GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EVEN PARKEEREN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EVEN PARKEEREN.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de historisclis iljn.')

Warmeer ik als jongen snuffelde in het bockenkastje van mijn vader of rondspeurde in de laden van het oude kabinet, trof ik daarin — naast de gescliriften van de vaders Yan Velzen en Helenius de Cock, van mannen van gezag in die dagen als Beuker en Littooy, naast gescliriften der „jongeren" als Lindeboom en Bavinck — ook eenige gescliriften aan van WORMSER. En ziet — na zoovele jaren — ligt een boek van Wormser in herdruk voor mij.

Na zooveel jaren! Ongeveer tachtig jaar geleden verscheen dit werk voor de eerste maal. Maar — dat valt bij de lezing als een markante ontdekking op — het had' evengoed in het jaar 1939 voor het eerst kunnen verschenen zijn.

Want de vragen waarover wiji nu denken en sprelcen, die van subjectief en objectief, van voorwerpelijk en onderwerpelijk, van Verbond en geestelijk leven, van theologie en kerk — zij wordten allo in dit boek aan de orde gesteld. Terecht schrijft de heer A. Zijlstra in zijn woord vooraf: Womiser voert met de Icracht des waarachtigen geloofs den strijd tegen het subjectivisme, dat hij toen in de kerk ontwaarde. Bij de lezing van zijn boek kwamen mij weer tal van de krachtige uitdrukkingen voor den geest, waarin de vorige generatie positie koos tegen een ieder, die in dö menschelijke vroomheid zijn uitgangspunt zocht. Zelfs een novellistisch boek als van Maclaren „Flarten van Goud" kon geen gimst vinden in hun oogen, want, zeiden zij nuchter: wij hebben geen harten van goud! Verbondsgewijs onder de scliuld gekomen en Verbondsgewijs gerechtvaardigd, dat waren uitdrukkingen die ik meermalen uit de gesprekken opving en die onuitwischbaar in mijn ziel zijn gebrand.

Dé inhoud van dit boek van Wormser zou ik kunnen onderbrengen onder drie hoofdjes: Leer de Kerk haar Doop verstaan en zij' is gered! Leer mijn ziel haar Doop verstaan en zij is gered! Leer de natie haar Doop verstaan en zij' is gered!

Alleen over het laatste wil ik hier nog iets zeggen. Wormser legt sterk den nadruk op het christelijk karakter van onze natie. Bij de Innere Mission, wier geboorteuiu- hij beleefde, wil hij van den Doop uitgaan. Hij klaagt er over dat men voor de heidenen steeds een mild oordeel overheeft — zelfs voor de kamiibalen! — maar voor de gedoopte heidenen (welke uitdrukldng hij terecht wrajikt!) geen schijntje belangstelling koestert. Op den grondslag van het Verbond wil hij een christelijk volksleven opbouwen. Tegen hen die hooghartig tegenwerpen: het is er ook een Doop naar! wijst hij op het voorbeeld van Jozua en Kaleb. Deze gelrouwe mannen hadden precies dezelfde beloften als al de andere Israëlieten. Maar terwijl het volk het Woord des Heeren heeft geminacht, hebben zij de gewisse belofte Gods geloofd. En, ofschoon men hen om hun ruime gedachten van Gods waarheid en trouw trachtte te steenigen (een neiging die zich wel eens meer openbaart) kwamen ZIJ üi Kanaan om dat erfelijk te bezitten.

