GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Amusementslectuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Amusementslectuur.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals omtrent vrijwel alles wat er in het bonte moderne leven te koop is, bestaat er ook een vraagstuk betreffende onlspanninglectuur. En het is heusch niet het minst ingewikkelde of beteekettende van de vele hedendaagsche quaesties, want er staat niet slechts een gansche complicatie vati opvattingen achter, maar het raakt ook een uiterst belangrijk ding als de geestesvoeding in bet bijzonder in dezen tijd is.

Het is dan ook niet de bedoeling dit vraagstuk te „behandelen", als ik over deze materie een kort artikel schrijf. Daar is meer toe noodig dan een artikel en een veel algemeen er opzet, dan perswerk uiteraard heeft. In den geest van de voortreffelijke brochure van Dr P. H. Ritter: „De sociale beteekenis van de amusements-literatuur", die een bepaalde zijde van de zaak belicht, Ziou daar een breede studie over te leveren zijn.

Ik wil alleen maar enkele hoofdlijnen aangeven, die verband houden met de practische vraag der lectuurvoorziening.

Er is veel te doen geweest en nog altijd te doen over den naam „ontspanningslectuur". Sommigen, o.a. de heer Van Diokkum in zijn artikel „In-, uiten ontspanningslectuur" 1), keuren dien af; anderen, b.v. de heer Van Strien ^), willen hem niet de aanduiding doen zijn van een bepaalde categorie van boeken, weer anderen meenen, dat hij de juiste is en van specifieken inhoud. Die quaestie kunnen we alvast ontzeilen, door te spreken van j, amusementslectuur". Dan ligt in het eerste deel van dezen naam een indicatie die duidelijk genoeg is en blijft terzijde de, althans niet practische vraag, of ze nu in-uit-of ontspanning geeft.

"Wiat is het karakter van zulke amusementslectuur ?

Dat zien we, als we ons er rekenschap van geven, dat amusement is ingesteld op de menschelijke behoefte van genieting en bevrediging. Tegenover het vele dat plicht is en arbeid, geven van ons geestelijk of lichamelijk vermogen, willen we van tijd tot tijd ook wel eens ontvangen, genieten. En dat genieten zoeken we in ons amusement.

Nu is uiteraard zulke genieting individueel. Naarmate men meer beschaafd, meer cultureel gevormd is zal dat, wat genieten doet, aan hoogere eischen moeten beantwoorden en naarmate de critische zin is ontwikkeld zal ook bet genieten betrekkelijker zijn. Hetzelfde geldt van de bevrediging. Er is een groot graadverschil in het bevredigende, naargelang het levensiniyeau, waarop meu staat.

Maar in alle gevallen is er toch deze betrekking tusschen beide, dat het genieten door de bevrediging ontstaat; anders gezegd, dat men geniet, als men wordt bevredigd. En ook ten dezen kan zekere algemeenheid worden aangewezen: men wordt bevredigd, als aan innerlijke verlangens wordt voldaan.

En hier is het nu, dat de amusementslectuur haar plaats krijgt. Wjant hier teekent zich af de psychische gesteldheid, waarop ze is gericht Ze zoekt niet anders, dan aati znlke verlangens te voldoen, niets hoogers en niets diepers, dan momenteele bevrediging te verschaffen. Ze geeft den „anmsement"-zoekenden mensch zijn zin. Niets wordt van hem gevraagd: geen inspanning, geen kennis omtrent verhoudingen, geen zich inleven of indenken in zielkundige toestanden, geen begrijpen, meeleven, onderscheiden. Hij krijgt alleen, en dat wat hij hebben wil, dat wat genieting geeft.

Zoo is het karakter van de amusementslectuur. En nu volgen daaruit twee, voor de practijk van deze quaestie belangrijke, dingen.

Het eerste sluit geheel aan bij wat ik zooeven zeide: dat zulke genieting individueel is. De een zal van gansch andere dingen genieten dan de ander, zal dus ook in zijn bevredigd-worden geheel van de tweede verschillen. De heer Van Dokkum heeft ten dezen het niet ongeestige voorTseeld van een professor in de klassieke talen, die op een vacantiedag in het bosch ligt te gnuiven in de Metamorphosen van Ovidius en van een bakvisch, die een paar lanen verder zit te smullen aan een lichtverteerbaar, verliefderig moderomannetje. Beiden genieten en ze zouden dat zeer waarschijnlijk niet doen, als ze in 't geval van de(n) ander verkeerden. Smaken verschillen, ook ten opzichte van. amusement.

Dit nu wijst uit het eerste, wat we uit het karakter van de amusementslectuur kunnen afleiden: dat n.l. deze niet uit een bepaald aan te geven groep van boeken bestaat, zulke, die binnen een duidelijk gemarqueerde begrenzing liggen. Het begrip is ruim en er is een heel breed overgangsgebied.

De tweede consequentie is deze, dat amusementslectuur principieel iets anders is dan literatuur. Literatuur is kunst en de kunst is nimmer dienaresse van den mensch. De kunst is ook niet ingesteld op genieting en bevrediging, maar haar roeping is een ideëele. Ze wordt ook niet gemaakt, zooals de amusementslectuur, maar ze ontstaat; de Tachtigers hebben dat zelfs als een der eerste beginselen op den voorgrond gesteld. Het element der genieting-van-den-lezer, al is het integreerend bestanddeel, is niet haar eigenlijkheid, doch de emoüe, de ontroering van den kunstenaar. En eindelijk: kunst geeft ook niet uitsluitend, maar vraagt, eischt, vordert op de zielefuncties van den levenden mensch.

