GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

OM HET WARE WOORD

Dr. Nicolaas Westendorp Boerma (6 april 1872 - 28 november 1951)

49 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. Derk Jansen is ouddocent theologie aan de Noordelijke Leergangen te Leeuwarden. Adres: Heemstrasingel 24, 9062 GG Oenkerk

In deze bijdrage wordt een beeld gegeven van de theoloog Nicolaas Westendorp Boerma. 1 Hij was meer dan dertig jaren - van 1898 tot 1931 - Nederlands hervormd predikant in ongeveer het hoogste noorden van Nederland, het Friese Blija, dat hij verliet voor Budel in Noord-Brabant, een gemeente die hij tot 1937 zou dienen. Daar werd hij in 1935 aangesteld tot lector aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam, waarop in 1939 een benoeming tot buitengewoon hoogleraar in de 'zedekunde en de wijsbegeerte van den godsdienst' aan de Universiteit van Amsterdam volgde. 2 In 1945 werd hij emeritus en verhuisde hij van Amsterdam naar het Noord-Hollandse Bergen, waar hij in 1951 overleed. De richting van zijn onderwijs en onderzoek heeft hij verwoord in een 'geestelijk testament', dat als bijlage aan dit artikel is toegevoegd. 3

In zijn ambtsperiode te Blija bedroeg het aantal inwoners daar omstreeks duizend en daarvan behoorde de helft tot de hervormde gemeente. 4 Gedurende die jaren straalde het dorp rust en regelmaat uit, althans dat doen de schaars beschikbare gegevens ons geloven. Met enige overdrijving kan men spreken van een soort nachtwakerstaatje waar, met uitzondering van een lichte oprisping van de schoolstrijd, nauwelijks iets leek te gebeuren. In deze sfeer waren dit domineesgezin, de pastorie en in het bij zonder de studeerkamer bronnen van geestelijke activiteit. 5 In zijn studeervertrek schreef Westendorp Boerma zijn preken en werkte hij aan zijn dissertatie en artikelen; daar bereidde hij - sedert 1920 - zijn bijdragen aan het Fries Godgeleerd Gezelschap voor 6 en vertrouwde hij zijn voordrachten

voor diverse lokale en regionale verenigingen aan het papier toe. Uit het bovenstaande kan een zekere spanning tussen een ogenschijnlijk bucolisch Blija en de vele activiteiten van deze theoloog afgeleid worden. In Friesland, maar niet alleen daar, moet in diverse plattelandspastorieën, op een ander niveau wellicht, zich hetzelfde hebben voorgedaan. Het predikantschap als eenzaam avontuur .. , 7

Een kleine biografie

Westendorp Boerma werd op 6 april 1872 in het Groningse Nieuwolda geboren. Hij was de derde zoon van de hervormde predikant Jacobus Johannes Boerma (1834-1903) en Frouke Steenhuizen (1837-1888)). 8 Na de lagere school doorlopen te hebben bezocht hij het Praediniusgymnasium te Groningen, waar hij een klasgenoot was van de als historicus beroemd geworden Johan Huizinga. Vanaf 1891 tot 1898 studeerde hij theologie aan de universiteit van Groningen. Tot zijn leermeesters aldaar behoorden Is. van Dijk, G. Wildeboer, C.H. van Rhijn en H.U Meyboom. 9 Kerkelijke hoogleraren waren daar toentertijd J. Reitsma en E.F. Kruyf. 10 In het jaar 1910 zou hij, waarschijnlijk bij Meyboom, promoveren op een proefschrift over de Leer van den zedelijken zin bij Hutcheson, " een door Westendorp Boerma hogelijk gewaardeerd filosoof over wie hij bijna veertig jaren later nog met ingenomenheid zou schrijven:

(...) Francis Hutcheson (1694-1746) trad in de voetstappen van Shaftesbury (...); een zelfstandig volgeling echter, met origineele opmerkingen, beter onderscheidend en systematischer. Nooit misschien is zoo scherp gezien het specifieke van het zedelijk oordeel. Zorgvuldig onderscheidt hij zedelijke aandoeningen van sympathiegevoel, besef van eer of schade, inzicht in het redelijke of onredelijke, zin voor het passende en voeg zame, overweging van nut en schade, enz. Wie de Socratische vraag: Wat bedoelt ge? Een echt wijsgeerige vraag vindt, zal die nuchtere analyse, verhelderd door levende voorbeelden, op prijs weten te stellen. 12

Uit het 'geestelijk testament' blijkt, dat zijn echte begeleider de Amsterdamse ethicus IJ. de Bussy was, van 1892 tot 1916 hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam en het Doopsgezind Seminarium. 13 De Bussy (1846-1920) was aanvankelijk predikant te Edam, Wormerveer en Amsterdam, maar legde in 1884 zijn bediening neer. In 1899 werd hij stadsarchivaris te Deventer; later nog bibliothecaris van de Atheneumbibliotheek. Zijn oratie van 1892 droeg de titel

Wijsgerige wetenschap en persoonlijke overtuiging. Daaruit bleek dat hij, die voorheen het begrip zedelijkheid centraal stelde: 'Zedelijkheid is de genetische grondslag van de godsdienst' 14 , nu de godsdienstigheid fundamenteel achtte. Godsdienst, als relatie met de bovenzinnelijke wereld, kan de zedelijkheid - opgevat als de verhouding van mensen tot elkaar - op een hoger plan brengen. 15

'Ons leven is gelukkig arm aan gebeurlijkheden', schreef N(iec) Westendorp Boerma op 19 september 1912 vanuit de pastorie van Blija aan zijn schoonmoeder mevrouw Swaagman Cremer. 16 Dit beeld van rust en regelmaat werd zes jaren later, bij het overlijden van zijn vrouw, natuurlijk verstoord en de latere vriendschap en het huwelijk met zijn huishoudster herstelde dit niet. Dit huwelijk - waarvan de aankondiging niet weinig verbazing wekte - 17 èn betere pensioenvooruitzichten voerden hem naar zijn tweede en tevens laatste gemeente, het Noord-Brabantse Budel, waar hij op 2 november 1931 werd bevestigd door zijn broer Herman Rudolph Boerma, predikant in het Groningse Winsum (1913-1938). Met nog geen honderd zielen was die hervormde gemeente een stuk kleiner dan Blija en mede daardoor waren het in pastoraal opzicht rustige jaren te Budel 18 . Die lieten hem de tijd om vanaf 1935 een lectoraat aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam te vervullen. Zijn wetenschappelijke arbeid floreerde, want hij schreef hier een van zijn hoofdwerken, te weten Realistische Ethiek. 19 Dit blijkt eveneens uit het feit, dat hij samen met De Bussy het Tijdschrift voor Zedekunde uitgaf, dat late werd herdoopt in Tijdschrift voor Ethiek. Tevens werd hij redacteur van de tijdschriften Mensch en Maatschappij en Synthese.

Westendorp Boerma werd sterk beïnvloed door De Bussy die hem, zoals eveneens uit het 'geestelijk testament' blijkt, de ogen opende voor de empirische realiteiten in de godsdienst en de geschiedenis. 20 Mede daaruit wordt Westendorp Boerma' s belangstelling voor Engelse en Amerikaanse schrijvers verklaarbaar. 21 De Bussy, ooit aangeduid als een pionier van de theologische significa, 22 wees hem ook op de betekenis van dit onderdeel van de taalwetenschap: 'het vragen naar de betekenis van een term, een woord, een beeld, zulk materiaal nooit als pasmunt willen aanvaarden, maar er de context van willen weten'. 23

Hoewel niet van doopsgezinde huize werd Westendorp Boerma in 1935 toch aan het Seminarium te Amsterdam benoemd. Het was de bedoeling, dat hij de traditie van De Bussy en diens leerling F.J. de Holl zou voortzetten. 24 Vier jaren daarna, op 67-jarige leeftijd, werd hij bovendien nog buitengewoon hoogleraar in de zedekunde en de wijsbegeerte van de godsdienst aan de Universiteit van Amsterdam.

In de korte periode van zijn hoogleraarschap begeleidde hij drie promovendi, die later invloedrijke theologen zouden worden, te weten: de doopsgezinde W.F. Golterman, de via gereformeerd en Hersteld Verband, hervormd geworden E.L. Smelik en de evangelisch-lutherse C.W. Mönnich; zij werden allen hoogleraar. 25 Smelik schreef na zijn overlijden: 'Met Westendorp Boerma ging een ethicus heen uit de streng empiricistische school, wel als de Amsterdamse aangediend, wier dominerende figuur door zijn streng bezonnen studiën voortleeft: I.J. de Bussy'. 26

Waarschijnlijk zouden zijn capaciteiten meer tot hun recht zijn gekomen, wanneer hij eerder hoogleraar was geworden. Hoewel in de familie het verhaal leeft, dat hij vooral vanwege zijn vrijzinnigheid niet eerder werd benoemd, is er misschien ook sprake van wat men zou kunnen noemen, 'de rem van de periferie': Blija lag toentertijd, maar dat geldt eigenlijk ook voor Budel, wel erg ver van Amsterdam.