Sinds Wormsers dagen is veel veranderd, ten goede.... en ten kwade. Inzake de reformatie van Kerk en volksleven is eenerzijds veel bereikt. Zooveel dat Groen, de veldheer zonder leger, zich de oogen zou uitwrijven en Wormser zou uitroepen: Ziet gij wel, God zal Zijn waarheid nimmer krenken! Maar, er is ook een keerzijde, het getal ongedoopten is sclirikbarend toegenomen en er groeit een generatie opi, kerk-Ioos en Godloos. Tocli mogen wij nog zeggen, dat wij leven in een gedoopte natie, ja, dat wij veelszins nog leven IN EEN GEDOOPTE WERELD. Dat wil niet zeggen: in een wereld die verdienstelijk is om haar godsdienstigheid. Maar dat beteekent de Doop ook niet. De Doop is al evenmin een zegel op de godsdienstigheid van onzen vader en de kerkscliheid van onze moeder en dies op onze 50 pCt kans op de zaligheid!

Maar de Doop spreekt ons: van een anderen grond. Van het eindeloos erbarmen, dat al ons denken overtreft, van Hem Die in Zijn Vaderarmen, ons, arme zondaars, tot Zich heft! KUYPER schreef voor de tweede uitgave van dit boek in 1862:

„Meent gij met mij dat althans nog een poging moet worden gewaagd om tot ons volk als volk te gaan, dan rest u niets anders dan het eenig spoor in te slaan dat naar het hart onzer natie leidt, DOOR WELDOORDACHTE WEEROPVAT­ TING VAN DE HISTORISCHE LIJN."

N. B.

140 sitieven en in negatieven vorm", „Credo" van 18 Nov. j.l. Hij zegt daar ter nadere verklaring: „Er zijn deelen" — n.l. in de Heilige Schrift — „die ons voorhouden, wat wij niet behooren te gelooven en niet behooren te doen. Dan hebt gij dus te maken met den negatieven vorm." En ook zijn er voorts deelen, die zeggen wat wij te gelooven en te doen hebben. En daar hebben wij dan den positieven vorm. Hij meent eene schoone analogie voor deze namen te kunnen aanwijzen en schrijft: „De termen „in negatieven en in positieven vorm" staan in sclioone harmonie met wat elders in de dogmatiek en vooral in de ethiek van de norm wordt gezegd". Hij spreekt dan over de tien geboden, van welke de meeste aanvangen met: gij zult geen, of: gij zult niet.

Doch geen diep nadenken is noodig, om de onjuistlieid van dezen aangeboden term en van deze redeneering in te zien. Bij vele der tien geboden liebben wij inderdaad eenen negatieven vorm: gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben; gij zult niet dooden... Maar juist die negatieve vorm ontbreekt bij hetgeen Prof. Hepp met dien naam zou willen noemen. Nemen wij b.v. Gen. 3 : 1—5. Wij hebben daar te doen met de verleiding van Eva door den duivel, spreidende door middel van eene slang. Daarin is een stuk van negatieven vorm, zeer zeker, als de slang zegt: gijlieden zult den dood niet sterven, vs 4b. Maar Prof. Hepp heeft betoogd, dat wij niet maar stukken, doch deelen van de Heilige Schrift moeten nemen. Welnu, zoowel het deel Gen. 3 : 1—5, als ook het onderdeel daarvan vs 4, is een verhaal, in positieven voim. Evenzoo Ex. 5 : 2 en Ps. 14 : 1. Daarom is de term „Schriftgezag in negatieven vorm" niet passend, wijl onjuist. Wij zouden dan veeleer moeten hebben: met negatieve strekking. Maar ook dergelijke formuleering zou geene aanbeveling verdienen. De analogie van de door Prof. Hepp uitgedachte formuleering met hetgeen wij in de ethiek en bij acht van de tien geboden hebben, ontbreekt dus. En wanneer Prof. Hepp deze termen nog afwisselt met te spreken van „negatieve normativiteit" en „positieve normativiteit", „Credo" van 25 Nov. en 2 Dec. j.l., wordt het niet beter. Want de vraag moet dan gedaan worden, wat dat is. Van eenen negatieven vorm weten wij. Ontkent iemand iets, dan geeft hij een antwoord in negatieven vorm. Maar negatieve normativiteit zou etymologisch moeten beteekenen: overeenstemming met eene norm in negatieven zin of richting. En dat zou dan wel moeten zeggen: overeenstemming met eenen verkeerden, met het goede strijdigen, norm. Dit zou echter misschien wel kunnen gelden van stukken als: gijlieden zult den dood niet sterven. Gen. 3 : 4b; er is geen God, Ps. 14: Ib, maar niet van het geheel of deel, waarvan die stukken slechts brokken zijn. Het geheel of deel: De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God, is positief van zin, zoowel als van vorm, doch heeft eene negatieve, verbiedende, strekking, om ons te vermanen niet in dwaasheid zoo te spreken. Evenzoo Job 3 : 1 v.v.