Op deze gronden is „amusementslectuur", dat is dus die, welke in het algemeen beantwoordt aan het boven-omschreven karakter, geen literatuur. Omgekeerd echter kan literatuur wel amusementslectuur zijn, om de reden, die ik als eerste van beide aangegeven consequenties noemde, al is het, dat men in zoo'n geval meer naar theoretischen, dan naar practischen maatstaf oordeelt. Want in den regel zal de genieting van een literair werk een anderen psychischen inhoud hebben, dan die van een amusement-boek.

Tegen dezen achtergrond nu zien we de hoofdlijnen, waarvan ik boven sprak, als van belang voor de practijk der lectuurvoorziening.

Voorop komt dan het groote principe van alle lectuurvoorziening, dat in eerste instantie niet het boek, maar de individualiteit van den lezer, de lezeres, over de geschiktheid als lectuur beslist. Uit het voorafgaande volgt, dat dit óók geld! voor de amusements-lectuur. Zoekt men voor zekere categorie van meuschen, laat ik zeggen jonge menschen, amusements-lectuur, dan moet men zich eerst rekenschap geven wie en wat zij zijn, voor wie men haar zoekt. Een goede detective-roman, van Ivans, Middendorp e.d., die voor een normalen jongen gezonde amusements-lectuur biedt, is volkomen ongeschikt voor een jongen, die eenig psychisch defect vertoont en omgekeerd, een overigens oppervlakkig trein-romarmetje kan voortreffelijke amusements-lectuur zijn voor dengene, die zwaren, ingespannen hersenarbeid heeft verricht. "VVat ik dus wil zeggen is dit: men meene niet, dat amusements-lectuur geen keur behoeft. Want eer het omgekeerde is waar: op de amusementslectuur moet zelfs nauwlettend worden toegezien. Natuurlijk, wanneer men als leider staat tegenover jongeren, maar óók, wanneer men voor zichzelf te beslissen heeft. Ongezonde amusements-lectuur kan ook voor den volwassene een bederf zijn.

Een tweede opmerking voor de practijk is deze: men kan ter zake van de lectuurvoorziening niet met het verschaffen van amusementslectuur volstaan. Ze moge nulüg en gewenscht zijn onder bepaalde omstandigheden, ze is als geestelijke voeding ten eenenmale ontoereikend, 't Is er mee als met een lekkernij. Die is op z'n tijd aangenaam ein goed, maar men kan er zijn eigenlijke, dagelijiks noodige voeding niet vut trekken. Men heeft noodig, dat wat substantie heeft, kracht bijzet. Diat beteekent ten aanzien van het pimt in quaestie: men behoeft lectuur, die den geest verrijkt, den blik verruimt, het denken verdiept. Verbruikte energie kan men nooit met amusements-lectuur alléén terugwinnen. Daartoe is alleen lectuur van hooger gehalte toereikend, lectuur, die, zoo ze dan niet literair is^ toch in ieder geval meer dan slechts_„genieting" geeft.

Wieer betreft deze opmerking den jeugdleider, maar ook hem of haar, die voor zichzelf kiest. Zulk een kan niet met amusement-boeken volstaan, wil hij, zij, niet geestelijk verarmen, oppervlakkig en psychisch-indolent worden. Een vlot-gecomponeerde detective-roman (alstublieft geen Nick Carter of Lord Lister), een aardig jachtverhaal, een geestige avonturen-geschiedenis, een leuke of spannende verwikkelingen-historie — ze zijn op z'n tijd alleszins aan te bevelen, maar ze mogen niet iemands uitsluitende lectuur vormen. Er zijn hoogere waarden in het leven, er zijn vooral ook diepere behoeften der ziel en wie deze voorbijziet, doet zichzelf schade. En dan zegge men niet: ik

heb, na een dag van hard lichamelijk werken geen lust meer in „zware kost", of, als ik een enkelen keer tijd tot lezen heb, dan zoek ik naar iets dat me jjOntspant". Dat klinkt aannemelijk en is zelfs voor een deel gerechtvaardigd, maar als gedragslijn ten opzichte van lectuur is het onverantwoordelijk. En zeker mag ëen Christen zoo oppervlakkig niet leven. Hij moet zijn geest boven 'het materiëele-van-allen-dag telkens weer verheffen^ zal hij geen „schade lijden zijner ziel".

En eindelijk, een laatste opmerking, men zij kieskeurig in de keuze van amusements-lectuur. Er is onder wat zich alszoodanig aandient veel, dat grof is, dat op lagere instincten speculeert, dat in sensatie z'n kracht zoekt. Zulke amusementslectuur zal bijna zonder uitzondering een verkeerden invloed oefenen, misschien moreel, maar in elk geval ethisch en sociaal. En voor jongere raenschen komen daarbij bovendien paedagogische factoren in 't geding. Wie critiekloos al wat amusements-lectuur heet aanvaardt, kan er zeker van zijn, dat hij op den duur geen boek meer zal kunnen vinden, dat hem werkelijk amusement biedt. Als men zijn behoeften aan genieting, dus bevrediging niet binnen zekere grenzen weet in te perken, zal er ten slotte geen genieting of bevrediging meer mogelijk zijn.

En dus is de slotsom van een practisch beschouwen van dit vraagstuk deze: amusements-lectuur is goed, mits met overleg gekozen en met mate genoten. 'tEene is even noodzakelijk als het andere, , voor ouderen en jongeren beiden.


^) J. D. C. van Dokkum, Bibliotheekleven 1918, p. 75 vlgg.

°) W. A. C. van Strien, „De Letterkundige aanschaf der Openb. Leeszalen", Bibliotheekleven 1925, p. 8 vlgg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Amusementslectuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's