GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Streuvels’ Werkraenschen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Streuvels’ Werkraenschen”.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

In het vorige artikel hebben we het karakter van Streuvels' psychologie beschouwd, als noodzakelijke inleiding op de bespreking van den bundel „Weikmenschen', die nu aan de orde komt.

De bundel bevat, we zeiden het reeds, drie schet-

sen, De Werlunan, Kerstmis in Niemandsland, Het leven en de dood in den ast, en ieder van deze is, naar de boven omschreven karakteristiek, teekening van „een wereld, waar de psyche niet „gecompliceerd voorkomt"."

Het eerste verhaal „De Wierkman" is een oude bekende, dateerend al van voor den ooTlog en in „Veens Gele Bibliotheek' als een afzonderlijke uitgave verschenen.

Men herinnert zich wellicht den inhoud, als we dio met enkele woorden aangeven.

Man se, de vrouw van een Vlaamschen werkman, die sinds maanden met de pikkers in Noiord-Frankrijk vertoeft, kiijgt een biief, waai'uit een buurvroiuw liaar weet te vertellen (zelf kan ze niet lezen), dat Ivo, haar man, morgen te avond thuiskomen zal. Die tijding beteekent voor Manse en liaar groot gezin de verlossing uit allerlei ontbering: cT zal weer geld zijn, uitstaande schuld kan woeden afgedaan en dus! nieuwe, noodige dingen worden gekocht; er zal ook meer fleur komen in het schamele achterafhuisje en de grauwheid van het uitzichtlooze leven gaat opklaren. Jn haar blijdschap over deze gelukkige wending in. haar verdrietig bestaan, beijvert zich Manse om de thuiskomst voor IvO' zoo gezellig mogelijk te maken.

Ze boent het huisje van boven tot onder, hanteert de witkwast, schroht en schuurt heel den dag, en 's avonds laat maakt ze nog het beslag voor een feestbrood, waarmee de blijde inkomst gevierd worden zal. Ze is wel moe, doodmoie zelfs, maar de wil, dat alles gereed zal zijn, houdt haar aan den gang en doet haar herbeginnen, als de nieuwe dag nauwelijks is aangebroken.

Ivo komt, tevreden en gelukkig. Maar aanstonds hoort Manse de makkers, die met hem keerden, er over praten, dat hier geen werk zal zijn voor den winter en dat, als ze nog iets vinden willen, ze er gauw bij moeten zijn. In het Walenland kunnen bij de suikel'campiagne nog kraohten worden gebiuikt, maar dan moeten ze er oiok onmiddellijk naar toe.

IvO' wil er niet aan, maar Manse, hoe diep ook teleurgesteld, begrijpt, dat er niet anders opzit. En, thuisgekomen, gaat ze direct aan den gang om Ivo's kleeren, die uit den reiszak gekomen zijn, , weer in orde te brengen. En nog heeft de avond de wereld niet zwart gemaakt, oif' de makkers staan voor de deur, gepakt en gezakt weer en besloten tot vertrek.. Ze komen om IvO' te overreden mee te gaan. 't Moet en daarmee uit. Ivo aatzelt, maar Manse pakt haastig zijn rugz& k (de feestkoek gaat er mee in!) en Ivo schikt zich in 't onvermijdelijke. Hij geeft haar nog gauw het verdiende geld en gaat — zwijgend.

Zoo is het verhaal, naar een gegeven, dat geheel is van het voor Streuvels' karakteristieke type. En dan komt eigenlijk de inhoud neer op: de teekening van de teleurstelling bij Manse en IvO' beiden. ? ]e praten er niet over: wat zou dat ook baten, maar des te feller hebben ze te worstelen met zichzelf. Ze voelen beiden het moeten: een groot gezin vraagt om eten en een winter is lang en koud, 't kan en mag niet anders, maar tooh....! Als Ivo in het vallende donker weer weg gaat, te voet, moet hij herhaaldelijk zich bedwingen om niet terug te keeren en Mansa, in het weer grauw geworden, opgesierde huisje, kan van verdriet en eenzaamheid niet eten.

Men ziet het — de analyse van een „eenvoudig psychologisch geval", maar dan weergave van een bittere werkelijkheid en niet minder belangrijk, ja, sprekender misschien, dan menige ontleding van geoömpliceerd gebeuren.