Moge daarom de terminologie van auctoritas historiae en auctoritas normae niet ideaal zijn, niet volledig noch zonder onvolkomenheden, de door Prof. Hepp daarvoor in de plaats als betere terminologie aanbevolen formuleering is nog minder bevredigend, wijl onjuist, en bovendien moeilijk te doorzien. Prof. Hepp schrijft: „Ik deel Bavincks critiek volkomen. Maar ik meen, dat wij in zijn beschouwing nog een stapje verder moeten gaan. Vooral in een tijd, die zoo critisch gestemd is, als de onze en waarin velen wel afbreken, maar niet bouwen, zie ik het als een plicht positieven arbeid te verrichten. Ook in deze moet de progressiviteit worden nagejaagd", „Credo" van 11 Nov. j.l.

Maar wij kunnen zien, dat ook Prof. Hepp wel critiek op het gegevene of van de vaderen tot ons gekomene, laat ons zeggen de gangbare zegswijze, oefenen kan, maar niets beters daarvoor in de plaats heeft kunnen geven. Wat hij ons aanbiedt is nog minder te gebruiken. Zijn positieve arbeid in dezen moet eene mislukking heeten. En wat hij als werk van progressiviteit wil aanduiden, blijkt reeds bij de eerste poging om eenen stap vooruit te doen, eene struikeling.

S. GREIJDANUS.

De kerken in Sjmode saamgekomen. (III.)

Het heerlijke beginsel en schoone ideaal, dat in de uitdrukking „de kerken in Synode saamgekomen" onder woorden wordt gebracht, is dus zelfs in ons kleine landje ten aanzien van onze Gereformeerde Kerken niet ten Tolle te verwerkelijken.

Dat zou slechts mogelijk zijn aan enkele kleine kerken te zamen. En wanneer wij ons beperken tot de ouderlingen, konden nog maar de kerkeraden van een gering aantal kerken samenkomen om synodalen arbeid tB verrichten.

De gemeenschappelijke samenwerking onzer kerken om onderlinge verhoudingen te regelen en gemeenschappelijke zaken te beslissen, kan niet anders dan door afvaardiging en in saamvergadering van. afgevaardigden geschieden.

Maar daardoor houden onze particuliere en generale Synodes ook op in eigenlijken zin samenkomsten van onze kerken te zijn.

Wij noemen ze wel zoo met het oog op de bedoeling, en vanwege het beginsel en ideaal, dat ze doet houden. Maar zij zijn het in wezenlijken zin niet.

Zij zijn slechts samenkomsten van afgevaardigden. En de Classisvergaderingen wel van afgevaardigden van de kerkeraden, en uit de kerkeraden. Maar de particuliere Synodes uit afgevaardigden van de Classesvergaderingen. En de generale Synodes van afgevaardigden van de particuliere Synodes. •

Bij de Classesvergaderingen hebben wij eene afvaardiging rechtstreeks door de kerkeraden. Doch bij de particuliere Synodes eene getrapte afvaardiging. Niet eene rechtstreeks door de kerken of kerkeraden, maar slechts door de Classesvergaderingen. En bij de generale Synodes komt eene dubbel getrapte: classes—partic. Synodes—gener. Synodes.

