GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Qver moeilijkheid van juiste terminologie. (I.)

Is reeds voor het gewone menschelijke gesprek nauwkeurigheid van aanduiding gewenscht, voor het wetenschappelijk disputeeren is scherpheid en duidelijkheid van definiëeren noodzakelijk. Maar wie ooit met nauwlettendheid op eigen en anderer spreken heeft acbt gegeven, en aan wetenschappelijlte bepaling zijne krach-^ ten gewijd, weet er ook wel iets van, hoe moeilijk hel vaak valt, het juiste woord te kiezen, en den rechten term uit te denkon voor hetgeen men eigenlijk zeggen wil.

Wij behoeven alleen maar aan het trinitarische en; aan liet Christologische dogma te denken, d.w.z. aan de waarheid van Gods drieëenheid en aan die van den Christus Gods, om reeds enkel op dit terrein voor oogen te hebben, hoe langdurige en geweldige worsteling het vereischt heeft om hier niet alleen het rechte inzicht in Gods openbaring te verkrijgen, maar ook de nauwkeurigst mogelijke formuleering te vinden. . .

Wanneer nu echter eenmaal op bepaalde terreinen en ten aanzien van bepaalde zaken, vaste termen in gebruik gekomen zijn, zijn wij niet gebonden, die altijd te blijven gebruiken. Integendeel behooren wij ons denken ook op die formuleeringen en termen te richten, om na te gaan, of zij wel juist het bedoelde aangeven, en niet soms tevens verkeerde elementen in zi™ bevatten, die op eenigen dwaalweg konden voeren.

Zoo blijft er ook desbetreffend steeds arbeid voor ons denken en voor de wetenschap.

, Daarbij. neemt op onderscheiden gebied het inzicht

«•edarig toe, bekomt men meer en betere kennis, zij het ook meermalen slechts vermeend. En dit noopt •edurig tot herziening van terminologie, opdat men eenige zaak nog scherper definiëere, duidelijker voorstelle, van andere scherper onderscheide.

Bij dit zoeken naai- eene scherpere, juistere formuleering moet men echter op zijne hoede zijn. Men moet maar niet eene andere uitdrukking geven, doch eene betere. Opdat men niet alleen gebreken of fouten, die aan andere zegswijzen of termen mochten kleven, vermijdt, doch ook voorkomt, andere, mogelijk niet minder oroote, er voor in de plaats te stellen.

Bij nieuwe terminologie moet men uiterst voorzichtig en omzichtig te werk gaan. Gebreken van andere termen aanwijzen, gaat gemeenlijk gemakkelijker dan ze door betere vervangen.

Wij kunnen dit laatste wederom opmerken ten aanzien van de termen auctoritas historiae en auctoritas normae, die men ten aanzien van de Heilige Schrift «'obruikt. In de Heilige Schrift komen n.l. niet alleen woorden Gods voor, door Hem Zelven hoorbaar voor velen of enkelen gesproken (Ex. 20; Matth. 3:17), of door middel van Zijne profeten en dienstloiechten geopenbaard (boeken der profeten; brieven van apostelen en anderen), maar ook uitspraken van duivel (Gen. ; i:4—5), goddeloozen (Ex. 5:2), zondigende geloovigen (Job 3:3 V.V.). Deze laatste zijn geen voorbeelden voor ons ter navolging. Zij bevatten geene positieve aanwijzing, dat wij ook aldus moeten spreken. Integendeel, wij mogen zoo niet doen. Nu heeft men wel op dergelijke deelen gewezen om te zeggen: ziet gij wel, de Heilige Schrift is niet Gods Woord, doch Gods Woord is in de Heilige Schrift.