't Tweede verhaal. Kerstmis in Niemandsland, heeft vooral in het eerste gedeelte die sombere' kleur der realiteit.

Niemandslalnd is een streek, waar de oorlog hoeft gewoed, en de mensehen, in afwachting van reaeeringshulp, huizen in „noodwoningen", die ze uit van overal samengeraapt mateiia, al hebben opgezet, „'t Eigen spiul" is vernield, boerenwerk' valt eenvoudig niet te do^en en nu trekken ze, met een locaaltje, naar de naburige stad. In de fabrieken daar vinden ze ten minste werk, dat ze te eten geeft.

Alaar dat werk zelf en dan voor menschen van den wijden akker en den ruimen hemel! Machines overal, stampende, razende, sissende monsters; een almosfeei-van oliestank' en beklemmende weeheid; een arbeidsprestatie, die één doode eentonigheid is en waar intusschen het gejakker van de immêreischende machines zenuw-moordende haast in brengt. En dan, als eindelijk de lange sleurdag weer voorbij is, met tientallen dringende, scheldende, grofgrappende, rauw-tierende kerels in een mieserig-verlicht wagenhok naar huis.... naar de lugubere keet van planken en ijzerrömmel, die daar in het donkere, ^ modderige, kale Niemandsland ligt, een hok zonder licht; woon-, eet-, slaapen droogruimte tegelijk!

Met waarlijk bewonderenswaardige virtuositeit leekent Streuvels de zwartheid, de vaal-grauwe naargeestigheid van dit ellendige paupersbestaan, in de ontleding van één figuur, Verhelst. Vroeger was hij een klein eigen-boertje, vrij'en oinbezorgd; nu sleept, hij zich naar en van de fabriek', verdoft, versleurd, onverschillig geworden voor alles, te lusteloos om nog aan iets dat zweemt naar levensverheffing te denken. In deze uitbeelding grijpt Streuvels met fel realisme de gestalte van den echten fabrieks-werker, zooveelste schakel in de immer rondwentelende ketting, zonder piersoonlijkheid, zonder wil, zonder blijheid of bekommering, levend dood, een mechanisme zelf.

Tot de Kerstdag komt. Omdat het moet, ook al weer uit sleur, gaat hij mee naar de Kerstviering in de kerk. En daar hoort hij zijn eigen zoontje zingen, een naïef kerstvers, kindGrlijk-eenvOiudig, maar 't grijpt hem zoo aan, dat van dat moment en voortaan zijn horizont licht is. Zijn werk doet hij als altijd, in zijn woonlteet is hij niet anders, nooit en. met niemand praat hij^ over wat in hem leeft, maar , , hij ronste en zaagde niet meer over de ellende van zijn rattenkasteel, want hij leefde in de verrukking, gelijk ieinand die den hemel open heeft gezien en aan den nasmaak van de heerlijkheid voor alles zijne voldoening vindl". Zelfs het bericht', dat de Regeering aan de herstelling van hun streek toe is, wat beteekent, dat hij weer een eigen boerderijtje krijgen zal en van zijn ellende-bestaan verlost wordt, is niet in staat hem uit zijn serene rust te brengen. Ilij ziet slechts het schitterlicht, dat voor hem opl den Kerstdag is opgegaan, maar nu „omlaaide het de heele wereld". , , Wat kon al het ander hem dan nog schelen? "

In 't bijzonder hier zien we Streuvels als den schouwer van het eenvoudig psychologi^'ch geval. Dat ééne, dat plotseling alles verhelderende', beheerscht den zwoeger volkomen en uit de ki-acht van dat eene op' zijn vergrofd gemoed wordt ook •verder al zijn zielegebeuren verklaard, 't Is dat ééne effect, dat heel zijn wezen verandert en niet langs den weg van. uitgesponnen red'eneêring, maar als een boven alles reikende invloied bezit neemt van zijn ziel. Zoo ergens, dan vindt men in deze schets een proeve van wat Streuvels' psychologie is in haar karakter en kracht.

En dan is er nog het derde verhaal. Het leven en de dood in den ast, stellig 't mooiste van dit mooie drietal.