Onze particuliere en generale Synodes zijn dus geene samenkomsten van kerken.

Wel vergaderingen voor kerkelijke doeleinden. En ook wel samenkomsten van afgevaardigden uit kerkelijke vergaderingen, vergaderingen op kerkelijk gebied en door kerkelijke personen.

Maar toch slechts vergaderingen van afgevaardigden, geene samenkomsten van kerken in den eigenlijken zin.

Het is noodzakelijk en van beteekenis, deze werkelijkheid goed in te zien en steeds voor oogen te houden. Dat moet allereerst wel geschieden door de afgevaardigden ter classicale en synodale vergadering.

Maar dat moet verder ook door alle leden onzer kerken gedaan worden.

Wij moeten ons ook hier niet door woorden en zegsmanieren en voorstellingen van het zien der werkelijkheid laten terughouden, doch ook in dezen de waarheid, de wezenlijkheid, ons goed indenken en voor den geest houden.

Want daaruit volgt, dat hetgeen door zulke Synodes besloten of bepaald wordt, nog niet zonder meer gezegd kan worden door de kerken gewild of goedgevonden te zijn.

Al moet het door Synodes bepaalde krachtens de onderlinge verbintenis der kerken in hare kerkenordening ook voor de kerken gelden tot mogelijke wijziging van besluit volgt, en natuurlijk voorzoover een synodaal besluit niet in strijd is met Gods Woord, zoo kan de meoning der kerken, haar innerlijke overtuiging, wel eene andere zijn dan die der algevaardigden ter Synode.

Afgevaardigden zijn geene kerken, ook al zijn zij door classicale en synodale vergaderingen gedeputeerd.

En daarom zijn samenkomsten of Synodes van zulke afgevaardigden nog geene samenkomsten of Synodes van kerken.

Bij de classicale vergaderingen hebben wij echter nog niet alleen, dat de afgevaardigden rechtstreeks door de kerkeraden gedeputeerd worden, maar ook, dat het classicaal agendum vooral in de kerkeraden besproken wordt of althans kan worden, en dat daarna verslag van de classicale vergaderingen in de kerkeraden wordt uitgebracht, die desnoods terstond met bezwaren kunnen komen voor eene volgende classicale vergadering. Maar zulks gaat bij particuliere en generale Synodes niet. Daarbij is geene rechtstreeksche band of gemeenschap van kerkeraden met Synodes. Daar is tusschen beide de getrapte of ook dubbel getrapte afvaardiging. Dergelijke afgevaardigden-samenkomsten of - Synodes zijn dus geene samenkomsten of Synodes van kerken, en moeten daarvoor ook niet aangezien worden. Het verschil moet steeds helder voor oogen staan en bedacht worden ook wel vooral door de afgevaardigden zelven.

De afgevaardigden ter particuliere en generale Synode ontvangen eenen credentiebrief mede. Die bevat de verklaring, dat zij wettig afgevaardigd werden en recht tot het nemen van zitting ontvingen. Want zij komen ter Synode niet voor zich als personen, ook niet als ambtsdragers, hoewel zij ambtsdragers zijn, maar als afgevaardigden.

Soms hebben zij ook eene instructie bij zich om dit of dat ter tafel te brengen.

Maar gewoonlijk hebben zij geen vastomschreven voorschrift mee gekregen om zus of zoo te bepalen of te besluiten.

Dat gebeurt maar zeer zelden. Nu kunnen deze afgevaardigden zich heel vrij van de kerken gevoelen, en meenen, dat zij met het gevoelen of begeeren of de overtuiging der kerken al weinig of niets te doen hebben, maar dat zij met de andere ter Synode afgevaardigden het wel zullen uitmaken en bepalen, en dat dan de kerken dit maar hebben goed te vinden en op te volgen.