In verband echter met zulke deelen, zeiden onze vaderen: gij moet goed onderscheiden. De geheele Heilige .Schrift is Gods Woord, ook die deelen, hoewel zij geen positief voorschrift voor ons doen bevatten. Toch zijn ook zij Gods Woord, want God waarborgt met Zijne Goddelijke autoriteit door de opneming van die deelen in Zijne Heilige Schrift, dat metterdaad door dien ol dien daar genoemde zóó is gesproken en zóó is gehandeld. En dit noemde men dan auctoritas historiae, d.w.z. met Goddelijk gezag gewaarborgde mededeeling van werkelijke geschiedenis. Zoo bepaalt b.v. Voetius haar op deze wijze: De authentia historiae (hij spreekt Tan authentia in plaats van auctoritas. Authentia beteekcnt: zelfgezag, d.w.z. dat men zelf de macht heeft, in goeden zin eigenmachtig is. Dus zakelijk hier hetzelfde als auctoritas, gezag) is die eigenschap der Heilige Schrift, „waardoor de Heilige Schrift begrepen •wordt als onfeilbaar waar te zijn met door God geinspireerde waarheid, inzoover de heilige schrijvers, die op geschiedkundige wijze alle leeringen, raadgevingen, gezegden, feiten, hetzij goede, hetzij verkeerde, welke de (Bijbel)boeken bevatten, uiteenzetten, geloofd worden, die uit den mond en door onmiddellijke openbaring Gods ontvangen, en zonder eenige dwaling ons ter hand gesteld te hebben"^).

Naast deze sprak men van auctoritas normae, om datgene in de Heilige Schrift aan te duiden, wat God in haar ons ter zaligheid te gelooven en te onderhouden oï te volbrengen voorschrijft. Voetius omschrijft de authentia norrnae als die eigenschap der Heilige Schrift, „waardoor de materie der zaken in de Schrift besloten (b.v. raadgevingen, gezegden, feiten), behalve de kennis daarvan, ook onze consciëntiën verplichten en verbinden tot geloof, en tot in acht neming en navolging van die dingen, welke daar als te gelooven, in acht te nemen, en na te volgen, gesproken worden"^).

En dan vervolgt Voetius: „Wij zeggen, dat de geheele Heilige Schrift gezaghebbend is (authentica) met authentia historiae, d.i. onfeilbare en door God geïnspii-eerde waarheid, in alle hare deelen en elk daarvan afzonderlijk verspreid, zoodat de schrijvers niet door eigen persoonlijke aandrift en lust, maar onder het dicteeren des Heiligen Geestes alle uitspraken en elk afzonderlijk, zoowel wat de zaak als wat de uitdrukkingswijze betreft, voortgebracht hebben"^).

S. GREIJDANUS.

Tweeërlei ccratorschap.

Curator komt van bet werkwoord curare, en dit van het woord cura, dat beteekent zorg, verzorging.

Een curator heelt de belangen te verzorgen van den persoon of de inrichting, waarvan hij curator is.

Een curator van de Theologische School behoort daarom op de beste wijze de belangen dezer inrichting te behartigen en te bevorderen.

Kan hij dat niet uit gebrek aan sympathie voor haar, en wil hij dat niet, dan behoort hij zijn curatorschap neer te leggen, of te vragen, niet voor benoeming als curator in aanmerking te komen.

Nu staat in een kerkelijk weekblad van 7 Januari j.l. te lezen: „En heeft ook... wel eens een poging gedaan, om — afgezien van de vraag, of deze overname onder de gegeven omstandigheden wenschelijk of voorzichtig was — te onderzoeken naar de motieven, die daartoe hebben geleid of zouden hebben kunnen geleid, om zoo mogelijk die te begrijpen en zoo tot juiste waardeering er van te komen. Wij althans willen wel erkennen, dat we ons kunnen denken, dat er zijn, die lettende op de huidige kerkelijke geschillen onder ons, en de plaats, welke de persoon van Prof. Schilder daarbij inneemt, en ook de moeilijkheden — waarmede onze zusterkerken in N.-Amerika pas hebben te worstelen gehad — niettegenstaande alle waardeering voor de talenten van Prof. Schilder, niet zonder zorg van zijn reis naar Amerika hebben kennis genomen; hoewel ook zij liever hadden gezien met het oog op de bestaande verhouding, dat de bedoelde overname zou zijn achterwege gebleven".