Blija

In het dorp Blija stond Westendorp Boerma bekend als 'geleerd'. De schoolkinderen noemden hem wel de verstrooide professor, maar desalniettemin was de afstand tussen hen en de predikant soms klein, bij voorbeeld wanneer hij schaakte met zijn catechisanten. Hij maakte doorwrochte preken en trok gewoonlijk veel hoorders. 'Hoe moeilijk zijn preken ook waren, de mensen begrepen hem', wordt er wel van hem gezegd. 27 In de (burgerlijke) gemeente verzette hij veel werk, dat van blijvende betekenis is geworden voor het dorp. Hij werd voorzitter van het Groene Kruis en de Boerenleenbank en was eveneens actief in andere gremia zoals de Volksbibliotheek, het Ziekenfonds en de plaatselijke afdeling van de Jeugdbond voor geheelonthouding. Zijn principiële stellingname op dit vlak blijkt uit de volgende gebeurtenis: ter gelegenheid van hun huwelijk schonk de aanstaande schoonvader het jonge paar een mooie voorraad wijn, maar de kersverse echtgenoot liet die niet lang daarna door de gootsteen weglopen.

Een van zijn opvolgers te Blija, E.F. Westra, die daar van 1944-1951 predikant was, noemt hem een zeer geleerd man, die grote diepgang toonde in pastoraat en prediking: hij sprak vooral de ouderen aan, een omstandigheid, die mede gevoed werd door zijn opvatting, dat de oudere leeftijd de beste periode van het leven is. In de gemeente was er slechts een enkeling die, doelend op een voorganger van Westendorp Boerma, zei: 'geef mij maar Cannegieter', daarmee aangevend diens evangelische prediking te prefereren boven Westendorp Boerma's zogenoemde moderne vrijzinnigheid. 28

Hij mocht dan wel vrijzinnig zijn, modern was hij zeker niet. Westendorp Boerma was een man van geloof, en daarvoor vond hij eens de volgende bewoordingen: 'Wij hebben niet nodig een moralistisch eigengereid geloof, maar geloof in deemoed, en in en door de deemoed kracht' schreef hij. 29 Dat geloof wordt de mens geschonken of niet geschonken, maar daarzonder is het werk van de mens tot mislukken gedoemd, zoals het streven naar wereldvrede, als dat niet de vrede is van de Engelenzang. We moeten het niet verwachten van de arme verloren mens, maar van geloof in God. Dit geloof is individueel, niet collectief en daardoor is de kerk secundair. 'De kerk kent alle regels, las ik eens' zo schreef hij, ' maar zij weet niet wat omgaat in een enkele mensenziel, en het laatste is de hoofdzaak' . 3 ° In het licht van het bovenstaande verbaast het dan ook niet, dat Westendorp Boerma een sterke voorkeur had voor - in hun tijd - heterodoxe en karakteristieke 'helden' des geloofs als Selma Lagerlöf ('Das Christentum ist mir am teuersten von allen Religionen, wenn ich auch nicht gerade rechtglaubig bin, aber es ist so wunderbar'), 3 ' Blaise Pascal ('het hart heeft zijn redenen, die het verstand niet kent' en 'credo quia absurdum') 32 , maar ook de conservatieve politicus G.J. Mulder. 33

In de maand maart 1914 deelt Westendorp B oerma in het vrij zinnig maandblaadje Onze Kring iets mee over het karakter van zijn vrijzinnigheid: 'Vrijzinnig godsdienstig zijn wil zeggen, dat wij vrijheid, ruimte willen voor onzen godsdienst. Wij willen onzen geest openstellen voor wat er opkomt in onzen tijd en toch daarbij godsdienstig blijven. Wij willen geen vastgestelde leer, maar weten ons hart uitgaan, naar wat prachtig is uitgedrukt in het gedicht 'Zonnewende' van Guido Gezelle. 34 Ge begrijpt, dat er altijd iets persoonlijks zal zijn in onzen godsdienst, juist omdat wij vrijheid willen. Bij den een komt dit, bij den ander dat meer op de voorgrond; over zonde denken niet allen gelijk, en ook niet over de persoon van Jezus, en zoo is er meer'. 35

Onder collega 's

Uit de notulen van de diverse gremia, waarin Westendorp Boerma functioneerde valt er slechts een onafgerond beeld van hem te construeren. De kerkeraadsnotulen, geschreven door hem zelf, zijn nog het minst informatief. Daar merken we alleen iets van de goede sfeer tussen de predikant en andere ambtsdragers (18 januari 1910), uitingen van onderlinge saamhorigheid (27 september 1910) en bijvoorbeeld solidariteit met de minder bedeelden (6 juni 1916), maar zijn promotie wordt niet genoemd.

Iets meer contour krijgt hij in de notulen van de classicale vergade-

ringen, vooral wanneer het gaat over de vrijzinnigheid en zaken van oorlog en vrede.

Wanneer op 24 juni 1914 de predikant van Kollumerzwaag A. Griffijn (overl. 1928) ervoor pleit artikel 39 van het Reglement op het godsdienstonderwijs zodanig te veranderen, dat de zinsnede 'althans wat betreft de geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte' zal worden geschrapt, ontstaat er rumoer in de vergadering. 'Op deze opmerkingen verlaten verscheidene leden aan de rechterkant van de Praeses de vergadering'. Westendorp Boerma blijft zitten, maar komt wel in het geweer en verwerpt Griffijns opmerkingen, die indirect een aanval zijn op de modern-vrijzinnige predikant van Dokkum Joh. Van Veen (1909-1916). Hij pleit voor verdraagzaamheid: 'In een formule is toch nooit het leven aanwezig. Laat men door prediking invloed op ons zoeken uit te oefenen, maar niet in een verscherping van formules'. Als in een reactie daarop de praeses, de predikant J. Politiek van Oudwoude en Westergeest (1880-1920), instemt met de woorden van Griffijn verlaat ook hij de vergadering.

Hoe kleiner het gremium is, des te meer komt Westendorp Boerma tot zijn recht. In de ring Holwerd, waar hij gedurende de 33 jaren Blija, meer dan veertig predikanten 'voorbij zag komen', speelde hij als quaestor en vice-praetor een belangrijke rol. Uit de verslagen leren we ook wat meer omtrent zijn activiteiten. Zo stelde hij in de vergadering van 30 september 1899 voor, om tijdens de vergaderingen door een der leden een referaat te laten houden. Deze gedachte werd overgenomen en op 4 juli 1904 kwam hij zelf aan het woord met een lezing, die als een voorafschaduwing van zijn latere werk beschouwd kan worden. De scriba van de ring noteerde daaromtrent; 'Zijn lezing over "de maatstaf van ons zedelijk oordeel" getuigde van veel studie en veel nadenken en wordt door allen hoog geprezen; enkele opmerkingen worden gemaakt, die aanleiding geven tot vriendschappelijk debat'. Het is in de ring, dat we voor het eerst iets horen over zijn promotie: in de januarivergadering van het jaar 1911 wordt hij gecomplimenteerd met zijn succes. Zijn ster is nu stijgende, want als op 11 juli 1911 A.A. van Wessem (1906-1916 te Hiaure en Bornwird e.a.) zijn lezing verzuimt, melden de notulen: 'maar onze doctor weet raad, daar is hij ook doctor voor!' Deze leest vervolgens een tekst van H. Pierson over 'de heerschappij der bourgeoisie in de Nederlandsche Hervormde kerk'. Hetzelfde gebeurt op 14 april 1913, wanneer de lector, de reeds genoemde Van Wessem, het weer laat afweten. Een interessante opmerking omtrent Westendorp Boerma vinden we tegen het einde van zijn predikantschap te Blija. Het is de ringvergadering van 14 juli 1931 te Holwerd:

Op de bepaalden tijd (14.00 uur) zijn zeven leden aanwezig. De Heeren Boerma en Sevenster 36 zijn nog absent. Vooral naar de komst van de questor [WB] wordt met groot verlangen uitgezien en als het tegen drieën loopt en hij nog niet verschenen is, wordt besloten per telefoon inlichting te vragen. Het antwoord is, dat mijnheer niet tehuis [is]. Later blijkt, dat Mijnheer een feestelijke vergadering van het Friesch Godgel. Gezelschap verkozen had boven onze ringvergadering. Wat van iemand die Pallieter hoog vereert te verwachten was!