Zij zijn te zamen de „meeste" vergadering onzer kerken, hare opperste regelaars, aan geen bepaald stemmandaat gebonden. En wat zij dus goedvinden en vaststellen, zou het goedvinden en vastgestelde der kerken zijn, of dat anders maar moeten zijn.

Zulk eene meening en houding zou gansch verkeerd zijn.

De afgevaardigden hebben steeds te bedenken, dat zij niet de kerken zijn, en dat hunne samenkomsten oj Synodes nog geene Synodes der kerken zijn, en dat zij bij al hun beraadslagen en besluiten maar niet enkel te vragen hebben, wat zij persoonlijk, of wat zij met een kleiner of grooter aantal medeafgevaardigden, denken en willen, doch wat leeft in de kerken, om daarnaar hunne adviezen en het bepalen hunner stem te regelen, natimrlijk in gebondenheid aan Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis.

In dit laatste geval zal eene afgevaardigden-Synode zakelijk iets meer kunnen beantwoorden aan, of overeenkomen met, eene kerken-Synode, wat werking en vrucht betreft.

De kerken kunnen, om hare gemeenschappelijke zaken en onderlinge verhouding te bespreken en te regelen, niet anders-dan door af gevaardigden dit ^oen.-

Dat brengt gevaren mee, groote gevaren, van mogelijke hiërarchische overheersching.

Doch kan dan het systeem van samenwerken door afgevaardigden-Synodes al niet vervangen worden, zoo kan toch de werking van dat systeem meer of minder gelukkig zijn. Die kan beter of slechter wezen, en in meerdere of mindere mate het heerlijke beginsel en ideaal van het samenkomen in Synodes van kerken practisch tot zijn recht laten konaen.

Een eerste vereischte is, dat de afgevaardigden zich niet los voelen, noch zich gedragen als waren zij los, van de kerken en haar leven en overtuiging, en als stonden zij boven de kerken, die maar hun gevoelen aan die kerken mochten opleggen.

Andere punten waarop verbetering van de werking van dit systeem van afvaardiging mogelijk is, komen verder aan de orde.

S. GREIJDANUS.

„Kerkelijk besef" en „De Catechese naar Galvijn".

Op de Groningsche ouderlingen-conferentie spreken .s. Woensdag Ds J. W. Tunderman van Helpman over „ K e r k e 1 ij k besef" en Drs M. B. van 't Veer van roningen, over „De Catechese naar Calvijn". e geven hier de stellingen, die ze zullen bespreken: '

I. Kerkelijik besef Is — anders dan het kerkbegrip — niet een zaak van theoretische onderscheiding, maar van concrete erkenning van Christus' werlben in Zijln gemeente. Alle geloovigen moeten daarom tot dit besef worden opge'Tekt. II. Kerkelijk besef wordt bij ons gevonden, wanneer we ernst maken met d© belijdenis onzer Kerk in Zondag 21 H. C. en Art. 37—32 N. G. Kort samengevat zeggen deze jbelüüenisuitspraken, dat Christus door Zijln Woord en Geest Zijn kerk vergadert en dat Hij! Zicih biji deze vergadering bedient van de ambten, 'die Hij heeft ingesteld.

III. Het zuiver houden van het kerkelijk besef wordt van twee zijden bedreigd:

a. Het O'bjectivismie beeft geen oog voor deze vergadering der kerk door Christus, maar sluimert in bij de „gegevenheid" van een bepaald kerkelijk instituut. Wie het kerkelijik besef verobjectiveerd heeft, ihoudt aan dit instituut vast, ook als dit ziobzelf zoefct, de vergadering der kerk door Christus niet dienen wil, maar zich deformeert en ihet werk van Cbristus tegenstaat (kerkisme).

b. Het subjectivisme 'heeft evenmin oog voor het kerk-vergaderende werk van Christus en sluimert in bij de „gegevenheid" van persoonlijik© vroomheid. Wie het kerkelijk besef heeft versuibjectiveerd, ziet in het kerkelijk instituut een zaak van uitwendige organisatie, die.van minder beteekenis is voor het leven 'der geloovigen en zelfs in vele gevallen de persoonlijke vroomheid schade doet (sectarisme).