Wat hebben wij hier?

Een spreken over personen en hun doen, en wel over Prof. Dr H. H. Kuyper en zijne vertaling en overneming van het bekende „Banner"-artikel in „De Heraut", en over Prof. Dr K. Schilder en zijn gaan naar Amerika. De eerste wordt zooveel mogelijk beschernid. Er'wordt wel gesproken van een liever gezien hebben, dat de bedoelde overname achterwege ware gebleven. Maar die overneming wordt toch feitelijk in bescherming genomen, en er wordt duidelijk verondersteld, dat zij nog goede motieven heeft kunnen hebben, waarnaar men eerst moest vragen „om zoo mogelijk die te begrijpen en zoo tot juiste waardeering er van te komen".

Het doen zelf schijnt dus niet fout. Het komt maar op de motieven aan. En die zouden nog wel eens goed kunnen wezen, zoodat zij „waardeering" moesten vinden.

Men ziet, de Schrijver beschermt den Vertaler en Overnemer zooveel hij kan, en stemt door wat hij verder omtrent Prof. Schilder zegt, feitelijk met het overgenomen stuk, en met de overneming daarvan, in, „hoewel..."

Tegen den tweede. Prof. Schilder, heeft de Schrijver niet maar bedenking, doch blijkbaar verdenking. En deze houdt hij niet voor zich, doch uit hij in zijn blad. Hij kan daardoor dus tegen Prof. Schilder verdenking ekken. En wel verdenking van mogelijk onrust te wekken in de zusterkerken in Noord-Amerika, en feitelijk aangaande zijne trouw aan de Gereformeerde belijdenis, „lettende op de huidige kerkelijke geschillen onder ons... niet zonder zorg..."

Prof. Dr H. H. Kuyper is (emeritus-) Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, Prof. Dr K. Schilder is Hoogleeraa'r aan de Theologische School.

Welk is dit weekblad?

Het „Gereformeerd Kerkblad" van Leeuwarden. Wie is de Schrijver van de geciteerde woorden?

E., en dat is Dr W. A. van Es, die o.m. Curator van e Theologische School en Curator van de Vrije Universiteit is.

Dus heeft Curator Dr van Es ook voor de belangen er Theologische School en van hare Hoogleeraren op e beste wijze te zorgen, evenals en even goed als voor ie van de Vrije Universiteit?

Ja. Heeft hij dat in dit stuk gedaan? Neen.

Integendeel.

Hij heeft wel zooveel hij kan, zoo niet meer dan geoorloofd is, den (emeritus-) Hoogleeraar van de Vrije Universiteit in bescherming genomen, maar tegen den Hoogleeraar van de Theologische Schoul niet alleen verdenking, en dat van zoo ernstig karakter, gekoesterd, doch in zijn courant gepubliceerd, en kan daardoor den goeden naam van Prof. Schilder schaden, zijn onderwijs verdacht maken, en daardoor ook de belangen der Theologische School benadeelen.

Weet hij dan niet, wat een curator eener inrichting niet óf wel mag of moet doen ten aanzien van die inrichting?

Dat schijnt wel zoo.

Maar zijne handelwijze ten aanzien van den (emeritus-) Hoogleeraar van de Vrije Universiteit doet zien dat hij het toch wel weet, al overdrijft hij het goede dan ook wellicht.

En wanneer het verder het doen der Professoren Hepp en Kuyper tegenover Prof. Schilder betreft, strekt hij gedurig zijn hand beschermend over de twee eerstgenoemden uit.

Toen ook vóór eenigen tijd eene vraag uit den ring Eindhoven tot de Curatoren van de Vrije Universiteit kwam en deze ook gepubliceerd werd, kwam Dr W. A. van Es daartegen op: het moest in den organisatorischen weg. Dus moest er geene publicatie in de bladen aan gegeven zijn, volgens hem.

