GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Vrijzinnigheid in de crisisjaren

Over de geschiedenis en inhoud van Het Kouter, 1936-1941 1

64 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nieuw tijdschrift

Op 16 januari 1936 verscheen een nieuw tijdschrift bij Van Loghum Slaterus' Uitgevers-maatschappij N.V. te Arnhem, genaamd Het Kouter,2 ondertitel Onafhankelijk Tijdschrift voor Religie en Cultuur. Het eerste exemplaar telde 48 pagina's en bevatte zes artikelen en twee boekbesprekingen.3 'Dit tijdschrift verschijnt de 16e van iedere maand', zo stond er aan de binnenzijde van de omslag, en dat tegen een abonnementsprijs van 5 gulden 50 per jaar. Gedurende zes jaar, van januari 1936 tot oktober 1941, is Het Kouter verschenen. De publicatie werd nadien op last van de bezetter wegens papierschaarste gestaakt.

In dit artikel wil ik Het Kouter voor het voetlicht plaatsen. De herkomst van het tijdschrift, de bij het tijdschrift betrokken redacteuren en enige aspecten van de jaren van verschijnen passeren de revue. Hierna volgt een (uiteraard afgebakende) analyse van de zes jaargangen, met name aan de hand van de vaste rubriek Actueel. Tot besluit van dit artikel wordt nagegaan hoe de verhouding was tussen het vrijzinnig protestantse tijdschrift en de crisis die volgens velen bestond in de jaren waarin Het Kouter verscheen. Als bijlage is een overzicht opgenomen van alle in Het Kouter verschenen artikelen.

Ontstaansgeschiedenis

Het Kouter is ontstaan uit een samenvoeging van twee bestaande tijdschriften, te weten De Smidse - Maandblad voor moderne religie en humanistische cultuur en Barchem-bladen - Orgaan van de Barchem-beweging.4 De Smidse was een gezamenlijke uitgave van de vcsb (Vrijzinnig Christelijke Studentenbond) en de Centrale Commissie van het Vrijzinnig Protestantisme. Van dit blad zijn tussen 1926 en 1935 tien jaargangen verschenen. Het werd uitgegeven, net als later Het Kouter, door Van Loghum Slaterus'

Uitgevers-maatschappij N.V. in Arnhem. Deze uitgeverij stond in deze jaren onder leiding van de theoloog J.L. van Tricht, zelf intensief betrokken bij de Woodbrookers.5

Het andere tijdschrift, Barchem-bladen, heeft een uitgebreide voorgeschiedenis. Het was in oktober 1925 Omhoog opgevolgd als orgaan van de Vereniging Woodbrookers in Holland en verscheen in eigen beheer van deze vereniging. De achtergrond en invloed van de Vereniging Woodbrookers op Het Kouter is onmiskenbaar.6 Deze vereniging werd in 1908 opgericht door een aantal studenten (reünisten) die warme herinneringen koesterden aan de tijd die zij doorbrachten in het studie- en gemeenschapscentrum Woodbrooke te Selly Oak, Birmingham (Groot-Brittannië). De Nederlandse vereniging wilde de traditie voortzetten van (onder meer) zomercursussen, waar studenten en andere bezoekers elkaar ontmoetten in 'een sfeer van ongedwongen vroomheid, ondogmatisch doch sterk beleefd, die zich liet verenigen met sociale belangstelling, een romantische natuurzin en gevoel voor humor.'7 K.H. Roessingh werd de eerste voorzitter. In 1912 vestigde de vereniging zich te Barchem, waardoor zij tevens de naam Barchem-beweging kreeg en vandaar ook de titel Barchem-Bladen.s

Na verloop van tijd groepeerden de leden zich in onderscheiden werkverbanden, waaronder de Arbeidersgemeenschap der Wood-brookers onder leiding van Willem Banning.

Zowel het tijdschrift Barchem-bladen als De Smidse had banden met de vereniging van Woodbrookers. Voor de Barchem-bladen is dit evident, voor De Smidse bestond de relatie ten eerste in de persoon van H.T. de Graaf, hoofdredacteur van 1926 tot zijn dood in 1930 en tevens van 1920 tot 1929 voorzitter van de Bar-chem-beweging. Diverse andere redactieleden waren eveneens betrokken bij de activiteiten in Barchem.9 Het geestelijk klimaat van De Smidse sloot nauw aan bij de Barchem-beweging. De Smidse verscheen echter geheel zelfstandig. In 1933 ontving het Wood-brookers-bestuur een verzoek van de redactie van De Smidse om tot vergaande samenwerking en uiteindelijk een gezamenlijke uitgave te komen. Dit voorstel stuitte aanvankelijk op veel verzet: de Woodbrookers zouden dan immers geen eigen orgaan meer hebben.10 Daarom werd het voorstel afgewezen. In 1935 kwam het opnieuw ter sprake en na een 'weekeinde-cursus der redacties van Barchem-bladen en Smidse met lezers van weerszijde' werd op de jaarvergadering van dat jaar besloten om met ingang van het volgende kalenderjaar over te gaan tot de publicatie van een nieuw, gezamenlijk tijdschrift. Banning, vanaf 1928 directeur van de Woodbrookers, betoogde ter afsluiting van de jaarvergadering

