GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kon Jezus zondigen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kon Jezus zondigen?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door de Synode-drukte ben ik met de beantwoording van vragen, die onderscheidene onzer lezers me toezonden, vrij wat achterop geraakt, 'k Zal m'n best doen, de schade zoo spoedig mogelijk in te halen.

Naar den datum van ontvangst is dan het eerst aan de orde de vraag van H. Z. — als ik constateer dat die H. den naam „Hendrikus" vertegenwoordigt, zal vrager ontdekken, dat ik in hem nog heel goed een oud-catechisant van vóór ruim 36 jaar herken — te E., of onze Heere Jezus Christus gedurende zijn leven op aarde had kunnen zondigen.

Deze vraag is zeker niet zonder belang, al is ze —• en dat mag ik Qiier wel even herinneren — niet zóó belangrijk als deze andere, of Jezus ook inderdaad gezondigd heeft.

De laatste is door en door praktisch.

Aan haar hangt de verlossing en zaligheid van die in Christus gelooven.

De eerste is meer van theoretisohen aard. En zoo maar de zondelooshei'd van onzen Middelaar vaststaat, kan het antwoord daarop, hoe het ook moge uitvallen, de zekerheid van onzen eenigen troost in leven en sterven nooit antasten.

Ik zet dit voorop, omdat Z., naar het rtie-voorkomt, eenig gevaar loopt, de twee vragen, in haar beteekenis oor ons Christelijk geloof, niet voldoende uiteen te ouden.

Met dit al beseft hij terecht, dat ook de vraag, of hristus gezondigd kón hebben, van belang genoeg is m onder de oogen te worden gezien.

Ze is 'dat in méér dan één opzicht.

In de eerste plaats, om de eere van den persoon onzes iddelaars, en dan ook om die onzes Gods.

Want zoo Christus had kunnen zondigen, zou daaruit olgen, dat God zijnen Raad tot onze verlossing en zaligeid had gelegd in handen waarin hij niet veihg was, en at de eeuwige verkiezing der zijnen tot zaligheid een ankel besluit was geweest.

Deze overweging is, naar 't me voorkomt, reeds voloende, om zonder meer, de vraag, of Jezus heeft kunen zondigen, zoo 'beslist mogelijk in ontkennenden zin e beantwoorden.

Doch tot hetzelfde antwoord leidt ons al wat de Heilige chrift o'ns aangaande onzen Heere Jezus Christus penbaart.

• Zeker, de Schrift legt even groeten nadruk op de waarachtigheid van Christus' mensehelijke natuur als op die zijner godheid.

Maar uit Jezus' waarachtige menschheid volgt nog allerminst, al werd dit dikwijls beweerd, de mogelijkheid dat. Hü zou hebben kunnen zondigen. 'Want het ktinnen zondigen behoort volstrekt niet tot de mensehelijke natuur als zoodanig.

Zoo Adam volhard had in gehoorzaamheid, zou hij de ogelijkheid van zondigen 'teboven zijn gekomen, en geaakt zijn tot een staat van niet-kunnen-zondigen. Doch niemand zal beweren, dat hij daarmee opgehouen zou zijn m e n s c h te wezen. De idee van de menehelijke natuur ware daarmee, omgekeerd, bü bem eerst ot haar hoogste werkelijkheid gekomen.

De ontkenning, dat Jezus zondigen kon, tast derhalve zijn waarachtige menschheid niet aan, maar is, integendeel, de belijdenis, dat Hij in voller zin mensch was dan Adam, gelijk hij uit Gods scheppende hand voortkwam: dat Hij het was in den hoogsten .en rijksten zin. Ik sprak tot dusver aldoor van Jezus' mensehelijke natuur.'

En ik moet daar nu allen nadruk op leggen.

Want elke gedachte aan de mogelijkheid van zonde bij onzen Middelaar berust in den grond der zaak op de voorstelling, dat Christus was een rnenschelijke persoon, of dat er althans een mensohelijk ik in Hem was naast het goddelijke.

Dat goddelijke ik, die goddelijke persoon, kon dan, zoo denkt men het zich, niet zondigen, maar het rnenschelijke ik, de rnenschelijke persoon stond aan zoude bloot. Doch dit is een geheel valsche voorstelling.

. In de H. Schrift vindt ge daarvan geen spoor.

Wat de Schrift ons van Christus leert is, dat Hij is de eeuwige Zoon van God, geopenbaard in 't vleesch.

Zijn vleeschwording was niet, zooals allerlei kettersche richtingen leerden en nóg leeren — denk aan de Theosophie: Annie Besant met baar Krishnamurti — een zich vereenigen met een menschelijken persoon, maar een aamiemen van onpersoonlijke rnenschelijke natuur.

De Schrift weet in Christus van geen anderen persoon dan die van den eeuwigen Zone Gods, en Jezus zelf sprak van zich-zelf nooit anders. Hij was „vóór Abraham", Hij bestond „voor de grondlegging der wereld". Hij was „van den Vader uitgegaan en in de wereld gekomen".

Het was derhalve altoos de Zoon van God, die in Jezus sprak en handelde, al sprak Hij somtijds ook van zich zelf naar zijn rnenschelijke natuur, waar door Hij sprak en handelde.

En dit sluit elke gedachte, dat Jezus zou hebben kunnen zondigen, onherroepelijk uit.

Wie daaraan plaats geeft, geeft jolaats aan de Godslasterlijke gedachte, dat God ooit zonde zou kunnen doen.

Het is daarom ook begrijpelijk, dat de voorstelling als zou Jezus hebben kunnen zondigen, altoos weer gevonden wordt bij Arianen, Pelagianen en andere kettersche richtingen, die de Godheid van Christus loochenen.

Nu heeft men hiertegen wel ingebracht, dat er zoo geen plaats blijft bij Christus, gedurende den staat zijner vernedering, voor eigenlijke verzoeking en voor ernstige worsteling om te volharden in gehoorzaamheid aan den Vader, als waarvan de Schrift ons toch zoo gedurig spreekt.

Doch daarbij vergeet men dan, dat de Zoon van God, na zijn vleeschwording, gehoorzaamheid aan den Vader had te bewijzen in m e n s c h e 1 ij k e natuur. En dat er voor die mcnschelijke natviur, al was ze zonder zonde, en al kwam er daardoor nooit van binnen uit een aanritseling tot ongehoorzaamheid in 'haar op, toch, bij haar begeerte naar geluk on vreugde, keer op keer verzoeking opkwam uit het lijden, dat haar, in het doen van den wil des Vaders, in den weg trad. En deze verzoekingen waren te banger, wijl de mensclielijke natuur die de Zone Gods aannam, niet was de ongerepte natuur, als waarin Adam geschapen werd, maar de door de zonde verzwakte zooals wij haar dragen.

Als we deze dingen bedenken, kunnen we, al laat het ondoorgrondelijk mysterie van de vereeniging der beide naturen in onzen Middelaar hier ook vele vragen onbeantwoord, toch verstaan, hoe de Zone Gods, mocht Hij ook ook nooit in zonde kunnen vallen, toch niet zonder strijd heeft kunnen volharden in gehoorzaamheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Kon Jezus zondigen?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's