GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Cbristendom en Klassenstryd".

III.

„De arbeidersklasse", hoorden we den vorigen keer B erd j aje w zeggen, „bestaat uit menschen, die naar hun wezen aan alle andere menschen gelijk zijn". Dat wilde Marx niet erkennen; voor hem was het „proletariaat" de voortbrenger en de drager der eenige waarheidi, de verlosser der menschheid, de stichter van het vredesrijk op aarde. De Russische wijsgeer noemt deze beschouwing terecht een mythe, een gevaarlijke hersenschim, een grove miskenning der werkelijkheid!. Het „empirische proletariaat" heeft, zegt hij, met de ideale klasse, welke door Marx geschapen werd, niets gemeen.

Berdjajews critiek is niet nieuw. Vele „Westersche" Christenen, die steeds naar Gods Woord luisterden, hebben dikwijls beter dan hij het ware karakter der marxistische leer beschreven, en scherper dan deze denker haar menschverheerlijking veroordeeld. Toch maakt zijn getuigenis diepen indruk, omdat het na een moeilijke worsteling met Marx verkregen is. Het richt zich tegen elke leer, die aan den mensch goddelijke eer be­ wijst, en heeft daarom in deze tijden, in welke de wet van God openlijk verworpen en de menschelijke leugen tot de absolute waarheid verheven wordt, bizondere beteekenis.

Berdjajew ziet in, dat die z.g. menschverheerlijking in werkelijkheid een vernedering van het schepsel is. Marx, zegt hij, „gelooft niet aan den mensch, maar aan een uitwendige levensorde, die de menschen als vanzelf in zondelooze wezens veranderen zal." Ook! de nationaalsocialist gelooft aan een blinde macht, aan den eeuwigen bloedstroom, „die den geest des menschen vormt en alle menschelijke existentie genereert" ; ook in dat stelsel wordt het schepsel Gods van zijn heerlijkheid ontdaan.

Deze God- en menschonteerende binding van de „levende ziel" aan een stoffelijke basis, wijst Berdjajew scherp af. Voor Marx, luidt het, is de mensch „een functie van de klasse tot in zijn laatste geestelijke diepte, tot in zijn meest intieme zielservaring, tot in de bronnen van zijn schouwen en zijn scheppende werkzaamheden". Daarom waarschuwt de Russische denker, dat de marxistische wereldbeschouwing een beid reiging voor de levende ziel is; haar „terugvoering van de geschiedtenis^ de samenleiving en iden mensch tot het klassenbelang en het klassenkarakter", beduidt een „ontzaglijke vernauwing van den historischen horizon", en ontrooft den mensolii zijn „geestelijke kwaliteiten en rechten".

Marx loochende, gaat hij verder, de „eeuwige beteekenis van den homo o e c o n o m i c u s, deze hulpconstructie van de kapitalistische staaUhuishondkunde; maar in zijn theorie van den klassenstrijd, in zijn materialistische opvatting dter geschiedenis heeft hij den mensch, idie slechts door economische motieven bepaald wordt, en alleen daaruit zijn doeleinden, normen en de bewegende kracht zijner handelingen put, tot een oerverschijnsel van't oeconomische leven verheven. De bewuste en methodische abstractie der klassieke staathuis< houdkunde werd het grondbegrip der marxistische anthropologie. Zoo heeft het proces van de materialistische bedreiging van den mensch, dat bij de burgerlijke ideologen een aanvang neemt, zijn onlstellende afsluiting bij Marx gevonden". * *

Berdjajew is de filosoof van de „geestelijke vrijheidsidee". Zijn , , Phil osophie des Freien Geistes" en het werk, dat daaraan voorafging: „Der Sinn des Schaf f ens", bevatten breedvoerige overdenkingen over de menschelijke vrijheid, welker oorsprong, zegt hij, in God ligt, „niet in God den Vader, maar in God den Zoon". „God", betoogt de auteur, „kan zonder die vrijheid nietsi beginnen. God eischt van den mensch vrijheid van den geest, God kan slechts een mensch gebruiken, wiens geest vrij is.

Gods plan van de wereld en van den mensch kan zonder vrijheid van den mensch, zonder vrijheid van den geest, geen gestalte aannemen".

Berdjajew schuwt den naam schepsel; hij ontkent tenslotte dat God souverein is over al het geschapene; van een geheel onderworpen zijn aan Gods wetten wil hij niet gaarne hooren. Dat zou volgens hem de vrijheid van den geest te veel beperken. En aan de andere zijde huivert deze gnostische denker om heel de wereld onder het voorzienig bestel van God te plaatsen. Er is, zegt hij, een deel, dat buiten God is, dat geheel tegenover God staat, waarmede God niets te maken wil en kan hebben.