Met dit citaat raken we een nog onvermoede kant van Westendorp Boerma. Tot nu toe is in dit artikel zijn mogelijke affiniteit met het door Pallieter gesymboliseerde 'vreugdevolle leven der zinnen' 37 bepaald niet aan de orde geweest, maar uit dit verslag wordt duidelijk, dat in de kleine ring Holwerd deze kant van zijn persoonlijkheid niet onopgemerkt was gebleven. Het citaat brengt ons tevens bij het Fries Godgeleerd Gezelschap, een gremium waarvan Westendorp Boerma van 1920-1931 lid was, de laatste vijfjaren als voorzitter.

Het Fries Godgeleerd Gezelschap kent een lange traditie. 38 Sedert 1838 is Leeuwarden de maandelijkse vergaderplaats van maximaal 25 academici, voornamelijk theologen die, althans zo is de huidige situatie, met uitzondering van de maanden januari, juli en augustus, bij elkaar komen om te luisteren naar, en te discussiëren over een grote en een kleine 'werkzaamheid' van godgeleerde of godsdienstwetenschappelijke aard. De laatste bijeenkomst voor de zomer is een zgn. Buitendag waarbij, na het aanhoren van een lezing, tijdens een wandeling de zinnen worden verzet. Een maaltijd in een gerenommeerd Fries etablissement en het zingen van enige geestelijke liederen besluiten het samenzijn.

Diverse vooraanstaande theologen zijn lid geweest van het FGG. Een blik op de ledenlijsten zegt hier voldoende: D. Chantepie de la Saussaye, J. Reitsma, Is. van Dijk, W. Banning, G. Sevenster, G.C. van Niftrik, W.F. Dankbaar; deze zijn op enig moment hoogleraar in de theologie geworden en Westendorp Boerma past dus naadloos in deze rij. In de 646® vergadering van 7 mei 1920 werd hij als nieuw lid welkom geheten door de voorzitter, de Leeuwarder predikant G.W. Heesen; in de 747"' vergadering nam hij, als voorzitter, afscheid van het gezelschap. Zijn opvolger, G.W. Melchers van Warga, prees bij die gelegenheid zijn stijl van leidinggeven en roemde Westendorp Boerma's vermogen tot inspiratie van de leden, zowel op ambts-als studieus gebied.

Zijn bijdragen aan het gezelschap bewegen zich alle, met een en-

kele uitzondering, op ethisch gebied. Op 4 juni 1920 gaf hij een verhandeling over de laatste gronden van het zedelijk oordeel. Op 6 april 1923 sprak hij over 'De gentleman', waarbij hij het thema 'eer en geweten' centraal stelde. In de 708" vergadering (7 oktober 1927) behandelde hij Kants categorische imperatief en op 4 april en 2 mei 1930 werden de gezelschapsleden vergast op een lezing over 'Waardeleer en ethiek', waaromtrent de notulen vermelden: 'Daar deze lezing - vrucht van uitgebreide studie en rijk aan gedachten - eerlang zal opgenomen worden in het Nieuw Theologisch Tijdschrift wordt het onnodig geacht een uittreksel daarvan in deze aanteekeningen op te nemen. 39 Zij laatste lezing voor het gezelschap ging over het vredesvraagstuk. Het onderwerp, dat hem al jaren bezig had beziggehouden en door hem ook op gemeenteavonden ter sprake werd gebracht, behandelde hij op 1 mei 1931.

Een boodschap voor Blija

Uit het voorgaande is duidelijk geworden, dat Westendorp Boerma diverse geschriften op wetenschappelijk gebied heeft nagelaten, maar van de inhoud en de stijl van zijn preken weten we bijzonder weinig. Prekenbundels gaf hij bij mijn weten niet uit, en van zijn overwegingen in het vrijzinnig maandblaadje voor Blija c.a. Onze Kring is - en dan nog indirect - slechts een enkele overgeleverd. 40

Alleen uit de j aren 1914 - 1917 kreeg ik een aantal onder ogen, maar die laten overigens duidelijk zien welke zaken hem in die jaren bezig hielden. In de maand januari van het eerste oorlogsjaar schreef hij over het alcoholvraagstuk; twee maanden later leidde een beschouwing over de richtingenstrijd in de Nederlandse hervormde kerk tot het oordeel, dat echte godsdienstigheid vraagt om te worden als een kind. Ook de Friese taal had zijn aandacht, en liefhebber van de volkstaal als hij was - Gezelle, Timmermans - beschouwde hij het Fries als zeer bruikbaar voor het gebruik in de eredienst. 'Fries is niet plat' schreef hij, want daarin kunnen de moeilijkste zaken worden uitgelegd. Over zijn eigen preken meldde hij, dat die soms als moeilijk ervaren worden en in februari 1915 luidt het over de kerk: nog teveel een dominocratie!

Het thema 'Geloof en oorlog' kwam in diezelfde maand aan bod. In zijn overweging voor Onze Kring maakte hij onderscheid tussen het kerkelijke en het geestelijke christendom en, schreef hij, op het laatste komt het aan. Oorlog is geen geestelijke zaak en zeker niet door God gewild. Geloof is een ervaring van de zuivere individuele ziel en als deze steun vindt in God, dan kan men niet tot oorlog komen. Op nog een andere wijze wilde hij zijn gemeente bij dit thema betrek-

ken en zo werd in het begin van het jaar 1917 de Franeker predikant A.H. van der Hoeve - één van de Blijde Wereld-dominees - uitgenodigd om over het onderwerp te spreken. 41 Deze zag, evenals Westendorp Boerma, als enige mogelijkheid tot menselijk behoud het binnenlaten van de geest van Christus in de ziel van de mens.

Uit deze periode is slechts één preek van hem bekend, die hij in augustus 1916 heeft gehouden te Blija. Karakteristiek daarin is zijn typisch vrijzinnige, niet-moderne getuigenis:

En aan de geestelijke vernieuwing mogen wij gelooven, moeten wij gelooven, er is een Godsgetuigenis in onze ziel, en de menschheid tracht met moeite uit het duister zich op te richten naar het licht, en God zal het haar doen gelukken. En zoo kunnen wij iets, al is het nog zoo weinig, bijdragen (.. , ). 42

Lector en hoogleraar

Op 25 juni 1935 werd hij door de bestuurders van de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit benoemd tot lector aan het Seminarium en op 23 oktober van dat jaar begonnen zijn officiële lessen. De curatoren hadden bij hun benoeming in overweging genomen, dat Westendorp Boerma 'de eenige geleerde van beteekenis in ons vaderland is, die de wetenschap der zedekunde zal behandelen op zulk een wij ze als bij het onderwijs aan onze studenten wenschelijk wordt geacht, nl. onbevooroordeeld en onbevangen, d.i. zuiver wetenschappelijk'. 43 Dat hij dit vertaald wilde zien in een (christelijke) ethiek als practische wetenschap bleek zowel uit zijn openingscollege, als uit de indeling van zijn colleges: zijn studenten kregen bijvoorbeeld in het studiejaar 1935/ 1936 zowel het onderdeel: 'grondslagen en beginsels van de ethiek' aangeboden als 'Paulus in de praktijk'.

In zijn openingscollege, dat als titel meekreeg 'Aan gene zijde van het geweten' wees hij in de volgende bewoordingen - hier verkort weergegeven - op het belang van de psychologie voor de ethiek: ethiek is niets zonder de mens, voor wie factoren als gemeenschap, rechtvaardigheid en geschiedenis belangrijk zijn. 44 De betekenis van de titel vindt men aan het einde van het verhaal: aan deze zijde van het geweten bestaat de neiging het zedelijk oordeel te willen funderen; dat is echter volgens Westendorp Boerma een uitzichtloze zaak, want we kunnen hooguit trachten de bronnen op te sporen, die het geweten voeden door waarheid, geloof en persoonlijke beslissing. 45 En nooit zullen we kunnen ontkomen aan onszelf: onze fantasie, ons idee van de (algemene) geschiedenis èn onze individuele geschiedenis 46

Trefzeker formuleert hij dat aldus: 'Dus geen gewetensethiek met

abstracte geldigheid, ook geen christelijke algemene geldigheid; veelvormigheid zal er altijd zijn, en zekerheid is niet het hoogste; primair is niet het intellect, maar wat waarde heeft [curs. DJ], wat de mens grijpt tot zijn heil, wat is aan gene zijde van het intellect, aan gene zijde van het geweten' 47 , 'met ander woorden in het ware zedelijke oordeel spreekt "de andere zijde" altijd mee' 48 Voor hem klopte het hart van de christelijke zedeleer in een woord als dat van Paulus: Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden, noch machten, noch hoogte noch diepte ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heer' (Rom. 8:38) en al eerder had hij met de woorden van Ef. 3:18 en 19 die liefde van God als de kern van 's mensen bestaan samengevat , 49

Hier sprak de christen-ethicus, die abstracties en zgn. objectieve kennis in de ethiek onbestaanbaar achtte, en hier sprak eveneens de theoloog.