Hij weet dus wel hoe het behoort, wanneer het de Vrije Universiteit betreft, ook al gaat hij daarbij mogelijk wel eens wat ver.

Daarom schijnt hij toch ook wel te weten, hoe een curator ten opzichte van de inrichting met hare personen, waarvan hij curator is, behoort te handelen.

En dan toch zoo doen ten aanzien van de Theologische School en één barer Hoogleeraren?

Ja. Dat is vreemd.

Ja. Dat is ongeoorloofd.

Ja. Een Curator van de Theologische School heeft natuurlijk, evenals die van de Vrije Universiteit, acht te geven op het onderwijs der Hoogleeraren.

(Zie vervolg op blz. 116.) '

U6 En dan kan het zeer wel zijn, dat het gegeven onderwijs bedenking bij hem werkt of vindt, en erger.

Maar dan behoort hij daarover met dien Hoogleeraar te spreken, en wanneer het dan verder noodig blijkt, zijne bezwaren in te dienen bij het Curatorium, dat er dan over handelen moet, en zoo hij daarbij geene bevrediging vindt, de zaak aanbrengen bij de e.v. Generale Synode, zonder er dan over te schrijven in de bladen. En allerminst mag hij met voorbijgang van dat alles maar dadelijk zijne verdenking („lettende op de huidige kerkelijke geschillen onder ons... niet zonder zorg") publiceeren, en dat zonder eenig bewijs, laat staan behoorlijk geargumenteerd betoog.

Heeft deze Curator van de Theologische School dan geen bezwaar ingediend bij Prof. Schilder?

Neen.

Heeft hij ook geen gemotiveerd, goed geargumenteerd bezwaarschrift ingediend bij het Curatorium?

Neen. Integendeel.

In het Curatorenverslag van de Theologische School, dat vóór enkele maanden uitkwam, lezen wij in art. 15 Tan de vergadering op 4 en 5 Juli j.l.: „Aan de Hoogleeraren wordt medegedeeld, dat de verslagen aangaande college- en examenbezoek, door de curatoren in het afgeloopen schooljaar gebracht, en waarover in comité- Tergadering is gerapporteerd, tot groote voldoening en tevredenheid der curatoren hebben gestrekt", blz. 34.

Tot die Curatoren behoort ook Dr W. A. van Es. Hij is lid zelfs van het moderamen.

Hij was ook op deze vergadering, en ook ter genoemde comitévergadering, aanwezig.

Sedert die vergadering en verklaring is door Prof. Schilder niet anders geschreven, dan wat van hem toen ook al bekend was.

Curator Dr W. A. van Es beroept zich trouwens ook niet op latere schrifturen van Prof. Schilder. Hij noemt zelfs geene enkele plaats. Het is maar eene uiting van verdenking zonder eenige de minste bewijsvoering.

Zoo iets schijnt tegenwoordig in de mode te zijn.

Beschuldigen, maar met ter zijde lating van behoorlijke, nauwkeurige, strikte bewijsvoering.

Groote woorden. Omsluierde woorden. Halve aanwijzingen. Doorzichtige aanduidingen, maar niet zoo concreet, dat men er houvast aan heeft. De schrijver zorgt zich buiten schot te houden. En geene degelijke argumentatie.

Hoe dit zijn moge, wanneer Curator Dr W. A. van Es na de Curatorenvergadering en na (ook) zijne verklaring van 4 en 5 Juli j.l., bedenking en verdenking tegen Prof. Schilder gekregen had, zou hij het nog niet op deze wijze hebben mogen publiceeren, zonder eerst Prof. Schilder en het Curatorium der Theologische School er behoorlijk mede in kennis gesteld, en samenspreking er over gevraagd en gehad te hebben.

Hij is toch Curator van de Theologische School met hare Hoogleeraren, tot wie Prof. Schilder behoort.

