GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Gods goochelaartjes”, door Augusta de Wit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gods goochelaartjes”, door Augusta de Wit.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In het vorige artikel werd gehandeld over de twee eerste schetsen uit den bundel, die de grondidee van het boek doen uitkomen en in zijn wezen en beteekenis doen verstaan. Ze spreken klare taal en getuigen voor ieder, die luisteren wil, van het ideaal, dat de Schrijfster altijd heeft bepleit.

Er is echter ook nog een derde schets in den bundel: de uitvoerigste zelfs en waarin ook het meest in woorden de grondidee staat geformuleerd.

't Is het verhaal van Herman Schepers, den muzikaal zeer begaafden jongen, die van zijn talent al vroeg blijk geeft met zijn compositie van den vlinderdans. Aan zijn opleiding legt zijn oude vader alles ten koste. Maar hij is een zwerversnaluur, die alleen in de vrijheid, bij bloemen en vlinders leven kan. En hij verlaat zijn vader, om als marskramer, zingend en genietend, de Brabantsche landouwen door te trekken. Daar vindt hij zijn liederen, daar worden zijn composities tot leven, daar brengt hij het Franciscaansche ideaal, dat hem wenkte uit de boeken, in practijk. De Schrijfster, die hem van vroeger kent, ontmoet hem en spreekt lang met hem. En zoo hoort zij en hooren wij uit den mond van dezen naluurenlhousiast bij uitnemendheid de goedheid en den rijkdom van een leven in en uit de natuur ..aangeprezen..'t Is de Franciscaansche idee van liefde en verloochening, die als het geheim wordt verklaard, dat de menschenziel en de natuur verbindt en de Francis-

caansche natuurverheerlijking, die als de zuiverste geluksbron wordt aangewezen.

Niet te ontkennen echter is het, dat de lijnen van dit verhaal ietwat vaag en onduidelijk zijn. Evenals in de andere schetsen is ook hier het ideaal geteekend in een historische en in een hedeur daagsche figuur, die, als gelijken naar den geest, ook naast en met elkaar worden beschouwd. De historische figuur is hier Franciscus, wiens levensgedachte en leven spraclijk dan ook uitvoerig worden uiteengezet bij monde van Herman Schepers, zijn modernen navolger. Maar nu overheerscht zoozeer het historische beeld, dat trouwens reëel is en op de bestaande gegevens berust, dat het andere onwezenlijk wordt en onwaarachtig gaat lijken van kleur. Daarmee gaat teloor het overtuigende in de figuur van Herman Schepers, dat er wèl is in die van den vlinderzoeker en den Padrino. Hij is meer verpersoonlijking dan persoon, meer theoretische vinding dan levend mensch, en terwijl bij de beide anderen de daad getuigt van hun ideologie, een heel leven van ontbering lang, spreken bij Herman Schepers eigenlijk alleen de, zeer overvloedige, woorden. Daarom acht ik deze schets de minst geslaagde en, ondanks de veéTvüldigheid van beredeneering, dé minst duidelijke. Ongetwijfeld heeft ze prachtige bladzijden, beide naar vorm en naar inhoud. En ook is mooi geteekend de Franciscaansche achtergrond. Maar ze is niet een gegroeide eenheid, niet een vanzelf opgebloeide bloem.

Uit alles wat ik zei, moge duidelijk geworden zijn, wat het boek „Gods Goochelaartjes" is en heteekent. Oók, dat het is een echt Augusta de Witboek, dat op typische wijze de karakteristieken draagt van haar werk. Wiant niet slechts is bet hoofddenkbeeld van „Orpheus in de dessa", „De Godin die wacht" e.d. in zijn meest positieven vorm er in uitgewerkt, ook al de andere karaktertrekken zijn er in te vinden. Bijvoorbeeld spreekt ook hier telkens weer haar stenke afkeer van den Compagniegeest, in het als terloops vertellen van de schandelijke practijken van geweld en machtsmisbruik. En ook wordt weer bij herhaling gewezen op den doodenden invloed van .de materiëele gewinzucht. Eveneens is er in dit boek de trek die met name „De Avonturen van den muzikant" vertoonde: dat de Schrijfster haar stof bestudeert; van de geschiedenis van Rumphius en Franciscus blijkt ze uitstekend op de hoogte. En van haar bewondering voor de muziek als de fijne openbaringsvorm van het ideëele in de menschenziel getuigt schier iedere bladzijde.

—-Altemaalvoorbeeiden, dat „Gods Goochelaartjes" geheel het stempel draagt van Augusta de Wits werk en daarvan een zeer sprekend vertegenwoordiger is.

Niet het minst ook in dit boek representeerend wat aangaat den religieuzen geest.