Zijn inauguratie aan de Universiteit van Amsterdam vond plaats op 25 september 1939, waarbij hij sprak over De wetenschapsopvatting van een theoloog. Al aan het begin van zijn rede stelde de 'jonge' hoogleraar, dat men onmogelijk kan spreken van de wetenschap: 'objectieve' ethiek. Immers, het leven gaat aan de wetenschap vooraf en essentieel in dat leven is: hoe wij over iets denken, hoe wij iets ervaren, welke waarde wij aan iets toekennen. Dat laatste toont ons des Pudels Kern, dus de essentie van zijn waardenleer, die door hem als volgt onder woorden werd gebracht:

ons bestaan rust niet op wetenschap, maar op waardering, op waarde-toekenningen, waaruit wij leven en die voor wetenschappelijke rechtvaardigingen niet vatbaar zijn; die waarde-toekenningen zijn eerst, zij zijn de kern van onze wereld-beschouwing al is die kern steeds min of meer door het denken omvat en er mee vervlochten. 50

Het gevaar bestaat, dat waarde-toekenningen de overhand krijgen en dan dreigt 'een zich verliezen in subjectiviteit', dat overigens kan worden beperkt door methodische eerlijkheid. Die eerlijkheid is een eerste vereiste en zo kan bijvoorbeeld een (auto) biografie 'waar' worden, ondanks de persoonlijke interpretatie van de auteur, die natuurlijk wèl gebaseerd moet zijn op een balans van waarschijnlijkheden, en geïnspireerd door een geest van eerbied en congenialiteit van de schrijver met zijn onderwerp. 5 ' Van eminent belang achtte hij de omgang met de taal. Vooral zuiverheid van definities is onontbeerlijk en ook hierin deed hij zich kennen als een voorstander van de taalkun-

dige psychologie of de theologische significa. Zijn woorden waren een echo van de denkbeelden die door zijn leermeester, de reeds genoemde De Bussy, waren ontwikkeld. Deze streefde immers ook naar uniforme woordbetekenissen en trachtte de werkelijkheid achter de woorden op te sporen. Dat wilde hij onder meer bereiken door het uitbannen van algemeenheden als 'ismen' (humanisme, deïsme, socialisme), het uitbannen van alle 'de' s (de vrijheid, de mensheid) en alle 'het' s (het geweten, het gevoel).

Ook Westendorp Boerma wilde streven naar een zo groot mogelijke zuiverheid in het taalgebruik van de mens - niet vanuit vermeende objectiviteit, niet vanuit zedelijke aspiratie of plichtsgevoel, maar vanuit het gevoel van betrekking tot een buiten de wereld staande macht. Slechts zo zou men kunnen komen tot de zuivere verwoording van een waarden-leer.

Westendorp Boerma: ethicus en significus

In 1933 publiceerde hij op 61-jarige leeftijd de studie Realistische Ethiek, 52 een bundel met verklarende inleiding en zes opstellen, waarin hij zijn ontwikkeling op het gebied van de ethiek in een zoekende en tastende stijl samenbracht. Het woord realistisch in de titel wijst op zijn 'nee' tegen de opvatting, dat de ethiek als leidsvrouw in de wetenschap zou kunnen optreden; het is als het ware het afwijzen van de idealistische ethiek in het algemeen. Hij verwoordde dat zelf aldus: 'Bij realistisch confronteer ik de levenden mensch op dat oogenblik met de werkelijkheid, en onder het schrijven heeft dat bij mij geleefd'. 53 Het artikel 'Waardeleer en ethiek' vormt letterlijk en figuurlijk het draaipunt van de bundel. 54 Het behandelt de verhouding tussen de begrippen goed/ slecht en waarde, waarbij hij tot de slotsom komt, dat waarde primair is en dat dus het zgn. 'zedelijk behooren' dood is, wanneer het niet wortelt in iets dat waardevol is voor de mens. Eigenlijk is deze bijdrage, bedoeld of onbedoeld, een weerlegging van al de tijdgenoten die meenden, dat een dergelijk theoretisch werk geen waarde voor de levenspraktijk heeft. Westendorp Boerma beschouwde zijn ethiek heel duidelijk als een soort levensleer, waarvan het verkregen inzicht directe maatschappelijke invloed zou moeten hebben.

In 1939, hij was toen vier jaren verbonden aan het Doopsgezind Seminarium en zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam was aanstaande, verscheen zijn tweede hoofdwerk: Neen en Ja. 55 Ook dit boek is weer karakteristiek van stijl: er wordt gewikt en gewogen, aangenomen en weer weggelegd, geponeerd en bestreden. De ontkenning in de titel staat voor de inspraak

van ons geweten om, volgens Gods verbod, het slechte te doen, zoals: Gij zult niet doden, gij zult niet echtbreken. De mens schrikt terug voor de slechte daad, omdat zijn geweten hem die daad verbiedt, omdat hij als een kind van God Zijn zedewet kent en erkent. Maar, aldus Westendorp Boerma, het nalaten van het slechte is op zich zelf negatief, het heeft geen waarde wanneer het niet de aansporing tot het goede meteen in zich sluit en dat is ook de bedoeling van de zedewet. 'Niet doden' betekent eerbied voor het leven en naastenliefde, 'niet echtbreken' spoort aan tot heiliging van het huwelijk.

Dit nee van God ligt eigenlijk op het vlak van het numineuze, en daarin ligt eveneens het religieuze karakter van deze beschouwingen. Ethisch - religieuze studiën zijn het, en dit meervoud geeft al de diversiteit van de door de schrijver behandelde onderwerpen aan. 56 In het tweede deel van het boek, de naar Gerardus Johannes Mulder, Selma Lagerlöff en B laise Pascal genoemde hoofdstukken, stelt hij de lezer het 'ja' voor ogen, de positieve geloofsdaad, het aanvaarden van het gebod van God. De climax daarvan vormt het laatste hoofdstuk, dat de Kruisaanvaarding naar Jezus' voorbeeld behandelt, met een verwijzing naar Paulus' leven en Paulus' theologie. Deze beschouwing was de neerslag van colleges aan het seminarie en vormde min of meer de sluitsteen van zijn praktische christelijke ethiek. Het werk kreeg een uitstekend onthaal en werd gezien als een voortreffelijk specimen van vrijzinnige theologie, die kerkmuren oversteeg. 57

In het voorgaande werd al een aantal opmerkingen gemaakt over Westendorp Boerma's taalgebruik: tastend, zoekend, stellend, relativerend, waarderend, het zijn alle epitheta, die daar bij passen en dit brengt ons op het terrein van de Significa. Ook hier was hij een leerling van De Bussy. In een verder niet te plaatsen 'Inleiding over significa' van 17 oktober 1942 58 omschreef hij dit onderdeel van de taalwetenschap als de leer van de psychische associaties, die aan de menselijke taaldaden ten grondslag liggen. Centraal in zijn verhandeling stond een beschouwing over begrippen die in deze taalkundige 'hulpwetenschap' worden gebruikt: betekenis, taaigradatie en verificatie. Bij het eerste begrip gaat het de significus er niet om aan ieder woord een min of meer vaste betekenis te hechten, maar let hij meer op de associaties , die door het uitspreken en aanhoren van de woorden worden opgewekt, dus om de werking, die het verrichten van taaldaden heeft op spreker en hoorder. Dit effect is natuurlijk per individu verschillend, en zuiver subjectief. Om toch enige ordening aan te brengen kan men diverse taaigradaties onderscheiden; op basis van ervaringsmateriaal wordt een rubricering aangebracht, die de

onderzoeker kan helpen ordening aan te brengen in de associaties met andere woorden en woordherinneringen. Voor de verificatie van de resultaten doet de onderzoeker een beroep op de methodologie van andere wetenschappen bijvoorbeeld die van de psychologie en de statistiek.

Met deze technische verhandeling bleek Westendorp Boerma reeds ver af te staan van oorspronkelijke significi als Frederik van Eeden en Jacob Israël de Haan; zij wensten, omstreeks 1900, een zuiver taalc.q. woordgebruik te bevorderen uit sociaal - ethische motieven, omdat zij van de opheffing van misverstanden, die het gevolg zijn van onzuiver taalgebruik, een verbetering van de onderlinge, ook internationale verstandhouding verwachtten. Westendorp Boerma was meer de wetenschappelijke significus, die echter wel trachtte zijn kennis op signifisch gebied op praktisch - ethisch en praktisch - theologisch gebied toe te passen. Dat blijkt niet alleen uit zijn boeken, maar ook uit de paar preken, die van hem zijn bewaard.