Vreemd doen daarom van eenen Curator van de Theologische School.

Veroordeelenswaardig doen van dezen Curator. Heel ander doen dan hij als Curator der Vrije Uni- •ersiteit ten aanzien van hare Hoogleeraren betracht.

S. GREIJDANUS.

Ovet hiSiarchie.

In zijne artikelen De drieërlei macht schrijft Prof. Dr H. H. Kuyper in „De Heraut" van 25 Dec. j.l.: „En is het vaststellen van zulk een Kerkenorde, die heel het kerkelijk leven regelt, en waaraan alle kerken gebonden zijn, dan niet een uitoefening van de regeermacht, die aan de meerdere vergaderingen toekomt. Een regeermacht, die niets met hiërarchie te maken heeft, omdat die Kerkenorde niet van boven af aan de kerken opgelegd is, maar door de kerken zelf in Synode samengekomen, wordt vastgesteld".

Merkwaardige uitspraak in meer dan één opzicht. Vooreerst omdat hiermede toegegeven wordt, dat dus de overeenkomst der kerken, die vastgelegd wordt in de kerkenorde, de grondslag van de regeermacht der meerdere vergaderingen is.

Daarom hebben de meerdere vergaderingen zich ook aan die kerkenorde, zoolang zij niet gewijzigd is, in de uitoefening harer regeermacht te houden, zonder zich daarbuiten vrijheden te veroorloven naar dit of dat geval in vroeger tijden.

Maar merkwaardig is deze uitsjjraak vooral om de motiveering, waarom in dergelijk geval er niet van hiërarchie gesproken kan worden: omdat die kerkenorde niet van boven af aan de kerken opgelegd is, maar door de kerken zelf in Synode samengekomen, wordt vastgesteld.

Dus: de eenstemmige vaststelling sluit hiërarchie uit. Hiërarchie zit dus niet in den aard van bepalingen, in de wijze van uitoefening van regeermacht, in de onderlinge ordening van ambtsdragers, maar in de wijze, waarop eenig kerkelijk regeerstelsel in werking is gekomen.

Welk stelsel van kerkregeering men ook aanvaarde, als het maar door de kerken in Synode samengekomen, is vastgesteld, dan is het deswege niet hiërarchisch.

Maar hoe nu in de vroege eeuwen het pauselijk stelsel van kerkregeering moge zijn opgekomen, thans, en reeds eeuwen, wordt dit stelsel dan toch wel door allen, die tot de Roomsche kerk behooren, gewild, ambtsdragers, en, zooals men daar spreekt, „leeken".

Dat pauselijke stelsel zal daarom ook moeilijk meer hiërarchisch genoemd mogen worden.

Natuurlijk zijn er in de Roomsche kerk vVel, die dit of dat wat anders wilden hebben. Maar waar zijn de­ zulken niet. Dat kan hier geene verandering van algemeene aanvaarding van, en instemming met, het pauselijke stelsel van kerkregeering, in de Roomsche kerk geven.

En bij de Hervormde Kerk is het stelsel van hare regeering wel door Koning Willem I opgelegd. Maar daarna als telkens en telkens weer door de machthebbers in die kerk aanvaard. Velen willen wel wat anders, het is zoo. Doch wanneer het er dan op aankomt, om eenige verandering in dat regeerstelsel te brengen, dan kiest toch de meerderheid telkens weer voor het bestaande, ook nog weer in het jaar 1938.

Met het oog daarop zal dan ook het Synodaal bestuur der Hervormde Kerk bezwaarlijk meer hiërarchisch genoemd kunnen worden.