dat het in de crisistijd van die dagen al moeilijk genoeg was om een tijdschrift in stand te houden en dat men 'in het geestelijke geen krachten nodeloos moet versnipperen.'11 Beide tijdschriften, De Smidse en Barchem-bladen, verschenen afzonderlijk tot december 1935 . De lezers van De Smidse werden in twee mededelingen van de redactie op de hoogte gesteld van de op handen zijnde fusie, die als volgt werd gemotiveerd:

Er is [...] een plicht tot standhouden en samenwerken en moedig voorwaarts gaan van alle krachten die, over de te respecteren verschillen heen, samengaan kunnen. Wat beide tijdschriften aan eigen karakter hadden, zal tot zijn recht blijven komen - wat beide vereenigt kan sterker vooruit.'12 De redactiesecretaris J.A. de Koning besluit een artikel getiteld 'Tien jaren Smidse' als volgt: 'Het Kouter gaat thans het werk voortzetten. Het is geen heroriëntering van de techniek naar de landbouw, hetgeen de naamsverandering zou kunnen sugge-reeren. Het blijft dezelfde taak, doch met ruimer kring als achtergrond en, laten wij hopen, met meer gespannen kracht.13

Ook in de laatste jaargang van Barchem-bladen werd uitgebreid stilgestaan bij de fusie. De verschillen tussen beide tijdschriften bleven niet onbenoemd en er werd benadrukt 'dat met name Barchem-bladen als orgaan van de Barchem-beweging naar rechts als naar links zich bedoelde te richten tot een wijder groep als de Smidse.'14 Het specifieke karakter van de vereniging maakte ook haar tijdschrift specifiek. Het betrof niet alleen een redactie met een bepaalde visie op kerk en cultuur, maar een relatief grote vereniging die zich als achterban betrokken voelde bij het tijdschrift. De redactie motiveerde het besluit mede daarom vooral in geestelijke termen. De keuze voor de naam Het Kouter werd niet expliciet toegelicht. De betekenis (ploegschaar, zoals afgebeeld op de omslag van het nieuwe tijdschrift) correspondeerde met de voornemens van de nieuwe redactie. P. Minderaa, redactiesecretaris van De Smidse, besloot zijn artikel 'Tien jaar Barchem-bladen' als volgt:

'Veel zaad is gestrooid in deze tien jaren. Het was van onderscheiden gehalte, zeker niet zonder onkruid, doch er was zonder twijfel goed graan bij. Wij keeren ons naar de nieuwe akker, die wacht.'15 Banning noemde tot slot, in een artikel 'ter verantwoording van het geestelijke werk der Woodbrookers in de laatste jaren', de fusie een 'beweging wég uit de eenzaamheid.' Het nieuwe tijdschrift zal zich, zo was het voornemen, doelbewust richten op een bredere lezerskring:

Ons tijdschrift voerde een strijd op een eenzame post. Zal eenmaal - wie geeft zich in de drukke gespannenheid van het werk niet wel eens over aan dit soort dromende gedachten - zal eenmaal, na b.v. een eeuw de geschiedschrijver van het geestelijk leven in de eerste helft der 19e [=20e, HdW] eeuw iets levends, bevruchtends kunnen vinden in wat onze kring thans tracht op te bouwen? Zal hij dan de afsluiting van dit tijdschrift, het opgaan in een groter nieuw, zien als een eerste uittreden uit de betrekkelijke eenzaamheid der vroegere jaren?16

De redactie van Het Kouter

Het samengaan van de beide tijdschriften leverde in 1936 een gemengde redactie op voor het nieuwe tijdschrift Het Kouter:

Vanuit de Vereniging der Woodbrookers in Holland en de Bar-chem-bladen namen zitting Banning (1888-1971), G.H. van Senden (1884-1968) en P. Minderaa (1983-1968). Vanuit de redactie van De Smidse: R. Baelde (1907-1942), L.J. van Holk (1893-1982) en J.H. Oort (1900-1992). Banning vertegenwoordigde tevens de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers en Van Senden het Woodbrookers-Werkverband voor modern-religieuze bewustwording. Van Holk werd voorzitter en Minderaa secretaris.17