De ast is een soort droogoven voor boonen, midden in het land. En vijf mannen hebben niets anders te doen, dan een stapiel wortelen, steeds van ver aangebracht en nimmer verminderend, af te voeren, door den snijmolen te draaien, op den ast te laden, te keeren, te wenden en boven de - ^Tjren te drogen. Ze doen dat dag in dag uif, zonder besel' meer van den naam der dagen of van de doening buiten den ast, „hetgeen zij' hier uitrichten is hef voortdurend herhalen en herdoen, het wentelen in zotten kring, het - vullen van ©en vat zonder bodem, het trappelen ter plaats, arbeiden ten ondomme, waar niemand het eind of 't begin, het doel of het nut van bespieuren kan..."

Streuvels streeft er naar in elk dezer verhalen den sterken indruk te geven van de eentonigheid, die het leven der werlanenschen vordöït en in deze schets legt hij daar in 't bijzonder den nadruk op. Zelfs 's nachts, als ze de vuren opi geregelde tijden 'm.oeten onderhouden-, - wijkt de beklemming van het sleurbestaan niet van de drogers.

En nu is het 't mooie, 't fijü-visioneele vaa dit verhaal, dat de Auteur ons ontleedt de droomonwereld van deze werkslaven, als ze, de een op ©en hoop zakken, de ander tegen eon deurpost, hun door een wekker geregeerde nachtrust van drie uren telkens (dan moeten ze de drogende hoorren weer keeren) genieten. Twee van de vijf, .jonge kerels nog, gaan 's nachts weg. Drie, niets-verlangende ouderen, blijven in de schuur: Blomme, een vereelt manneke, die in zijn Jeug'd aan de leut© zijn hart heeft opgehaald, maar nu niets meer te geinieten heeft, Hutsebolle, „de oppeirdroger", en Fliepo, een half-onnoozele, die alleen maar voor grof werk geschikt was, heel zijn leven, en in ontbering van elke levensvreugd oud is geworden.

Deze drie, in de holle spiokigheid van de overwarme oven schuur hun drie-uren slaapt ronkend, laat Streuvels nu in hun drooimwereld zien: "Blomme, die in stilte een nooiit verraden hoop koestert pp' een erfenis, droomt van een eigen boerderijtje, met een paar 'kippen en eèn varken, z ij n bezit, waar hij heer en meester over is. FliepO', de onnoüzele, droomt van een soort luilekkerland, waar het kostelijkst gebraad zoo maar aan de bo'Omen hangt, maar, juist als hij', in een boom geklommen, er na.ar grijpen wil, schrikt hij wakker yan een scho'p in zijn lenden: 't is weer tijd om de boonen te keeren! Hutsebolle, duivenliefhebher, zit op een zonnig dak naar zijn postduiven uit t© zien.

Prachtig is de tegenstellng telkens tusschen dio glanzende droo^mheerlijkheid en de broeierig-weëe werknoodzaak in het vocht-klamm© donker van den nacht. - Deze beschrijvingen lezend, is men inderdaad zelf beurtelings in de schuur en in het droomenland.

Juist na de eerste rust-onderbreking is KnO'rre de schuur binnengestrompisld, Knorre de zwerver, die wel vaker bij 'de warme vuren komt slapen en door niemand wordt gemoeid. Hij is aanstonds neergevallen (anders kan hij nog wel eens even praten en gekken met Fliepio.) en in slaap gC'zakt.

„Zijn snorken gaat als het schraven over hard hout, weg en weder". Zoo erg, zoo ongewoon is dat snorken, dat om beurten alle drie de-drogers er walcker van worden en zelfs tot Fliepo dringt het door, dat dit snorken meer heeft van .het roche-129 len van een stervende, dan van oen slapers-g'eluid. En dan komt de angst voor den dood over hen, de bijgeloovige vrees, dat de dood zelf ook ergens in een hoek zit te loeren, en ze durve-n zich niét roeren of bewegen. Blomme', helder wakker, komt tot het besef, dat hij een _geestelijke moet .gaan halen, opdat Knorre niet onbediend sterven zal, maar de angst, dat hij dan uit zijn donkeren hoek moet opstaan, weerhoudt hem. En hij blijft liggen, zich voorpratend, dat Knorie wel weer dronken zal zijn. Maar, moe en suf, ziakt hij vanzelf weer in slaap' en dan droomt hij opnieuw. Doch nu is 't een bange droom, vol van grillige sohrikbeelden; hij is gestorven en moet nu voor Grods redrterstoel staan, en dan blijkt, dat hij in zijin biecliten noO'it oprecht is geweest, zoodat het zwaarste vonnis hem wacht. Angstzweet breekt hem uit, lot hij eindelijk wakker wO'rdt. Dan is 't stil in de schuur: Knorre snorkt niet meer.