IV. Kerkisme en sectarisme leggen b e i d e a het zwaartepunt in het schepsel: kerkisme in een bepaald instituut en sectarisme in persoonlijke vroom'heid.

V. Een zuiver kerkelijk begrip woïdt daarom niet verkregen, wanneer we ons - zouden beijveren om het midden te houden tusschen objectivisme (kerkisme)_ en subjectivisme (sectarisme). O'bjectivisme en

subjectivisme zijn 'geen eenzijidigheden, maar zonden. VI. Wie zoekt naar een zuiver kerkelijik beset, sluimert niet in bij de een of andere „gegevenheid", maar onderwerpe 'zdoh aan Christus in den hemiel. Die op aarde Zijta kerk vergadert. Hijl weet geroepen te 'Zijn tot voortgaande reformatie om met voortdurende belijdenis van ontrouw en schuld steeds meer dienstbaar te zijn aan 'bet werk van Christus in de vergadering Zijner kerk. En:

I. De groote invloed, die 'de oateohetiscbe beginselen en arbeid van Calvijn eeuwenlang op de catechese der Refo'rmatie heeft uitgeoefend en nog uitoefent, vereisoht bij de herleefde Calvijn-studie een aparte beschouwing over de „Catechese naar Calvijn"'.

II. D© ijver voor en vaste 'doorvoering ram. het catechetisch onderricht, als ook de opstelling van de beide catechismi door Calvijn, bewijzen, dat hiji de catechese als een doT bel angrijlks t e deelen zag van het ambtelijk werk.

III. Van het onderwijis in den Catechisimns zal afhanigen het bestaan van de Ke r k. Zooals verval van 'de catechese een list van den duivel is om de Kerk te vernietigen, kan de Kerk des Heeren alleen gebouwd en bewaard worden als deze „heilige dienst" getrouw wordt onderhouden. Elke po'ging om de catechese dienstbaar te stellen aan een religieus individualisme is hier principieel verijdeld.

IV. Het object der catechese zijln de kindere-n 'des V erbonds. Het van Godswege in den Doop verzegeld Verbond brengt de Goddelijke verplichting tot het cateohetisch onderricht mee, en bepaalt tevens de ordening en b e 'h a n d e 1 i n 8 der cateohetische stof.

V. De organen der catechese zijn in de eerste plaats de ouders, dan de ambtsdragers en daarna de s c h o o 1. De K e r k heeft toe te zien, dat door de •getrouwe vervulling van ieders roeping io' dezen alle kinderen der gemeente voldoende in den cateohismns worden onderwezen.

V. De afsluiting van het cateohetisch onderricht li? ' in de bel ij'd e iü'is des geloofs.

Deze belijdenis, die zoo spoedig mogelijk moet worden afgelegd, behoort noodzakelij'k op d e n D o o p te volgen; zij' is een o ip'en'baar onderzoek voot de gemieente, waarbij d© kennis van de leer des Evangelies, in den catechismus vervat, va, a beslissende beteelkenis is; en is onlosmakelijk verbonden aan de viering van het H e i 1 i 8 Avo'n dmaal.

C. V.

De Groote Catechismus van Zachaiias Ursinus. (XXI.)

212. Maar kunnen tnenschen, die allerhande zonden (in zich) toelaten, heilig' en rechtvaardig voor God zijn?

Geenszins; want die in de zonden tegen beter weten in volharden, zullen het rijk Gods niet beërven. Doch in de heiligen blijven in dit leven de erfzonde en vele zonden van onwetendheid, van onbedachtzaamheid en van zwakheid, waartegen zij evenwel strijden en voor welke zij, terwijl zij ze betreuren, vergiffenis bij God door Christus verkrijgen.