De fout in de redeneering van het medegedeelde citaat is, dat voorbijgezien is, dat de kerk niet van menschen is, maar van Christus, en van Hem alleen. Hij stelt de ambten in, en bepaalt de macht dier ambten. En geen mensch heeft dienaangaande iets te bepalen, ook de kerken te zamen, in Synode samengekomen, niet. En elke regeling van die ambtsmacht, die aan haar meer macht, en hooger gezag, toekent, dan Christus er aan verbond, is hiërarchie, ook al is die regeling gemaakt door de kerken zelve in Synode samengekomen. Evenzoo is hiërarchie elke machtsoefening van eenig ambt, buiten de door Christus gestelde grenzen of perken.

De eenstenamigheid van alle kerken, de vaststelling door eene Synode, heeft hier niets te beteekenen. Het komt er maar alleen op aan, welke ambten Christus ingesteld heeft, en welke macht Hij aan die ambten verleend heeft.

En elk gaan daarbuiten, om over de door Christus gestelde grenzen heen, en als boven de door Hem verleende maat, ambtsmacht uit te oefenen, door wien ook, of door welke meerdere vergadering, al is het ook door eene Synode, en al gebeurt het volgens eene door de kerken in Synode samengekomen vastgestelde regeling, is hiërarchie, en daarom te verwerpen.

De vraag is niet: wat hebben menschen verordend. Ook niet: hebben de kerken in Synode samengekomen, het vastgesteld.

Maar dit is de vraag: is het overeenkomstig de instelling van Christus.

Dat geldt ook ten aanzien der meerdere vergaderingen. Voor hoever heeft Christus die ingesteld of in Zijn Woord doen aanwijzen.

En welke macht heeft Hij aan haar gegeven.

Eene eigene, zelfstandige, van de kerken onafhankelijke, boven de kerkeraden staande, en autoritatief hun gebiedende, macht?

Zoo ja, laat men dit dan degelijk en duidelijk bewijzen uit de Heilige Schrift.

S. GREIJDANUS.

Hnip opleiding predikant Argentinië.

De oproep in het vorige nummer bleef niet onbeantwoord. Per girobiljet no. 45 kwam namelijk onder meer een gift van f 1, — binnen, afkomstig van D. K. te K. en bestemd voor hulp opleiding predikant Argentinië. Den gever hartelijk dank!

We herinneren nog even aan het gironummer van

prof. Schilder: 127278.

L. DOEKES.

De Groote CatecMsmms van Zadiarias Ursinus. (XVIII.)

187. V/at verbiedt het?

Alle verachting, verbastering en eigenwillige belemmering van den dienst (der Kerk).

188. Waarom wil God, dat een eekere tijd bestemd wordt voor den dienst der Kerk?

Ten eerste, wegens onze zwakheid, daar wij ons anders zelden aan de overdenking van Goddelijke zaken geheel zouden overgeven.

Ten tweede, opdat zij van hun arbeid zouden rusten, die onder de macht van vreemden staan.

189. Waarom had God onder het volk van Israël den zevenden dag voor Zijn dienst bestemd?

Omdat Hij op den zevenden dag opgehouden had van 't werk der schepping.

Dientengevolge wilde Hij, door de heiliging van dezen dag. Zijn volk leeren, dat ook zij van hun werken, d.i. van hun zonden, zouden aflaten, en zich aan de overweging van de Goddelijke werken zouden overgeven.

ISO. Zijn wij ook aan den zevenden dag gebonden?

Neen, wij niet; omdat Christus door Zijn komst de Mozaïsche ceremoniën heeft afgeschaft. Maar wij moeten zooveel in ons vermogen is^), den tijd en de orde in den (openbaren) eeredienst, als noodzakelijke kerkelijke verordening, onderhouden, zonder evenwel te gelooven, dat deze tot den dienst van God behoort^).

G. B.

Want thans is in de Christelijke Kerk niet minder dan eertijds in de Joodsche een zekere dag noodig, waarop het Woord Gods onderwezen en de sacramenten in het openbaar bediend moeten worden. Ondertusschen zijn wij niet verbonden om den Donderdag, den Zaterdag of den Woensdag of zekeren anderen dag te houden.