Slotopmerkingen

Westendorp Boerma is een voorbeeld van het slag van predikanten, waarvan we over het algemeen nog weinig weten. Het zijn de zgn. predikanten van 'het tweede plan'. Decennialang in een zelfde gemeente staande, paarden zij zorgvuldigheid in prediking, pastoraat en catechese aan een grote maatschappelijke inzet en de resultaten van hun betrokkenheid en inspanningen bleven vaak nog jarenlang merkbaar. In dit geval is er daarnaast nog sprake van een extra dimensie. Zijn studiezin leidde in 191 o tot een proefschrift en vanaf die tijd nam zijn wetenschappelijke productie alleen maar toe. Artikelen en boeken - in de lijn van de Bussy - bleven niet onopgemerkt en werden in gezaghebbende doopsgezinde kringen zo waardevol geacht, dat hij in 1935 tot lector in de christelijke zedeleer aan het Doopsgezind Seminarium werd benoemd. De in 1933 benoemde W. Leendertz 59 was daar zijn collega proximus met de leeropdracht 'christelijke geloofsleer'. De laatstgenoemde - orthodox, maar overigens niet-doctrinair-zou hem in 1945 als hoogleraar in de christelijke geloofs-en zedenleer opvolgen; diens werkzaamheden aan de Universiteit van Amsterdam begonnen een jaar later. Daarmee werd de richting van De Bussy en Westendorp Boerma verlaten. Hun invloed zou daarna gestaag afnemen en, voor zover valt te zien, in Nederland alleen nog doorwerken in leerlingen als de reeds genoemde Smelik en Mönnich: zij werden eveneens voorstanders van een empiristische ethiek. Opmerkenswaard is, dat de opvattingen van De Bussy en Westendorp Boerma ook in Zuid Afrika bekend werden. Aan de Universiteit van

Pretoria bestudeerde een aantal filosofen hun geschriften, hetgeen leidde tot diverse publicaties. Een daarvan is de in noot 26 aangehaalde studie van M.M. Kruger.

Westendorp Boerma's 'geestelijk testament' is een vergeefse poging geweest om aan Seminarium en Universiteit het tij te keren; deze hommage aan De Bussy is tevens een mooi voorbeeld van zijn karakteristieke stijl.

Bijlage

Het 'geestelijke testament' van N. Westendorp Boerma 60

Amsterdam Juli 1945 Aan het Curatorium van het Doopsgezind Seminarie.

Mijne Heeren,

Bij het verlaten van het Seminarie is de wensch bij mij opgekomen om te overdenken wat mijn functie in de Broederschap beteekende, althans wilde beteekenen naar mijn bedoeling en inzicht. Men beschouwe het onderstaande ten deele als een terugblik, een compte - rendu, ten deele ook als een rechtvaardiging van de opvatting, die ik had van mijn taak, een opvatting vrij ongewoon in Nederland en daardoor gemakkelijk aanleiding gevend tot misverstand. 6 ' Ik zou hetzelfde gezegd kunnen hebben in uw vergadering, maar ik stelde er prijs op iets uitvoeriger te zijn dan daar mogelijk en op zijn plaats zou zijn.

Ik begin met een herinnering. Het is heel lang geleden, dat ik in aanraking kwam met Prof. de Bussy. In 1904 vatte ik het plan op om te promoveren over Francis Hutcheson, den stichter van de Schotsche School. 62 In overleg met mijn a.s. promotor wendde ik mij tot de Bussy, omdat hij in ons land een ethicus was van geheel enige beteekenis; zijn Maatstaf van het zedelijk oordeel en Inleiding tot de zedekunde hadden mij zeer getroffen; zij waren voor mij een bevrijding van "ethische" frases en algemeenheden, vaak met veel aplomb uitgesproken, maar met weinig of geen inhoud. Na een paar dagen ontving ik antwoord, een lange brief, met opgave van alle litteratuur, met raadgeving omtrent aanschaffing van i8 de eeuwsche auteurs, bovenal een brief vol aanmoediging. Het is heel zeker, dat niemand mij met zoo veel kennis van zaken bij dit onderwerp direct van dienst had kunnen zijn. Sinds dien ben ik zijn leerling gebleven, niet in dien zin, dat eigen nadenken verdrongen werd, bij het bewerken van mijn dissertatie gaf hij geen aanwijzingen: zoo moet het, ik moest zelf mijn weg vinden,

zijn methode was juist te prikkelen tot eigen oordeel, - maar wel in dien zin, dat ik hem als ver mijn meerdere beschouwde, van wien ik goed zou doen steeds te leeren, en wiens opmerkingen van meer waarde waren dan het breed opgezet betoog van menig ander. In hoeveel opzichten ik in die veertig jaren veranderd mag zijn, in deze waardering ben ik dezelfde gebleven; en wanneer ik in zijn geschriften lees of blader in zijn dictaten word ik altijd daarin versterkt.

Wat ik daar zei is persoonlijke herinnering, gekleurd door mijn gevoel; u kunt haar laten liggen. Veel belangrijker is de vraag, of De Bussy's methode, allicht meer of minder gewijzigd door de eigen geaardheid en nadenken van den docent, want wetenschap is bewegelijk, verdiende aan het Seminarie gevolgd te worden, ook nu nog. Op die vraag antwoord ik van heeler hart: ja. Veel bladzijden zou ik nodig hebben om dit antwoord op voldoende, overtuigende wijze te adstrueren. Het weinige, dat ik ga zeggen moge u althans doen zien, dat die methode nog geenszins verouderd is. Daartoe bezig ik eerst een vergelijking. Wie thuis is in de ethiek merkt al spoedig De Bussy's verwantschap met de Engelschen. Nu is er een merkwaardig verschil in methode tussen de Engelsche en Duitsche wijsbegeerte, en zijn vergelijking betreft deze beide; ik hoop, dat men er niet een misbruik van de tijdsomstandigheden in zal zien, ik zou hetzelfde vóór den oorlog hebben kunnen schrijven. De Duitscher is diepzinnig - speculatief, de Engelschman empirisch - psychologisch. De Duitscher is geneigd om aan de Engelsche common sense de naam wijsbegeerte te ontzeggen, en de Engelschman om de Duitsche 'Tiefsinn' voor Blödsinn te houden. De Duitscher is een hoogvlieger, de Engelschman een nuchterling, de een is dictatoriaal, houdt van gezaghebbende vaktermen, de ander is democratisch, gebruikt weinig vreemde woorden, tracht naar eenvoud en duidelijkheid. Duitsch: zoo moet het, Engelsch: hoe is het ? Wij Nederlanders zijn ter school gegaan bij de Duitschers; in mijn jonge jaren was het een uitzondering, als een Engelsch leerboek werd aanbevolen. En die stemming heerscht nog. Beschrijven? Men ziet u verbluft aan, en noemt u een scepticus, als ge bezwaren oppert tegen een normatieve ethiek; vergetend, dat hij die begint met beschrijven daarmee toont grond onder de voeten te hebben; hij beschrijft immers iets, hij bevindt zich dus niet in het ledige, is geen scepticus. Ik zeg met alle nadruk: hij die begint met beschrijving, want beschrijving is niet het einde en zelfs niet het allereerste begin. Wat een dorheid als wij tevreden zouden zijn

met, o ja zoo exacte beschrijving en zeer fijne analyses, maar liefde en geloof zouden ontbreken! Dat geldt van alle wetenschap, zonder de bezielende factor verwordt zij tot levenlooze routine. Voor de geesteswetenschappen is die liefde eenvoudig conditio sine qua non. In zijn intree - oratie zei De Bussy: ... zonder medegevoel dringt men niet door tot het leven en de geheimen van het menschenhart, zonder liefde is de studie van den mensch vivisectie. - Ook: Ik zou hier niet staan, als het niet mijn overtuiging was, dat ons zedelijk leven vastheid en warmte en breedheid verkrijgt door een rein godsdienstig geloof. -

Toch, het blijft waar, qua wetenschap is de ethiek voor hem empirisch, al liet hij zich voor die empirie niet de wet voorschrijven door de natuurwetenschappen. Opmerken, waarnemen, beschrijven, onderzoeken achtte hij voor de ethiek als voor alle wetenschappen het eerst noodige, ofschoon zeker niet het eene noodige. Ik ga nu niet betoogen, dat deze methode de juiste is. Ik ben voor een compte - rendu reeds te veel in een betoog - vorm vervallen. Maar wat er langs dien weg te bereiken valt, daarvan kunnen zijn geschriften aan ieder die er kennis van wil nemen, het bewijs leveren. Ik laat een paar getuigen optreden. Over De Wetenschap der moraal, in hoofdzaak bewerkt door Dr. Maarse naar de nagelaten dictaten, schreef een beoordeelaar in de N.R.Ct.: Kenmerkend voor Prof. de Bussy is zijn klaarheid en wetenschappelijke voorzichtigheid. Men zou, al is de stof moeilijk, wenschen, dat dit boek in handen komt van verscheidenen onder hen, die zich met ethische vraagstukken bezighouden. Het kan niet anders dan verhelderend werken. Aandacht vragen voor dit boek en zijn maker is meer dan een daad van piëteit, in onze dagen beteekent dit moed en vertrouwen. - Anderen, zooals Prof. Sassen en Korff, dr. Bierens de Haan, die alle drie ernstige bezwaren hebben tegen het boek, ten slotte neerkomend op het bezwaar , dat er geen 'moraal' wordt opgesteld erkennen om strijd het strikt wetenschappelijk karakter. 'Ook wie de genoemde bezwaren levendig gevoelt, wordt door zijn boek van het begin tot het einde geboeid. Voor de phenomenologie van het zedelijk leven is hier inderdaad bijzonder veel te leren.'

