GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Indien gij naar Mij bragen zult met uw gansche hart.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Indien gij naar Mij bragen zult met uw gansche hart.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw gansche hart. Jer. 29 : 13.

Dorst naar (lod is aan het vrome, Godvreezende volk niet vreemd. Voelt de ziel dat ze weer verder van haar God is afgedoold, dan mist ze den innerlijken vrede. Dan heeft ze zalige rust noch duur. En dan herwint ze haar vrede en haar kalmte niet, tenzij ze ontwaren mag, dat Gods zalige nabijheid weer haar deel werd. Psalm 42 is eji blijft de ademtocht van het God zoekend gemoed.

Gaat nu de ziel in zulk een geheiligde stemming verkeeren, dan geeft de Heere door zijn profeet Jeremia op zulk teeder heimwee u dit ten bescheid: »Gij zult mij zoeken, én ook vinden., indien ge naar Mij vragen zult niet

Dit u toeroepen van uw God lokt uit en verleidt u, om 't dan nu ook te beproeven, of ge uw Vader in de hemelen niet meer bestendiglijk nabij koudt komen, maar wordt tegelijk zoo licht voor wie oprecht in zijn omgang met. zijn God is, iets dat u bijna zou doen vertwijfelen.’

God te zoeken ., ., niet mo gansche hart" is iets, dat voor ons, in zonde geborenen, hier op aarde, bijna niet bereikbaar is.

Versta dit niet verkeerd. Het zou een miskennen van allen teederder Godsdienst zijn, indien men staande hield, dat er in 't leven van Gods kind niet schier Goddelijk heerlijke oogenblikken konden voorkomen, waarvan hij naar waarheid belijden kon, dat heel zijn hart.naar zijn God drong en in zijn God opging. Zelfs zouden we ons niet kunnen voorstellen, hoe er ook maar één kind van God kon zijn, dat niet ook zelf in eigen zielsworsteling wel eens zulk een volzalig oogenblik van Gods teederste nabijheid gekend heeft.

Maar natuurlijk, het soms doorleefd hebben van zulk een schier hemelsch oogenblik geeft in 't minst nog niet, wat de Heere ons door Jeremia hier kond deed.. In dat aangrijpende woord, dat de profeet ons boekte, is toch geen sprake van een korte, snel weer voorbijgaande verrukking, maar veeleer van een gestadig en bestendig leven en zich bewegen in zijn God. Er is hier profetie van een zoeken van God, niet om Hem ijlings weer te verlaten, maar van een Hem zoeken en vinden, om dorpelwachter in zijn heilige Tente te blijven, en van den morgen tot den avond, ja zelfs in den slaap, die ons de kracht komt vernieuwen, met onzen God te verkeeren en zijn zalige nabijheid te o-enieten. En zoo nu verstaan, mag niet anders beleden, dan dat zulk een gestadiglijk, met 't gansche hart, naar zijn God vragen, voor wie hier op aarde nog den pelgrimstocht volbrengt, niet is weggelegd.

Ge moogt 't een verrukkelijke gedachte vinden, op zoo onafgebroken voet, in Gods zalige gemeenschap te zijn opgenomen, maar raadpleeg uw eigen zielservaring, en ge zult't zelf belijden: uw leven voor God beantwoordt aan dien eisch niet.

De korte oogeubUkken, die ge u in het gebed en in uw smeeking verliest, zijn dan nog de beste. Tc veel mag ook hierin niet geroemd worden. Wie zich afvraagt hoeveel kwartieren op 't etmaal hij gemeenlijk in den gebede voor zijn God verkeert, vindt nauwelijks de helft van één enkel uur. Niet alsof de soliditeit van 't gebed in de lengte school, maar vergeet toch niet, dat er 'van iezusgeschreven'staat, dat hij „den ganschen nacht in 't gebed was" (Luc. 6 : 12). Zeker, 't saambidden nioet kort zijn, maar er is toch een heel ander bidden als ge alleen met uw God zijt.

En hierbij blijft 't niet. Gaat ge toch na, wat indruk veelal ons bidden nalaat, dan slaat ook die indruk u zoo tegen. Zóó heeft men niet gebeden, en nauwelijks is 't Amen over de lippen, of er is van God vaak geen sprake meer, en 't valt alles, zonder tusschenpoozen zelfs, terug in 't gewone gesprek. Nu kan dit veelal niet anders. Men kan niet na elk gebed over den Heere blijven naspreken. Maar 't feit ligt er dan toch toe, dat ons bidden, vooral ons saambidden, vaak weinig anders is dan een korte gaping in ons drukke leven. Even, heel even, uit de dingen der Wereld met uw gedachten uit, en een kort oogenblik uw God te woord staan. En dan weer met 't Amen de /.iel van uw God af, en op nieuw met uw gedachten de wereld in. Zoo niets van 't God liefhebben met heel uw ziel en heel uw verstand.