Uit deze beschouwing komt zijn protest tegen de marxistische leer voort. Dat maakt het buitengewoon moeilijk en dikwijls geheel onmogelijk, om hem te volgen, ook daar waar de klank zijner woorden een aangenamen indruk geeft. Over de var'houding van den mensch tot God, van God tot de wereld, en dus ook van den mensch tot de wereld, verkondigt hij andere denkbeelden dan de Bijbel leert. Dat bewijst wel het zooeven gegeven citaat, hetwelk de verwantschap van dezen denker aan bepaalde mystici, welke ver van 'Gods Wioord leefden, duidelijk verraadt.

Berdjajew is een figuur, die niet gemakkelijk te beoordeelen is. Hij verkondigt groote ketterijen; wie hem tot leidsman kiest, stelt zidh aan vele gevaren bloot. Maar hij verrast ook dikwijls zijn lezers door een voortreffelijke ontleding van de verschillende onchristelijke stelsels, die op het oogenbUk hun macht over een belangrijk deel der 'menschlieid uitoefenen. Zijn critiek b.v. van de marxistische leer van den mensch, moet zeker onze voUe aandacht hebben, ook al is de plaats, welke hij aan den mensch toekent, rdet in overeenistemming met de scheppingsorde, ook al is de inhoud van het „hoofdstuk der ellende", zooals hij dat geschreven heeft, in strijd met de Heilige Schrift.

Het marxistisch-materialisme, hoorden we Bierdjajew reeds oordeelen, berooft den mensch van zijn waardigheid, en verandert hem in een functie zonder meer.

Dat verwijt is hard. "Wlant de stichter van het moideme socialisme kwam met de pretentie, dat hij aan de mensehen de persoonlijkheid teruggeven zon, welke zij in het kapitalistische tijdperk verloren hadden, door hen uit de , ; daemonische macht van het autonome voortbrengingssysteem te bevrijden". Dezelfde Marx, die verlossing beloofde, leerde echter tegelijkertijd, dat een complex van maatschappelijke verschijnselen den inhoud van het bewustzijn bepaalt, dat niet „levende, dankende, handelende mensch en", maar het „doode voortbrenigingssysteem het historische gebeuren draagt".

In het verleden was de mensch, volgens Marx, niets anders dan een „klassenmarionet", een wezen, dat automatisch op de indrukken reageerde, welke het uit de hem omringende materiëele wereld ontving, en geen enkele andere geestelijke prestatie verrichten kon; wiens leven geheel door de „irrationeele oeconomische processen" der kapitalistische samenleving gedetermineerd' werd.

Marx beloofde, zooals gezegd, aan dien , , toestand van slavernij" een einde te maken, In de toekomst, zooals hij die dacht, zullen de menschen echter geestelijk en stoffelijk van de nieuwe samenleving totaal afhankelijk zijn, worden zij de dienstknechten van het sociale collectief, waarnaar de marxist verlangend uilziet. „De drager van het denkend vermogen, van het geweten en den scheppenden geest, zal niet de mensch zijn, maar het collectief. Öe opstand, 'die zijn aanvang nam in den naam van de verdrukte en vernederde menschelijke persoonlijkheid, eindigt straks met de onderwerping onder het juk van de marxistische maatschappij. De materialistische geest van het kapitalisme, Waali"tegen Marx eenmaal profetisch in verzet kwam, is in het hart van den profeet zelf binnen gedroiigen en heeft het geheel onder zijn invloed' gebracht'

Met die woorden wijst Berdjajew de marxisitische „reddingsactie" af. De formuleering van zijn oordeel is aan bedenkingen onderhevig — de Russische wijsgeer bewondert Marx om diens protest, en plaatst de menschelijke persoonlijkheid üi het centrum van zijn beschouwingen — in hoofdzaak aanvaarden we echter hetgeen hij oiver den „mensch der toekomst" zegt.

Zijn woorden hebben in dezen tij'd wel een zeer bizondere beteekenis. Het bolsjewistisch Rusland] bewijst, dat de mensch in 'de communistische maatschappij sledhts een ondergeschikte factor in het productieprooes is. Van hem eischt de leiding, dat hij al zijn geestelijke en materiëele energie gebruikt om de voorgeschreven hoeveelheid goedeiren voort te brengen. En het getal der „ticbellsteenen", die geleverd moeten worden, neemt steeds toe: de zweep van de opzichters spoort het volk tot intensieveren arbeid aan; het dreigende spook van den honger dwingt de werkers om zidli nog meer in te spannen.

De maatstaven voor de bepaling van goed en kwaad moet de Rus aan het leven, aan het sociaal-economische leven, ontleenen. Goed is wat het momenteele belang der bolsjewistische republiek dient, wat naar het inzicht der leiders het productiep'lan, dat zij opstelden, helpt uitvoeren. Het voornaamste gebod, dat het moderne Rusland kent, luidt: „Gij zult niet saboteeren". En sabotage pleegt iedereen, die niet opbrengt, hetgeen van hem gevergd wordt.