'Een goed leesbaar boek, dat onder de belangrijkste bijdragen tot de Nederlandsche moraal - philosophische litteratuur mag worden gerekend'.

Zooveel over De Bussy. U gelooft dit alles wel. Maar soms kreeg ik de indruk dat men deze methode toch eigenlijk uit den tijd achtte. En die mening wilde ik de kop indrukken. De methode

is niet populair, zal het ook nooit worden, zij geeft niet zoo veel voor direkt, zij leert ons de levenspraktijk niet. Maar wel kan zij ons leeren eerlijk en oprecht dingen en menschen aan te zien, en wel kan zij de bron zijn van een heilzaam - pijnlijke zelfkennis. En stel ik mij haar voor in volmaaktheid als een studie met het geheele hart en met de geheele persoon en gedragen door een sterk geloof, dan kan zij nog veel meer zijn, dan kan zij ons verheffen boven onze vaak banale alledaagschheid en kleinheid en ons doen zien Gods wet voor onze zielen. Dat echter is aan heel weinigen gegeven, en aan niemand altijd. Kleineren moeten zich vergenoegen met eenvoudige beschrijving, onderzoek, analyse, enz. naar hun beste weten en kunnen, maar nog eens, als daar geen hart in klopt, dan is het niet in orde.

Wat beschrijving kan geven merkte ik aan (een) nieuw boek van Charles Morgan, In search ofvalues. Reflections in a mirror. Het boek heeft niets van een stelselmatige ethiek; het is een bundel essays over 'On being born now', 'The interity (? ) of Pascal', ' An expectant silence', 'Emily Brönte', enz., die echter hun eenheid vinden in de geest. Wie zulk een boek verwerkt heeft, ontving meer dan de meeste leerboeken voor ethiek hem konden geven; het resultaat is niet een dosis parate kennis, het resultaat is meer. - Iets van dien aard, hoewel meer naar de exact - wetenschappelijke kant, stond ook wel De Bussy voor. In genoemde oratie zegt hij tot de studenten: 'Met de minst mogelijke vermeerdering van kennis het oordeel ontwikkelen, de blik verruimen, dat is het laatste doel uwer studiën'. En daartoe wilde hij helpen; het is de quintessens van een beschrijvende ethiek: een spiegel voorhouden, en aansporen tot zelf denken. Deze ethiek schenkt geen moraal, zij moraliseert niet, zij wekt het oordeel, en zij opent de oogen voor de bron waaruit de rechte moraal vloeit. Ik kan mij voorstellen, dat men deze methode (beschrijven, onderzoeken, zoeken) voor de Universiteit aanvaardbaar acht, maar er voor het Seminarie iets bedenkelijks in ziet. De Universiteit beoogt wetenschappelijke opleiding, en al moeten wij niet te veel verwachten van de zin voor wetenschap bij de meeste studenten, het is een eer voor de Universiteit, als zij een besef van ware wetenschap bij de besten wakker roept, ook bij de theologische studenten. Een Seminarie evenwel ziet in elk geval wèl naar de praktijk; doel is niet geleerden of half - geleerden te kweeken, maar leeraren, Evangelie - dienaars naar de gemeenten te zenden. Er is dus een aanmerkelijk verschil, ook voor de ethiek. Ik pleeg onderscheid te maken tusschen Zedekunde en Zedeleer.

Zedekunde is een wetenschap, die onderzoekt, wel niet een z.g. 'onbevooroordeelde wetenschap', maar het onderzoek is toch primair. Ook voor de zedeleer is onderzoek noodig, maar zij wil bovenal iets anders. Niet de nieuws-of weetgierigheid drijft er heen. Het is ons niet te doen om de een of andere zedeleer, waarvan wij kennis willen nemen, maar wij zoeken de eene zedeleer, die met haar gezag ons praktisch bestaan bepaalt, doortrekt, behoort te bepalen en te doortrekken, wij zoeken de ware zedeleer; een Christen ziet dat gezag en die waarheid in het Evangelie. Wetenschap heeft hierbij een dienende functie, zij verheldert, zij leert het specifieke in het bijzondere onderscheiden, zij beslist niets; het woord 'waar' heeft hier een andere betekenis dan in logische waarheid.

Scherp zijn de grenslijnen niet te trekken. Het verschil is niet: daar wetenschappelijke ethiek, hier Christelijke of Doopsgezinde ethiek; dat zou een onmogelijke splitsing zijn, een verwarring van den geest. In geen geval zou ik beschrijving willen weren van het Seminarie, zoo min als ik aan de functie, inhaerent aan alle wijsbegeerte het zwijgen zou willen opleggen. Wijsbegeerte en praktijk, praktijk en wijsbegeerte zijn niet absoluut te scheiden.

'Niet absoluut te scheiden', maar we zullen goed doen ze nochtans uit elkaar te houden. Ik hoorde eens Prof. Faddegon wijsbegeerte en godsdienst aldus karakteriseren: Wijsbegeerte is onzekerheid, opstandigheid, godsdienst is zekerheid. Verwant is de uitspraak van De Bussy: 'de drijfkracht in alle wijsgeerige studiën is de twijfel, de drijfkracht van alle leven is verzekerdheid'. - Elke poging tot verbinding van beide bergt daarom in zich een tragisch conflict.

Is de studie alles en overheerscht in de studie critiek en analyse, dan wordt het geloof opgeslokt in de critiek, het kan in die sfeer niet gedijen. Is geloof albeslissend, dan ligt voor de deur het gevaar van onechtheid, onwaarheid, opgeschroefdheid, wij zijn er, wij zijn veilig, wij sluiten ons op in ons hokje. Prof. Kraemer, onverdacht getuige, geen twijfelaar, beveelt aan 'een gezond wantrouwen in onszelf', en een Russisch wijsgeer noemt centraal voor de toekomst de vraag naar de echtheid van ons geloof, noodig is critiek, zelfcritiek, de wil om prijs te geven, niet ons geloof, onze geloofsverzekerdheid, maar wel onze dierbare meeningen, die al te vaak de toets niet kunnen doorstaan. 63

De Bussy was critisch - analyseerend, en er was een dosis scepticisme in zijn werk. Wie dit klakkeloos veroordeelt weet

niet welk een ernst daar achterligt, en hoeveel warmte er in besloten is, een diepe weerzin tegen vlotte holle fraseologie, een hoog houden van het echte, dat niet mogelijk is zonder geloof. Enkel een methode? Hij was een mensch die oprecht en eerlijk nadacht over de zwaarste problemen, nooit slaaf van een theorie, nog veel minder van een stelsel, en daardoor van een frischheid en actualiteit die maakt, dat wij hem na vele jaren nog volkomen kunnen apprecieeren. - Een historicus, die Opstellen van hem gelezen had, verwonderde zich, dat deze, terwijl toch in die twintig jaren zooveel veranderd is, en zooveel in den stroom van het ontzaglijk gebeuren is meegesleurd, nog zoo goed leesbaar waren; van een ander hetzelfde. Er zijn teekenen, dat zijn denkbeelden in ruimeren kring waardering vinden. Zijn tijd is nog niet uit.

Bij het voorgaande sluit zich aan wat ik nog ga zeggen over de grootsche conceptie, die De Bussy had van de ethiek. In ons vaderland zag en ziet men veelal ethiek aan voor een vak, dat ieder er bij kan nemen, ook al heeft hij er nooit bijzondere studie van gemaakt; in Groningen vertrouwde men indertijd zelfs kerkhistorie en ethiek toe aan denzelfden docent! 64 Alsof ethiek niet den geheelen mensch eischte en een geheel leven van studie kon en moest vullen!

Met enkele lijnen heeft De Bussy zijn conceptie geschetst in de entree - oratie; zij was bij ons ongewoon, in Engeland en America heel gewoon; het voortreffelijke tijdschrift The international Journal of Ethics wordt in dien geest geredigeerd. Ik neem het volgende eruit over.

'Een groot aantal mannen der wetenschap die bij den aanvang van hun loopbaan weinig vermoedden, dat de wijsbegeerte in 't algemeen en met name de wijsbegeerte van 's menschen praktische natuur, ooit hun belangstelling winnen zou, zijn van lieverlede onder den invloed van haar trekkende macht gekomen; haar altaren worden bediend, noch alleen noch in de eerste plaats door theologen, maar door natuurphilosopen, door letterkundigen, door rechtsgeleerden. En als een denkend man beweert, dat hij zich volstrekt niet tot haar aangetrokken voelt, dan logenstraft hij die bewering niet zelden door haar te rechtvaardigen met een beroep op een zedekundig denkbeeld, waartoe hij alleen door ernstig en veelomvattend nadenken kan gekomen zijn.'