De Apostolische Kerk heeft daarom, om zich van de Jood-, sche synagoge te onderscheiden, naar de vrijheid haar door Christus gegeven, voor den zevenden dag den eersten vej. kozen, wegens een deugdelijke oorzaak, omdat n.l. op dien dag de opstanding van Christus geschied is, door welke de geestelijke en innerlijke sabbath in ons begonnen wordt. In het kort, wij zijn aan den sabbath gebonden, ten aanzien van zijn zedelijk karakter, en ten aanzien van zijn ceremonieel karakter in het algemeen, maar niet in het bizonder, dat is, wij moeten een of anderen dag hebben, waarop door de Kerk onderwijs wordt gegeven, en de sacramenten worden bediend, maar wij zijn niet gebonden aan een bepaalden (vasten) dag."

Evenzoo oordeelt ook Calvijn in zijn Catechismus (Zondas 26 en 27). _ ^

Nadat hij aangewezen beeft dat het vierde gebod is afgeschaft, voor zoover het ceremonieel is, omdat wij de vervulling in Jezus Christus bezitten, stelt hij de vraag: „Wat blijft er dan voor ons over? " en antwoordt daarop: „Wij moeten de in de kerk geldende orde in acht nemen, n.l. luisteren naar het Woord des Heeren en deelnemen aan de algemeene gebeden en de sacramenten, en de geestelijke orde, die onder de geloovigen geldt, niet overtreden."

Tie Wederdoopers gingen in de dagen van Calvijn en Ursinus zóóver, dat zij èlle onderscheid tusschen de dagen der week veroordeelden. Zij beriepen zich op Col. 2:16, Gal. 4:10 Rom. 14:6. Hiertegenover merkt Ursinus o.a. op, dat de Kerk den eersten dag niet onderhoudt z.a. Israël den zevenden dag onderhield. De Kerk heeft den eersten dag gekozen, niet omdat het noodzakelijk was dezen dag te nemen, noch omdat God dezen dag bevolen heeft, maar de Kerk heeft in vrijheid ge. kozen, onder de leiding van Gods voorzienigheid.


1) qua scriptura infallibiliter vera esse intelligitur veritate ^eoJzvsvGToy, quatenus scriptores sacri historice exponentes omn dogmata, consilia, dicta, facta, sive bona sivê mala, quae bibliis continentur, ex ore et per immediatam Dei revelationem ilia sccepisse et absque ullo errore nobis exhibuisse creduntur.

Bij H. Heppe, Dogm. de evangel, reform. Kirche, 1861, S. 22 f.

2) qua ipsa rerum materia scripturis contenta (exempli gr. consilia, dicta, facta), praeter sui notitiam, etiam obligant et constringunt conscientas nostras ad fidem, observationem et imitationem eorum, quae ibi credenda, observanda et imitanda dicuntur, a. w. S. 23.

3) His praemissis dicimus, totam scripturam esse authenticam authentia historiae, h.e. iniallibilem et ^eÓTivsvozov veritatem- pe omnes et singulas eius partes esse diffusam, ita ut scriptores non private suo impulsu et libitu, sed dictante Spir. Sancto omnes et singulas sententias quod ad rem et quod ad phrasin protulerunt, a. w. S. 23.

1) pro virili. 2) absque tarnen divini cultus opinione. Ursinus was evenals Calvijn van oordeel, dat de N.T.sche Gemeente niet door God zelf gebonden is aan het onderhouden van een bepaalden dag (den Zondag).

In zijn Èxplicatio catechetica, vi^aaruit het z.g. „Schatboek" is voortgekomen, mierkt Ursinus o.a. op (Opera, I, kol. 360 v.v.): „Hoewel de ceremoniëele sabbath in het Nieuwe Testament afgeschaft is, blijft de moreele sabbath tot op heden van kracht en heeft ook op ons betrekking, evenzoo 't karakter van de ceremoniëele sabbath, in zooverre als een zekere tijd aan den dienst (der Kerk) moet toegewezen worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's