De Fransche marxistische vakvereenigingen meten de waarde van den mensch naar de wijze, waarop hij hun belangenpolitiek bevordert, naar den ijver, waarmee hij Inm eischen helpt vervullen. Er is geen sprake van dat de mensch in de „klassenlooze, socialistische maatschappij", zich in „zijn gansche diepte openbaren zal", en „heei'scher over de natuur en de samenleving" zal zijn, z'ooals Marx aankondigt. De dictatuur van het proletariaat beteekent de absolute onderwerping aan de eischen van de stoffelijke proiducüe, die hot dictatoriale bewind' stelt. „Met de oveirwinning van het proletariaat zal de mensch definitief uit de geschiedenis verdwijnen; niet de mensch, maar het sociale collectief, is de overwinnaar in den laatsten strijd".

Zoowel het marxisme als het nationaal-sociahsme verzekeren aan de menschen, dat zij den „sprong" mt het „rijk der noodwendigheid" naar het „rijk der vrijheid" maken kimnen. Het „rijk der noodwendigheid" is hot verleden, zooals zij zich dat voorstellen, het „rijk der vrijheid" de toelcomst, welke zij begeören.

In het verleden is de mensch, naar hun meoining de gebondene, de slaaf, het slachtoffer van wreede machten. De marxist duidt die machten met den naam „kapitalisme" aan, voor den nationaal-socialist zijn het de „partijen" en de , , vreenir de elementen", welke in naami, deri „democratie" het volk zouden verdrukken. De toekomst is bij den één de klassenlooze maatschappij, waarin alle krachten „harmonisch samenwerken", voor den ander de rasgemeenschap, die de „vrije ontplooiing van den menschelijken geest mogelijk maakt en waarborgt".

Uit zichzelf kan de mensch echter slechts van het eene „rijk der noodwendigheid" in een ander overgaan, dat hem nog meer verdrufcli. De hoogsmoed komt hier tot een 'diepen val. Van de bandea der zonde vermag de mensch zichzelf niet te verlossen; de „andere wet in onze leden", neemt ons ieder oiogenblik weer „gevangen onder de wet der zonde", waarvan alleen de „wet des Geestes in

Cliristus Jezus" ons kan vrijmaken. Wie d«ze waarheid verguist, en tot het kruis niet wil vluchten, bereikt het v/are „rijk der vrijheid" nooit, maar verwijdert zicli daarvan al verder en verder. De geschiedenis der menschlieidi, in het bizonider die van deze dagen, is een indrukwekkende beschrijving van de dwaalwegen dergenen, die de leiding, Gods verwierpen.

Berdjajews „rijk der \Tijheid" vertoiont helaas

jiog veel gelijkenis met dat zijner tegenstanderis, pindanks het feit, dat hij Christus den stichteri uioemt. De tegenstelling, welke hij tusischen God den Vader en den Zoon maakt, en zoovele andere scheidingen, leeren ons, dat ook deze denker niet in alles naar de Schrift w^andelt. Niet de vrijheid als zoodanig is het hoogste doel; de mensch, dien Christus vrijgemaakt heeft, vraagt bij' al zijn handelen naar de wet Gods, en wil gehoorzaam zijn.

Maar de ellende van het rijk der toekoirast, dat de marxist begeert, ziet Berdjajew duidelijii. De verwerping van de „Glïristelijke wedtergeboorte, en van de „geestelijke vernieuwing van de menscheh lijke zielen", schrijft hij aan het stot van zijn „Christen turn und Klassenkampf', be- 'teekent de komst van het „rijk der definiti'eive verburgerlijking van de wereld", dat is bij hem het rijk van den h o m o o e c o n o m i c u s, den •mensch, die zich geheel tot de stoffelijke dingen dezer wereld' wendt, en het bestaan van God loochent.

Die woorden willen wij hem nazeggen. Maar hier, zooals bij elke gedachte, die hij uit, moeten we bedenken, dat iedere ulfcdrukldng bij dezen wijsgeer een specialen inhoud heeft. En daarom voegen wij er aan toe, dat alleen de waarlijk „Christelijke wedergeboorte", dat alleen de „geestelijke vernieuwing", welke door het geloof in den zoendood van Christus verkregen wordt, ons uit het „rijk dei" noodwendigheid", dat is hot „rijk der dienstbaarheid", bevrijden kan. En alleen die bevrijding brengt het herstel der „menschelijke waardigheid", der „menschelijke persoonlijkheid". Wiant God neemt den zondigen mensch, die van harte de vernieuwing begeert, in Christus weer aan.

Over Berdjajews verwerping van den „marxis!tischen klassenstrijd" den volgenden keer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's