De aantrekkende kracht van de ethiek ligt in het doel van haar onderzoek, dat een antwoord wil geven op de vraag: wat is de beteekenis van ons bestaan? heeft het een doel? Indien ja, waar ligt dat doel? Die vragen raken het hart van ons leven, en door de

antwoorden, die zij geeft, is de zedekunde de toongevende wetenschap voor alle wetenschappen, die zich met 's menschen geestelijke natuur bezig houden.

En dan beklaagt hij zich, dat aan deze koningin der wetenschappen geen leerstoel aan de Universiteit is toegewezen, - 'Voor deze wetenschap, die haar voedsel uit alle hemelstreken van de wereld der wetenschap bijeengaart, uit de volkenkunde, uit de godsdienstgeschiedenis, uit de zielkunde, voor deze wetenschap, die van haar beoefenaar groote gaven eischt van waarnemen en opmerken, van schiften en bijeenvoegen, van nadenken en bespiegelen; die vanwege haar jeugd nog wel een weinig tuchteloos is en bandeloos, maar de groote wetenschap der toekomst zal zijn, voor haar... heeft men vergeten aan onze hoogescholen een zetel te plaatsen.'

Hier is een wijd perspectief geopend, waarbij de theologie niet te kort behoeft te komen. Het blijft een desideratum voor onze Universiteiten. Ook voor het Seminarie? Moeten studenten daar leeren 'waarnemen, opmerken, schiften, bijeenvoegen? ' U trekt het terecht in twijfel. Andere desiderata dringen zich heden met kracht op, ook voor de Universiteit, meer nog voor de Seminaries; er is zeer pijnlijk gemis aan voorbereiding voor de praktijk. Toch, welke hoogst wenschelijke hervormingen de toekomst moge brengen, voor een docent in de Christelijke Zedeleer zal noodzakelijk blijven, dat hij de leerschool, zooals de conceptie van De Bussy ons voorhoudt, doorloopen heeft; en ik verdedig: dit eischt een geheel mensch.

Daarom was naar mij n meening, zoo wel aan de Universiteit als aan het Seminarie de benoeming van een afzonderlijke docent voor ethiek wenschelijk. Tot mijn leedwezen heb ik in het Curatorium - ik wist niet van de vergadering - niet een candidatuur van dr. Maarse in dit vak kunnen bepleiten. Later leek mij een pleidooi tijdverspilling, omdat de zaak feitelijk al was beslist. Ik wil hier alleen nog zeggen, dat dr. Maarse niet alleen een begrips - analyticus is, maar ook een vroom man. Woonde ik in zijn buurt, hij zou mij onder zijn geregelde kerkgangers zien. En wat doceeren betreft, hij heeft een lange loopbaan als docent achter zich. In Elspeet hoorde ik hem eens voor een paar honderd jonge menschen spreken over godsdienst en natuurwetenschap, er volgde een levendige discussie op.

Tot nu toe was mijn terugblik meer een meditatie over De Bussy. Dat moest ook zo zijn; ik heb niet anders gewild, dan, zij het op gebrekkige wijze, de lijn van De Bussy op te nemen. Over

de resultaten heb ik geen illusies. Maar één ding durf ik zeggen, ik ben er met mijn hart bij geweest. Van enkelen weet ik, dat zij de waarde van de manier hebben beseft. De anderen? Ik hoop, dat zij iets hebben meegenomen, dat in hen nawerkt.

Ga ik na, wat ik gegeven heb, dan bespeur ik niets van een stelsel. Ik voel mij meer getrokken tot het bijzondere dan tot het algemeene. Ik sprak liever over het liefdesmotief bij Augustinus dan over 'liefde' in abstracto; liever over de Bergrede dan over de 'Christelijke ethiek'; liever over Paulus in de praktijk der Corinthische gemeente, dan over de 'ethiek van Paulus'. In de paar laatste jaren gaf ik 'Elementen van Christelijke Zedeleer', maar al weer elementen: geestelijke vrijheid, ootmoed, liefde, - die ik trachtte te beschrijven, toe te lichten, te verhelderen, maar waarbij ten slotte het leven moest komen van het eigen christelijk geloof, dat de leerling heeft ontvangen. De Universiteit kweekt geen geloof, zelfs een Seminarie vermag dat niet; geloof is een gave, waarvoor wij, als zij ons deel is, God mogen danken, en niet een docent, welke ook. Met een verlammende 'neutraliteit' heeft dit natuurlijk niets te maken. Nog één opmerking. Men verwarre niet met elkaar moraal - studie en de prediking van een abstracte, z.g. onafhankelijke moraal. Moralisme ligt mij verre; ik heb er een diepe afkeer van. Onderschrijf ik niet geheel de volgende woorden van Leo Schestow, naar hun innerlijke beteekenis zijn zij uit mijn ziel gegrepen, 'wij moeten niet het goede zoeken, wij moeten zoeken wat hooger is dan het goede, wij moeten God zoeken'. 'de "moreele" menschen zijn de wraakzuchtigste menschen; hun moraliteit is het scherpste en meest verfijnde wapen waarover zij beschikken om zich te wreken. Zij stellen er zich niet mee tevreden hunsgelijken eenvoudig te veroordelen en te minachten; zij willen bovendien dat de veroordeling die zij uitspreken een algemeen verplichtend karakter draagt, d.i. dat allen zich keeren tegen hem, dien zij geoordeeld hebben, en dat het eigen zedelijk bewustzijn van den veroordeelde hun zaak handhaaft. Dan eerst zijn zij volkomen bevredigd en komen zij tot rust. Zulke schitterende resultaten kunnen slechts bereikt worden dank zij de moraal'. Ik zeg het liever zoo: zonder zondebesef, en zonder een besef van Gods ontfermende liefde, zonder adoratie, zonder ootmoed is de moraal dood.

Een slotsom trek ik niet, het zou een zonderlinge aanmatiging zijn, en ik voel er geen behoefte aan. Wat er goeds geweest mag zijn schrijf ik niet aan mij toe. Zoo ooit, dan ben ik nu in staat de schoonheid en waarheid van dit woord van V. Henry (men

vergeeve mij nog deze eene aanhaling) te beseffen: ... le jour oü 1'homme se sentirait décidément délaissé, livré a sa seule faiblesse.. .sa vie sécoulerait dans un si morne dèsespoir, qu' il s' evaderait comme d'un cachot'.

Het was mij een eer en een voorrecht aan het Seminarie te mogen doceren; mijn dank gaat uit naar het Curatorium dat mij aanstelde en daarmee zijn vertrouwen uitsprak in mijn willen en kunnen; moge dat vertrouwen niet te zeer beschaamd zijn.


1. De naam Westendorp verwijst naar die van zijn grootmoeder Roelina Harmanna Westendorp. Hij was de enige die de dubbele naam Westendorp Boerma gebruikte; deze is niet officieel geregistreerd.

2. Het is niet geheel duidelijk of Westendorp Boerma [WB] ooit tot bijz. hoogleraar aan het Seminarium is benoemd. Tot zijn benoeming aan de UvA wordt hij in de stukken van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit steeds als lector aangeduid. Met dank aan drs. A.P.J. Plak, conservator kerkelijke collecties UB Amsterdam.

3. Of dit geschrift ooit werd verzonden is onbekend, aangezien in het geïnventariseerde deelarchief van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (gemeentearchief Amsterdam), waar ook het Doopsgezind Seminarie onder viel, geen archiefbestanddelen van het Seminarie zijn aangetroffen. Dit geldt eveneens voor het niet-geïnventariseerde deel.

4. Hervormd Blija in M.W. van Alphen Nieuw Kerkelijk Handboek, Gouda. In het jaar 1901 wordt het aantal hervormden te Blija niet

apart genoemd; 1910 geeft op pag. 202: pl. m. 500; 1915 op 212 eveneens. Het aantal gereformeerden bedroeg in de genoemde jaren - samen met de buurtschap Boteburen - respectievelijk 530, 630 en 640. Voor de de doopsgezinden, die samengingen met Hol werd, 260, 198 (!) en 195-

5. Ik baseer deze opvatting in hoofdzaak op de brieven die Rie Swaagman Cremer, de echtgenote van Westendorp Boerma, in de periode 1905 - 1918 uit Blija aan haar te Bussum woonachtige moeder schreef. De brieven zijn recent, in kopie, door de heer Menno Boerma te Empe overgedragen aan de universiteitsbibliotheek te Amsterdam, zaal Mennonitica. Hij schonk eveneens diverse archivalia, waaronder brieven van IJ. de Bussy aan WB.

