook' haar bestaan ontnemen en er de Théologisahe Sc'hool voor in de plaats schtiiven.

Eu nog érger imaak'te het het voorstel-Bos in 1902.

Wij zouden hieraan niet herinneren, indien er in de laatste jaren niet af en toe stemmen waren opgegaan om het voorstel van 1899 als de oplossing voor te dragen.

Grelijk eerlijkheid en. goede trouw dwingen om^ voor het voortbestaan der Theologische School te zorgen, zoo nopen diezelfde eerlijkheid en goede trouw om de Theologische Faioulteit onder geenerlei vorm' met' opheffingi te bedreigen.

Zulk een opheffing zou vooreerst de liefde miskennen van hen, die in ide theologiséhé opleiding aan een Universiteit het ideaal zien. Al roeren dezen zicih niet zoo luiden, (al hebben zij geen af-2, onderlijk orgaan voor hhn propla; glanda en al willen zij dit ook niet hebben, als er werkelijk gevaar mocht dreigen, zouden zij toonen, dat zij hun ideaal oolk ter wille van den vrede niet prijsgeven.

Zulk, een opheffing zou vervolgens gelijk' staan met de vernietiging van een leeuwenoud Gereformeerd „beginsel".

Zulk een.opheffing' zou voorts beteekénen schending van het accoord, bij de Vereeniging der 'kér-Ken in 1892.

Zulk een opheffing zou ten laatste ook afstuiten cp de Statuten van dé Vereeniging voor .Booger . Onderwijs en Gereformeerden Grondslag.

Hiermee hébben we geztegd, wat wè meenden tó moeten zeggen.

Thans stappen we van het onderwerp af.

Doel van dit en de vorige artikelen was: door historische op& issohing .'van het geheugen de nadeelen van een eenzijdige 'propaganda te voorkomen.

Het accoord.van de Vereeniging der Kerk'en vèr-Phcht tot tweezijdigheid in zake de opleiding tot dienaren des Vk^oords.

En voor die tweezijdigheid hopen we steeds weer op te komen.

Wanneer iemand met een voorstel kwam om de Theologische School op te doeken of haar in haar zelfstandigheid te verzwakken, zou hij ons tegenover zich vinden.

Wanneer pogingen werden aanigewend om de Theologische Faculteit op te heffen of althans in hjaar rechten te kortwieken, zouden we er ons evenzeer tegen verzetten.

Beide „beginselen” zijn aanvaard, uit welk motief dan ook'.

Beide j, beginselen" beh'ooren wederzijds volkomen te worden geëerbiedigd.

Liberaal fortuintje.

Men weet, hoe er in de liberale pers soms over den orthodoxen ouderling wordt geoordeeld.

Deze zou het toonbeeld zijn van oer-konservatism'e. Hij', zou den predikant, die den bloei der gemeente wensdit te bevorderen, gedurig' den voet dwars zietten. Tegenover alle verbeteringen zou hij zijn geweldigi „veto" uitspreken, alleen omdat hij van hiet nieuwe afkeerig is. Hij z'ou, zich voelend in izijn waardigheid van .te zitten op' de leer, den predikant negeren en ringelooren. • Hij : zou spreken in de „tale Kanaans" en al zijn wijsheid putten uit de oude schrijvers.

En inzonderheid van de Gereformeerde .Kerken klaagde men in de liberale pers, dat alle reformatorische plannen er door 'de ouderlingen worden tegengewerkt. Er zou bij ons 'geen sprake zijn van dominokratie, maar van ouderlingen-kratie. (Men vergeve deze kombinatie!)

Tegen deze bewering hebben we reeds vroieger de pen op'genomen.

We hebben de onbillijkheid van dit oordeel in 'het licht gesteld.

We hebben miet feiten aangetoond, dat men van liberale zijde niet den spijker op den kop, m'aar zichzelf gevoelig op' de vingers tikt.

De liberale bril deed de uitzondering voor den regel zien.

Intusschen heeft in een onzer persorganen de uitzondering laten hóoren dat hij leeft.

Hij gaf daarin een recensie over de bekende pree'kenserie „Menigerlei Genade".

Snedig als altijd schrijft Ds Schilder over dit geval in „De Bazuin”:

In .... maakt een inzender-ouderling aanmerking op een preek over Hos. 14:6 > hij zal zijn wortelen Uitslaan als de Libanon) waarin de schrijver (in Menigerlei Genade) die wortelen niet aan de boomen van den Libanon, maar aan den berg zelf. toeschrijit. Inzender vraagt: ie spreekt ooit van de wortelen van een berg? Antwoord: e bijbel. Job 28:9, die ook spreekt van de wortelen der zee, .Joh 36:30, en van den voet Job 13:27. Ik spreek niet over de exegese van Hos. 14:6, maar ik acht het voor ons kerkelijk leven van belang; dat ouderlingen niet over de exegese van een preek zich uitlaten, zonder nauwkeurige kennis van de grondtekst (de eenvoudigste w e t e n s e h a p p e 1 ij k e kommentaar laat de moeilijkheden zien, waarvan iemand, die alleen met Henry en de kantt. opereert, niets vermoedt) en „niet al te boud moet spreken" en hij zonder e enig, uitleg kundig argument van een predikant zegt, dat hij z.i. „g een goede u i 1 e g g i n g van de Schrift" g: eft. Als Henry onze autoriteit moet worden en de ontwikkeling bij de kantteekeningen blijft staan, wee dan onze langverbeide nieuwe bijbelvertaling; wee u, pro ff. Greijdanus, Grosheide, Ridderbos. Of is Keil ook ai niet betrouwbaar «leer of de vriend van Henry's vrienden: achsel? Er zullen binnenkort wel meer geliefkoosde uitleggingen moeten vervallen."