213. Daar dan zelfs de gehoorzaamheid der wedergeborenen niet volmaakt is, en de Wet allen, die niet volmaakt gehoorzaam zijn, verdoemt, hoe kan dan deze onvolkomen gehoorzaamheid Oode behagen?

Zij behaagt Gode, niet omdat ze van dien aard is, dat ze in zichzelf Hem behagen kan, maar omdat de zonden, waarmede zij besmet is, vergeven zijn aan hen, die gelooven, en zij door God als kinderen in Christus bemind worden.

214. Maar daar wij wegens deze gehoorzaamheid voor God wiet rechtvaardig zijn, ivaarom eischt God haar dan?

Ten eerste, opdat wij dankbaarheid zouden betoonen aan Hem, die ons om niet rechtvaardigt en zalig maakt.

Ten tweede, opdat in onze verzoening (met God) niettemin duidelijk openbaar zou worden, dat God een vijand is van de zonde, daar Hij niemand in genade aanneemt, dan die berouw over de zonde hebben.

215. Voorts, daar wij uit onszelven niets kunnen dan zondigen, hoe kunnen wij met het geloof en het nieuwe leven een begin maken'), en daarin volharden?

Niet anders dan door den Geest Gods, die ons vernieuwt en regeert.

216. Valt die genade aan alle menschen ie beurt of wordt ze (aan alle mensclien) ter beschikking gesteld?

Volstrekt niet. Maar alleen aan hen, die God van eeuwigheid in Christus tot het eeuwige leven heeft uitverkoren, om Zijn barmhartigheid in hen te openbaren.

217. Boet dan'God geen onrecht aan hen, aan me Hij deze genade niet geeft, dat zij kunnen gelooven en berouw hebben, wanneer Rij hen verdoemt?

Geenszins. Want ten eerste heeft niemand eerst aan den Heere gegeven, zoodat Hij hem zou moeten wedergeven; maar het staat Hem vrij te doen met het Zijne, wat Hij wil.

Ten tweede, alle menschen verdienen, door hun verdorvenheid, die zij uit Adam over zich halen, voor eeuwig van God verlaten en verworpen te worden, zoodat derhalve niemand behouden wordt dan alleen uit de onmetelijke barmhartigheid Gods.

Ten derde, alwie door den Geest van Christus niet wedergeboren worden, worden zelfs niet door eenig verlangen naar Hem bezield*). Derhalve, daar ze willens^) verloren gaan, hebben ze geen voorwendsel om over God te klagen.

Ten vierde, niet door eenige schuld van God, maar door zijn eigen wil heeft de mensch de macht (of gave) "), om God te gehoorzamen, verloren, en zich in de noodzakelijkheid van te zondigen gebracht').

G. B.

3) quomodo possumus fidem et novam vitam incoare. 4) Be quideni deserio hujus uUo tenentur. 5) eum volentes pereant. 6) facultatem. 7) se in peccandi necessitatem conjecit.

Hnlp opleiding predikant Argentinië.

Gelukkig mogen we ook deze week weer een gift noteeren. Ze kwam nog wel uit Indië; afzender was de heer L. A. Kouwenhoven te Batavia. De gift bedroeg ƒ3, —, en was bestemd als „bijdrage voor hulp pred. Arg." Hartelijk dank aan den gever, die op deze wijze de kerkgemeenschap tusschen Indië, Nederland en Argentinië heeft willen versterken. Wie wil verder hulp verleenen voor het mooie doel? Het gironummer van

Prof. Schilder is 127278.

L. DOEKES.


I) J. A. Wormser. De Kinderdoop, beschouwd met betreking tot het bijzondere, kerkelijke en maatschappelijke leven. Bewerkt door Ds J. A. Schep. N.V. Dagblad en Drukkerij De Standaard, Amsterdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

EVEN PARKEEREN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's