Augusta de Wit, die pleit voor het ideëele leven, voor het zoeken naar de ideëele levenswaarden, is, als anderen onder de moderne auteurs, aanhangster van de Liefdeleer. En van die Liefdeleer is dit boek vol. De Liefde, die alles is, de liefde, vrij van zelfzucht, vrij van hebzucht, vrij van kleinheid en waan, d i e beteekent levensgeluk, die heet hoogste levensinhoud, die wordt gezien als wezen van religie. God dienen is bij een leven van uitersten eenvoud het besteden van alle krachten aan het welzijn van allen. Leven uit de liefde, ten bate van allen, dat is heiligheid; anderen opbeuren uit het geringe in dat groote, dat is het wonder. Christus wordt genoemd de Opperste Liefde en het Koninkrijk der Hemelen is het Koninkrijk van de liefde. Verkondiging van liefde voor allen wordt genoemd de „Nieuwe Blijde Boodschap", hel nieuwe Evangelie, en die liefde is de zegepraal van de ziel over de stof; de grootste schat, waarmee de liefde verrijkt, is vergevensgezindheid en vrucht van het lijden door liefde is dat de laatste zelfzuchtige zwakheid uit ons wordt weggebrand.

Die Liefde, deze religie, leert men uit het met overgegevenheid gaan tot het leven der natuur. De Schrijfster laat het Franciscus zeggen: „Ziet toch hoe schoon en gelukkig en lief alles is voor wie liefheeft, de hemel met al zijn sterren, ©n winden en wolken, de aarde met haar vuur en haar vloeden, haar gedierte en gewas en gesteente, gijzelven zoo schoon en gelukkig en lief, als gij het maar wist en wildet. Och doe toch uit uw hart dien wreeden waan, die uw broeder verandert in uw vijand, dien waan, dat bezit en macht gelukkig maken. Enkel angst zijn zij en zorg, argwaan, haat. Werpt af en wordt blijde!"

Dat is de prediking die Gods Goochelaartjes brengen aan een geslacht „dat brandt van verlangen naar het eindelijke heil, naar vrede, naar geluk des harten", dat is, zooals de Schrijfster het zegt, hun voorgaan „op wegen die het Eeuwige ingaan".

Het behoeft wel geen betoog, dat voor het belijdend Christendom deze heilsprediking allen wezenlijken inhoud mist, en dat ze, hoe goed ook bedoeld en hoe fijn ook van idealiteit, de naar vrede en geluk verlangende menschheid niet baten kan. Liefde van allen voor allen, het nieuwe Evangelie, is een illusie, en een vrede-verwachting buiten den Vredevorst om is een waan. Niet de denkers en de dichters en de kunstenaars zijn het, die aan de menschheid verlossing brengen, en niet de vlinders, die andere Joculatores Dtei zijn het, die de wegen wijzen welke het Eeuwige ingaan. Dat alles is Evangelie naar den mensch, een humaniteitsreligie, die wortelt in het geloof aan den mensch en zijn volmaakbaarheid. Met al zijn cultureele fijnheid gaat het aan de realiteiten van schuld en verlorenheid voorbij en komt daarom ok niet toe aan hel eenige dat uit die schuld n die verlorenheid opheffen kan: het geloof in Christus en dien gekruisigd. Deze religie van de Joculatores Dei is zelf vlinder-spel, mooi, maar zonder inhoud, fijn, maar zonder wezen.

Daarom laat ons ten slotte dit veelszins schoone boek, dat prediking is van die religie, toch onbevredigd, hoe hoog het literair ook moge staan n hoe ideëel ook de grondgedachte moge zijn.

Moet ge het dan niet lezen?

Ik heb het in het eerste artikel al andersom gezegd. Er is, met name in de beide eerste schetsen, heel veel, dat ons cultureel verrijken kan en algemeen-vormende, vooral ook aesthetische, waarde heeft. En —ook dat zei ik al bij 't begin van deze reeks — het kan ons óók verdiepen, omdat het zelfzucht en hebzucht en broederhaat, zonden die in ons allen wonen, bestrijdt en opwekt tot helpen en dienen.

Daarom zou ik veeleer dan: ge moet n i e t^ willen zeggen: ge moet wèl. Maar dan in déze wetenschap, dat het bij die mogelijke verrijking en verdieping ons niet verder brengen kan dan tot een humanistisch levens-inzicht, fijn-cultureel zeker, zooals geheel de persoonlijkheid van deze geestesbeschaafde Schrijfster zelf is, maar humanistisch, dat is niet-evangelisch. En daarom mist het dat, wat we zoeken, óók in onze lectuur.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

„Gods goochelaartjes”, door Augusta de Wit.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's