Daarmee is niets teveel gezegd.

Eigenaardig, dat de goede mjan 'zijn recensie niet slechts met zijn naam onderteektende, maar-oo'k' zijn kwaliteit van ouderling er bij vermeldde.

Waarschijnlijk om zijn oordeel meer gewicht bij' te zetten;

Toch niet om' aan de functies van het ouderlingenambt nog: de nieuwe van preeken reoenseeren toe te voegen?

Gelukkig, dat onze ouderlingen over hét geheel verstandiger zijn.

Wiaiar ziou het heen moeten, indien in de exegese de 'klantteekening en Henry het einde van alle tegenspreken werden?

Deze ongetwijfeld welmeenende, maar niet bepaald bije broeder mocht wel ter" boeting van zijn schuld een tiental abonnementen nemen op het orgaan, waarin hij den 'kérknieuwsredacteuren van de liberale pers zoo'n kostelijk fortuintje in handen speelde.

Leaende of historie.

In onae driestreep: „Christus of Christusfiguur" van voor ©enige weken 'haalden we ook iets aan .uit een modern blad.

De inzender gaf te kennen, dat een Christusfiguur geen bevredigingi, schonk voor het hart, maar alleen de Christus, die eens werkelijk op aarde heeft geleefd.

Hierbij sloten wij ons aan, al voegden wij er aanstonds aan toe; dat wij ons anders zouden uitdrukken.

Maar nu meene men, niet, dat alle modernen tegenwoordig er zoo-over denken 'als die inzender.

Indien dat waar was, zou het modernisme als zoodanig niet weinig terrein hebben prijsgegeven.,

Maar het modernisme laat zijn oude ideeën in deze niet los.

Dat blijkt wel uit de bestrijding, welke bovenbedoeld artikel ondervond.

Prof. Bleekér van Groningen voert onder meer de volgende argutoenten daar tegen a, an (in het „Weekblad voor de Vrijzinnige Hervormden"):

Gesteld eens, dat de gelijkenis van den Verloren Zoon niet van Jezus was, zou zij ons daarom minder te zeggen hebhen, minder gewichtige vs'aarheden ons openbaren ? Voor mijn besef niet, ze zou ons even goed als nu heenwijzen naar 's Vaders oneindige liefde, ook al ware zij Uit de ziel van een ander voortgekomen.

Of veronderstel, dat Jezus nooit in Gethsemané was gcAveest, zou daarom de zielestrijd, in de Evan-. geliën geteekend, zijn beteekenis voor ons verloren hebben? Natuurlijk niet. De geestelijke mensch in ons zou in dat geval even goed gevoelen, dat zóó onze houding moet zijn tegenover onzen Vader, als het donker wordt op den levensweg en onheilen dreigen.

Er zal wel heel wat historie zijn in wat de Evangeliën omtrent Jez'us mededeelen. Maar als •. geloovig mensch interesseert het mij niet, hoeveel historie en hoeveel legende er is in wat de eerste Christenen ons aangaande hun Heer en Meester mededeelen. Onverschillig wat ook de uitkomst zij van het onderzoek om.trent de historiciteit van Jezus' persoon, het kan door innerlijke ervaring voor ons . vaststaan, dat „God in Christus tot ons komt met de almacht zijner liefde". En dat is • voldoende en dat kan ook door historisch onderzoek niet bevestigd of ontkend worden.

Welk een treurig standpunt!

Toch wordt dat ingenomen door de meerderheid der modernen in onze dagen.

De historiciteit van Christus komt er niet op aan! Aldus de hoogleeraar.

Maar als die er niet op aankomt, koant die van' eenig ander mensch er dan wel op aan ?

Alle historiciteit, ook' die van Prof. Bleeker, ook die van mij wordt zooidoende waardeloos.

Misschien ben ik een legendarisch wezen. Doet er niet toe!

Als ik maar lervaax, wat een ander legendarisch' wezen. Prof. Bleeker, mij voorschrijft. Maar dan is die ervaring ook legendarisch'.

Of leest men druiven van doornen of vijgen van distelen ?

Kan uit het legendarische iets anders voortkomen dan het legendarische?

Zoo is dan de ziekerheid der ervaring ajs rook vervlogen naar sprookjesland.

De k'onsekwentie van zulk modernisme is onge­ loof.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's