Hutsebolle, ook weer, . in den dommel geraakt, droomt, dat een man met een ratel zijn duiven verschrikt en als hij hem een slag op' het hoofd geeft, woedend over die plagerij, im de man dood neeiwalt, is het Knorre, die daar voor hem ligt! En Fliep'O droomt óók, dat hij in storm op ze© is (buiten loeit de wind) en op de golven Kno-rre's lijk drijft.

Dat alles doet de dood, die in den ast gekomen is. En alle drie zijn ze hang, liggen roerloos, tot de morgen aangrauwt ein eindelijk de beide jonge kameraden binnenko'men. Dan durven zij óók opstaan en met de anderen naar Knorre gaan zien, die daar dood ligt in den hoek. Een boodschap-naar den boer brengt spoedig volk in de schuur: Knorre wordt weggedragen en de arbeid van allen dag begint weer. Maar de verschrikkingen van den nacht grimmen de drie droiomers telkens onder 't werk weer aan. Z© houden die ecliter voor elkaar verborgen „van 't geen in de diepei'e - lagen van hun onderbewustzijn begraven ligt, kunnen ze elkander toch niets meedeeleaa". -

Dat effect is ten slotte altijd hetzelfde. Wat die door het werken verkommerde zielen beweegt, drukt, benauwt, ze reppen er niet van, ze houden het diep weg in hun. gesloten gemoed. Maar het versombert hun wezen, en het maakt ze stil, teruggetrokken, schuw. En zoo komt weer duidelijk, het karakter van Streuvels' psyöhologie naar voren, wordt óók verklaard de donkere kleur, die over zijn werk, niet het minst ook over dezen bundel ligt. Want die analyse van het eenvoudige psychologische geval brengt dan ook' niets dan somberheid en drukkende zorg - naar boven, omdat er niet anders is! Dat te verstaan, beteekent dit boek begrijpen, beteekent ook de waardij daarvan zien als proeve van literaire kunst. Niet ee-n pessimist Streuvels, maar. de realist, de kenner 'van het werkelijke leven en van den Vlaamschen werkman treedt in dezen bundel naar voren. En dan een realist van temperament!

Dit laatste blijkt vooral ook uit de taal van het boek. Die is drastisch, ruw vaak, zonder terughouding de taal van den groven werker zelf. Literair is dat niet O'njuist: zal het beeld der „werkmenschen" goed en zuiver zijn, dan moeten ze ook in hun eigen wooirdeii spieken. Maar ons, als lezers, doet het toch onaangenaam aian en zwartop-wit vloeken te lezen heeft en houdt iets afstootends, ook al verstaat men, dat ze in het gegeven verband klanken der werkelijkheid zijn. Daarom blijft - zooals schier altijd wanneer we van onze levensbeschouwing uit d© modenie literatuur bezien - ook in dezen onz'e waardeering begrensd, jjiterair genieten is nc'O'it los van religieus en ethisch denken en voelen. Theoiretiscti moge dat als eisch gesteld wo-rden, p'ractisch ki het o.i. nimmer mogelijk. En dus blijven, ook bij rechtmatig© bewondering voor uitbeelding ©n analyse, de bezwaren tegen dit boek gelden, die we niet cp grond van literaire qualiteiten verdoezelen mogen. We erkennen ©©n veelszins zeldz'ame lite-. raire schoonheid in dezen bundel, maar zijn in onze waardeering toch gereserveerd.

Naschrift. Blijkbaar ben ik in het vorige artikel onduidelijk geweest. Een lezer heeft uit mijn schrijven opgemaakt, dat ik alleen de Vlaamsclie uitgave van „De teleurgang van den Waterhoek" ken en merkt op, dat dit boek ook hier te lande is verschenen. Mijn opmerking betrof echter „Werkmenschen". Van DAT boek ken ik geen Nederlandsche uitgave, alleen die van Excelsior te Brugge. Maar die is zoo goed, dat er geen enkele reden zou zijn een bepaald-Nederlandsche editie te verlangen. „De teleurgang. ..." versoheen najaar 1927 bij L. J. Veen te Amsterdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Streuvels’ Werkraenschen”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's