6. F.A van Liere, Het Fries Godgeleerdgezelschap, 1838 - 1988, S.l. 1988, WB Op 9 en 30. Over de beginjaren van het FGG, Rienk Klooster, Groninger godgeleerdheid in Friesland. Leeuwarden 2001. In het bijzonder 61 - 66.

7. Zie hiervoor onder andere: David Bos, In dienst van het Koninkrijk. Beroepsontwikkeling van hervormde predikanten in negentiendeeeuws Nederland. Amsterdam 1999, 285 vgl.

8. W. Duinkerken, Sinds de reductie in Stad en Lande van Groningen, I, Groningen I99I.5I-

9. Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, 5dln., Kampen 1980-2001. Respectievelijk 11, 181-185; iv, 450-453; iv, 368-370; IV, 325. vlg.

10. BL, v, 423, vlg.; iv, 269.

r 11. Het is niet geheel duidelijk bij welke hoogleraar Westendorp Boerma promoveerde, maar gezien de leeropdracht moet dat H. U. Meyboom zijn geweest. Voor Hutcheson, zie o.a.: Frederick Copleston, A. History of Philosophy, V. Hobbes to Hume. London 1959. Hutcheson op 178-

r 12. Uit: 'Engelsche Verlichting van Francis Bacon tot David Hume'. In: Philosophia II, Utrecht 1949, 109. Voor Shaftesbury, Die Religion in Geschichte und Gegenwart. (RGG). Tübingen 1962, 1, vlg.

13. BL v, 104-107 (A.F. de Jong).

14. Idem, 105.

15. Idem, 106.

16. De brief is een onderdeel van de correspondentie tussen zijn echtgenote Rie Swaagman Cremer met haar moeder.

17- Het huwelijk zette ook de relatie met de kinderen onder zware druk.

18. 'Tijdens de ambtsperiode van ds (A.C.) Leendertz, Ds. N.Westendorp Boerma (I93i-i937)> Ds. A. Bloemendaal (1937-1947), Ds. W.C. Reddingius (1947- 1948) en Ds. A. de Kat Angelino (1949-1952) gebeurde er weinig bijzonders', aldus het 'Historisch overzicht' bij de Aanteekeningen der Handelingen van de kerkeraad der Hervormde Gemeente van Budel. (begonnen Januari 1863). WB preekte afscheid op 18 april 1937. De kerkeraadsnotulen zijn vaag over zijn vertrek: 'Omstandigheden noopten deze (WB) zijn ambt neer te leggen. Doch ds. Westendorp Boerma had reeds maatregelen genomen met de kerkeraad dat spoedig een nieuwe predikant kon worden beroepen.'

19. Amsterdam 1933.

20. B. Klein Wassink en Th. M van Leeuwen, Tussen geest en tijdgeest, denken e doen van vrijzinnig protestanten in de afgelopen honderd jaar. Utrecht 1989, 40.

21. Zie hiervoor Philosophia 11, Utrecht 1949. Respectievelijk 'Engelsche Verlichting van Francis tot David Hume', en 'Engeland en Amerika in de negentiende eeuw'.

22. H. Walter Schmitz, De Hollandse Significa. Een reconstructie van de geschiedenis van /S92 tot 7926. Assen 1990, 142.

23. Geest en tijdgeest, 40.

24. BL iv, 208, vlg. Hij werd in 1933 lector in de ethiek aan het doopsgezind seminarium, maar overleed al op 19 december 1934.

25. Golterman BL v, 208, vlg. (A.G. Hoekema); Smelik BL v, 474, vlg. (M.J. Aalders) Voor Monnich, Geest en Tijdgeest, passim.

26. Aangehaald bij M.M. Kruger, Die sedekundige denke by N. Westendorp Boerma. Pretoria 1968, 7. Deze scriptie van de universiteit van Pretoria is aanwezig in de universiteitsbibliotheek van Amsterdam, zaal Mennonitica.

27. Deze informatie werd mij verstrekt door WB'S schoondochter mevrouw W. R. Westendorp Boerma- Kalma te Oudemirdum.

28. De Gronings-evangelische W. Cannegieter kwam in 1885 van Delfzijl en vertrok in 1893 naar het Groningse Adorp.

29. Brief van WB aan Jarich Boersma, d.d. 14 juni 1950. Deze woonde als kind te Blija en was bevriend met de kinderen van WB, in het bijzonder met de jongste zoon Roelf. Zijn gehele

leven heeft Jarich Boersma contact gehouden met WB. Van hem in de UB van Amsterdam (zaal Mennonitica): brieven, een preek van WB, en persoonlijke notities, waaronder overdenkingen van WB uit Onze Kring, vrijzinnig godsdienstig Maandblaadje voor Blija en omliggende gemeenten. Ik ben er niet in geslaagd dit maandblad te traceren

30. Brief aan Jarich Boersma, d.d. 14 juni 1950.

31 .RGG iv (1960), 202

32. Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche volk, IV. Kampen s.a., 529

33. Mulder is een van de hoofdpersonen in Ronald van Raaks dissertatie In naam van het volmaakte. Conservatisme in Nederland in de negentiende eeuw. Amsterdam 2001. Het artikel dat WB over Mulder schreef in zijn Neen en Ja (1939) wordt door hem niet genoemd.

34. Van het het driestrofige gedicht volgt hier de eerste strofe: Een blomken heb ik staan, nabij / me, in de oude boekenzale, / dat altijd, naar den dag toe, keert / zijn' blaarkes, altemale; / het wenden mag ik zus of zoo, / dat ik begere volgt het noo, / en 't zoekt, weerom naar mij gericht, / nog altijd liever 't zonnelicht!

35. In een bijdrage voor Onze Kring van maart 1914.

36. J. Sevenster, predikant te Hogebeintum van 1928- 1937-

37. Gerard Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde iv, 's-Hertogenbosch 1961, 418.

38. Zie hiervoor eveneens H. Oldenhof, ' 1300 keer bijeen'. In: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800. 18(1995) nr 42, 93, 94

39. Nieuw Theologisch Tijdschrift, 19 (1930) 212- 227; 313-339-

40. Zie noot 29. Het archief WB, dat door WB'S kleinzoon M.W.R.W. Boerma is overgedragen aan de universiteitsbibliotheek te Amsterdam (zaal Mennonitica), heeft twee preken.

41. Derk Jansen, 'Ds. Adriaan Hendrik van der Hoeve. Spiritist of alleen maar vrijzinnig en eigenzinnig? '. In Fryslan, 5 (1999) no 2, 21-22.

42. In archief WB

43. Algemeen Doopsgezind Weekblad, d.d. 7 juli 1935. (verslag vergadering Curatorium van 25 juni 1935)

44. Aan gene zijde van het geweten. Amsterdam 1935, 23-

45. Ibidem, 29

46. Ibidem, 33/34

47- Ibidem, 35

48. G.J. Heering, Geloof en Openbaring (2 dln. In één band), 11, Arnhem 1944, 282

49. Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan, samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods.

50. De wetenschapsopvatting van een theoloog. Amsterdam 1939, 13.

51. Idem, 15

52. Realistische ethiek. Omzwervingen op het terrein van moraal en zedelijk oordeel. Amsterdam 1933

53. Ibidem, 5

54. De bundel bevat de volgende opstellen: 1 Inleiding, 2 Gevaar van woorden, 3 Bernard Mandeville, 4 Waardeleer en ethiek, 5 Het geweten, 6 Maatschappij en moraal, 7 Godsdienst en zedelijkheid.

55. Neen en Ja. Ethisch - religieuze studiën. Amsterdam 1939.

56. De onderwerpen die WB behandelt zijn: een pleidooi voor relativiteit (een beredeneerd verslag van E.A. Westermarcks 'Ethical Relativity' (zie RGG vi, 1659); het geweten; regel en leven; het verklaren van een daad (determinisme); oorlog en vrede; hoger dan het goede (Leo Chestov, over wie WB een zelfstandige studie publiceerde); Gerard Jan Mulder; Selma Lagerlöff; Blaise Pascal; het kruis.

57. Uitzicht, october 39, 174, 175, een beschouwing, waaraan in het voorgaande een en ander werd ontleend.

58. In het archief WB te Amsterdam (UBA)

59. zie BL. v, 33 vlg.

60. Het document is niet ondertekend. Zie verder ook noot 3.

61. Hij doelt hier op het voorstaan en handhaven van een practische christelijke ethiek

62. De Schotse School: wijsgerige richting in de achttiende eeuw, onderdeel van de zgn. Schotse Verlichting. Kennistheoretisch onderscheidt zij zich door het gematigde karakter van haar empirisme, dat verwantschap kent met de common sense fdosofie.

63. WB. doelt hier op Leo Chestov (Kiev 1866-Parijs 1938) wiens Rede en geloof hij uitgaf, Bussum 1950.

64. WB heeft hier waarschijnlijk zijn promotor H.U. Meyboom in gedachten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 2003

DNK | 93 Pagina's

OM HET WARE WOORD

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 2003

DNK | 93 Pagina's