Zelfs in het bedehuis, als het gebed zich iets verlengt, en men samenkwam met het doel om zijn God te aanbidden, is 't een zeldzaamheid, als niet onder zulk langer bidden de gedachte een enkel maal afdoolt, onze ziel tot zelf beschaming. Dat 'tn.u bij 't jonge kind zoo is, komt uit zijn natuur op, en dat de nog niet geheel overgebrachte ziel telkens met zulk een afleiding heeft te worstelen, zou men verstaan. Maar 't droeve feit is, dat ook Gods ingeleide kinderen te vaak bekennen moeten, dat het afdolen van de ziel van hun God, zelfs onder het gebed, ook voor hen een niet onbekende zonde is.

Op het zoeken komt 't aan. De Heere zegt; Wie mij zoekt, zal mij vinden. Zoeken nu verraadt een begeerte om 'te bezitten. Zoeken is de erkentenis dat men iets behoort te bezitten, maar kwijt raakte. En zoeken is dan ook hier een zich inspannen met alle kracht, om wat men nimmer had moeten verliezen, weer terug te erlangen.

Het niet-vinden van zijn God ligt er dan ook alleen aan, dat 't zoeken in den gebede niet 't waarachtelijk zoeken, niet 't echte einaar grijpen was, want 't blijft onder het Goddelijk zegel vastliggen: Wie zijn God waarlijkt zoekt, die is er zeker van, dat hij zijn God ook vindt.

Doch dan komt 't er ook op aan, dat't een zoeken van uw God zij met uw gansche hart. Kittzlltrlé. begeerten koesteren, en dan bij dat alles ook nog zoo mogelijk een genieting van Gods nabijheid. Neen, God kan nooit bij iets bijkómen. Het zoeken van God moet altijd een volstrekt zoeken om Gods wil zijn. Dat wil zeggen, zulk een zoeken van uw God, dat ge weet in Hem dan ook alles te zullen bezitten, waarnaar uw hart mag uitgaan.

Dat zoeken van uw God met uw gansche hart is leven in het hoogheihg gebod, dat ge den Heere uw God niet maar bij al 't overige zult liefhebben, maar zult liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw verstand en met al uw krachten. Immers wie zoo zijn God liefheeft, en bezat, en dan toch weer verloor, die kan geen oogenblik rust hebben, of hij moet weer xri^ifte, rusteloos i; < ? ^.4(? «, tot hij zijn God weer gevonden heeft. Een moeder die onder het gejoel haar kind verloor, wijl 't afdoolde, kent geen rust, en weet van geen verzuim, en haar liefde voor haar kind duldt geen uitstel. Ze zoekt. Ze houdt niet op te zoeken. Ze zoekt totdat ze gevonden heeft. En ze vond ten leste, omdat ze zocht met haar gansche hart. En zoo ook is het met de ziel die haar God verloor. Dan perst en dringt 't zoeken, tot de gemeenschap met God is teruggevonden. En daarvoor moet 't wel een zoeken met 't gansche hart zijn geweest.

Niet, vergeet dit toch nimmer, niet maar voor een oogenblik moet ge uw God zoeken, niet maar in een vrome opwelling hem aangrijpen. Het mag u niet te doen zijn, om even vluchtig 't heilige te genieten, en dan in uw gewone levenswereld terug te keeren. Neen, bij wie naar God vraagt met zijn gansche hart en Ciod liefheeft met alomvattende liefdetrekking, is dat dorsten, dat hunkeren naar (jod geen zaak van oogenblikkeh, maar van altoos doorgaanden duur. Ge kunt niet in 't morgenuur van liefde branden, en in 't middaguur zonder liefde in uw hart omdolen. Wie God waarlijk zocht, èn vond, kan Hem niet meer loslaten. Voor zulk een is het leven met zijn God 't stempel geworden, dat heel zijn leven dragen moet.

Alleen maar, en dit is 't wat tot aan ons aterven ons teleurstelt. We weten wel, dat 't zoo zijn )noet., maar de zielservaring, dag na dag, levert ons telkens weer 't droef bewijs, dat 't in werkelijkheid zoo niet duurzaam bestaat. Bij den Zoon des menschen was het zoo, maar buiten hem bij niemand.

Het aankleefsel van onze zonde, dat we tot aan het graf met ons omdragen, maakt, dat 't zoo telkens anders in ons uitkomt.

Naar God vragen met zijn geheele hart, en God hefhebben met heel zijn ziel en heel zijn verstand, is wat 't zijn moet, maar in vollen zin is 't zoo nooit. Of ook, al komt 't zoo in een zalig loogenblik, dat oogenbik duurt niet. En telkens is er weer zelf aanklacht.

En dit nu juist is 't waar het op aankomt.

We kunnen het op aarde niet bereiken, dat volle liefhebben van onzen God met ons gansche hart en ons gansche verstand. Dat volle zahg in onzen God zijn, komt eerst in 't "Vaderhuis.

Alleen maar, in 't nog niet volzalig met zijn God verkeeren, mag wie God vreest, nooit berusten, 't Minste vonkje dat uit ons hart niet voor God opvlamt, moet ons een zielsverwijt brengen.

't Ten volle moeten., en toch niet ten volle kunnen, moge daarom ook voor u de zelfaanklacht blijven, waarin telkens weer uw liefde voor uw God zich vernieuwt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Indien gij naar Mij bragen zult met uw gansche hart.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's