In het tweede redactionele voorwoord werd tevens melding gemaakt van een zevende redacteur over wie in een prospectus met de aankondiging van het tijdschrift reeds was geschreven, maar die op dat moment nog niet bekend was. Het betrof de hoogleraar sinologie J.J.L. Duyvendak (1889-1954): 'Kenner van het Oosten en bekwaam stylist als Prof. Duyvendak is, zal hij zeker een verrijking zijn voor de redactie.'18 De redactie was hiermee goed in balans: iedere stoel werd in beginsel bezet door een functionaris, deskundige of vertegenwoordiger van een deel van elke achterban en het geheel was beperkt van omvang. R. Baelde, W. Banning, J.J.L. Duyvendak, L.J. van Holk en P. Minderaa zijn gedurende de zes jaargangen in hun functie gebleven. Zij werden door zes anderen voor korte of langere tijd bijgestaan:

De redacteuren werden in ieder nummer van het tijdschrift vermeld aan de binnenzijde van de omslag. Dit geldt niet voor J. de Graaf (1911-1991); wel wordt hij, evenals R.F. Beerling (1905-1979), H.A. Kramers (1894-1952) en E.B.A. Poortman (1899-2004) als redacteur aangekondigd bij aanvang van de 4e jaargang.19 De samenloop van omstandigheden deed zich voor dat De Graaf, waarschijnlijk nadat het bericht over de nieuwe redactieleden reeds was verschenen, een beroep als predikant aannam naar Medan, Indonesië, waar hij tot 1946 zou blijven.20

Minimaal één keer per jaargang en maximaal één keer per twee afleveringen, werd aan de binnenzijde van de omslag een lijst met medewerkers afgedrukt. In 1937 telde deze lijst 45 personen. Daaronder waren twaalf hoogleraren, dertien doctores, zeven predikanten, vijf juristen en een architect. In 1940 is de lijst van medewerkers op één persoon na identiek aan die van 1937. Deze gegevens over de redactieleden en de medewerkers laten zien dat het tijdschrift een product was van hoogopgeleiden en universitair geschoolden. De in meerderheid zeer- tot hooggeleerde redacteuren én medewerkers tonen aan dat het tijdschrift een bijdrage wilde leveren aan het debat onder intellectuelen binnen het kader van de ondertitel van het tijdschrift: onafhankelijk en betrekking hebbend op religie en cultuur.

Crisis en bezorgdheid

De jaren waarin Het Kouter werd uitgegeven, beslaan een bewogen periode in de Nederlandse geschiedenis. Het laatste decennium van het interbellum ging gebukt onder de in 1929 begonnen economische crisis. In Nederland leken de gevolgen in eerste instantie mee te vallen dankzij de conservatieve koers van het eerste kabinet Colijn. In het midden van de jaren '30 bleken er slechts vertragende maatregelen te zijn genomen: in 193 5 bereikte de werkloosheid in Nederland het hoogste cijfer van de jaren '30, terwijl de malaise in de Europese buurlanden reeds over het hoogtepunt heen was.21 De ongunstige economische situatie in het midden van de jaren '30 geldt als een belangrijk ankerpunt in de gebruikelijke kenschets van die periode als crisistijd. De crisis betrof echter meer dan alleen de economie. Was er, zoals velen meenden, niet eveneens sprake van een crisis van de democratie, en, nog breder, een crisis op cultureel en maatschappelijk niveau? Onder intellectuelen leefden grote zorgen. Zorgen om de cultuur, de kunst, de wetenschap en de politieke ontwikkelingen. In welke richting ontwikkelde zich de moderne mens? Bracht de groeiende betekenis van de techniek alleen vooruitgang? Vertoonde de intellectuele traditie in Europa een stijgende lijn of ging zij bergafwaarts? In welk licht moest men

de opkomende nationaal-socialistische beweging in Duitsland én in eigen land beoordelen?

Een befaamde uiting van die intellectuele bezorgdheid is het in 1935 verschenen boek In de schaduwen van morgen van de historicus Johan Huizinga (1872-1945). De eerste zinnen zijn beroemd geworden: 'Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze Europeesche menschheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken.'22

Het boek werd door velen gekocht en gelezen. Het verscheen begin augustus 1935 en in november van hetzelfde jaar verscheen reeds een derde (herziene) druk. De 'diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd', zoals de ondertitel luidt, besloeg vrijwel het gehele spectrum van maatschappij, cultuur en beschaving. Huizinga schreef misprijzend over de nieuwe kunst-stromingen met 'zin-looze benamingen als dadaïsme'23 en 'geleerde modewoorden' als 'existentieel', welk woord 'zal dienen om den geest te plechtiger te verzaken, een belijdenis van maling aan al wat weten en waarheid is.'24 De opkomst van massacultuur, modetrends en psychologische reclametechnieken tastten volgens hem het oordeelsvermogen aan, zowel van de gewone man als van universitair geschoolden.25 Dit bleek wel het meest uit de weerklank die de romantische, op de sentimenten inspelende retoriek van het nationaal-socialisme vond. Vooral de rassentheorie: 'van den beginne af door de ernstige wetenschap als onhoudbaar afgewezen, had zij haar bestaan gedurende meer dan een halve eeuw voortgezet in een sfeer van vooze romantiek, totdat zij plotseling door politieke omstandigheden op een voetstuk werd geplaatst, vanwaar zij thans wetenschappelijke waarheid durft dicteeren.'26 In de schaduwen van morgen liet de lezer in een onbehaaglijke stemming achter. Er was volgens Huizinga sprake van een crisis op alle levensterreinen zoals nooit eerder het geval was geweest; restauratie en conservatisme volstonden niet als behandeling van deze crisis:

'Wij allen, hoe ook gezind of gericht, weten dit: wij kunnen niet terug, wij moeten er doorheen. Ziedaar het geheel nieuwe, nog niet eerder vertoonde, van ons crisisbesef.'27

Dit 'crisisbesef', zoals Huizinga het noemde, speelt ook in Het Kouter een belangrijke rol. De redactie nam zich bij aanvang van de eerste jaargang onder meer voor om de lezers 'een breede en geschakeerde reactie op de vragen, die Huizinga's boek ons stelt'

te bieden.28 Nu is Het Kouter niet uniek in het reflecteren over de gesteldheid van de tijd, maar de vrijzinnig protestantse achtergrond van het blad en zijn beoogde aansluiting bij het intellectuele debat maakt dat het de moeite waard is om te na te gaan hoe het tijdschrift zich verhield tot de crisis.

De zes jaargangen van Het Kouter en de rubriek Actueel 1936

Het eerste nummer van Het Kouter verscheen op 16 januari 1936. Er verschenen in 1936 elf nummers; de nummers acht en negen verschenen als dubbelnummer in september. Dit dubbelnummer kreeg als thema mee 'De plaats der intellectuelen in de huidige samenleving'. Het totale aantal pagina's (548) is na de eerste jaargang niet meer geëvenaard of gegroeid: het gemiddelde van 48 pagina's per nummer bleek in de jaren hierna steeds minder haalbaar. De eerste jaargang is in meerdere opzichten, en zo zal het vaker het geval zijn met tijdschriften, een standaard gebleken voor de hierop volgende jaargangen. De omvang, het aantal artikelen (61), de communicatie naar de lezers, de breedte van de onderwerpen en vooral de grote diversiteit onder de auteurs springen in het oog. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat het dubbelnummer in dit opzicht uniek is gezien de samenstelling van auteurs: negen nieuwe namen die voor deze gelegenheid een stuk schreven (slechts één daarvan, de latere redacteur H.A. Kramers, heeft hierna nogmaals iets in Het Kouter geschreven).

De redactie richt zich bij aanvang van de eerste jaargang tot de lezer. Zij opent met 'Een nieuw begin'. Hierin wordt het nieuwe tijdschrift geïntroduceerd. Allereerst wordt de verbondenheid met én de onderscheiding van de beide voorgangers verantwoord: 'Geestelijke arbeid eischt continuïteit evenzeer als vernieuwing'. Voorts wordt de ondertitel, Onafhankelijk tijdschrift voor religie en cultuur nader uitgelegd:

Naar onze overtuiging is het cultuurleven, ook wanneer het [...] disharmonieën en duistere diepten bevat, het werk van den eeuwigscheppenden Geest; is cultuur dus uiting van het geestesverband der werkelijkheid. [...] Wij wijzen af eenerzijds een cultuur-ideaal en cultuurarbeid, die zich losmaakt van alle religie en zich naar tijdelijk bepaalde relatieve waarde wil richten, anderzijds een religie die de cultuur geringschat en negeert.29

De hoofdvraag van de relatie tussen religie en cultuur is: 'Wat wil God van ons in al die levensgebieden, die tot Zijn schepping

behooren?' De onafhankelijkheid heeft enerzijds betrekking op de voorgangers van Het Kouter en hun beider kring, anderzijds op iedere partij of kring op kerkelijk, cultureel en politiek gebied. Wel wordt de verbondenheid uitgesproken met het vrijzinnig protestantisme, de Barchem-beweging en met 'godsdienstige studenten en jongeren'. Tot slot wordt beklemtoond dat het tijdschrift actueel wil zijn: 'Wij staan in het leven van nu, en willen daarin staan.'30

Het tweede redactionele artikel, 'Uit de werkplaats', volgt direct op het voorafgaande artikel. Hierin wordt concreet vermeld wie de redacteuren zijn en welke artikelen er in de jaargang zoal zullen verschijnen. Eerst wordt echter nogmaals de aard van de relatie met de beide voorgangers beklemtoond: in een prospectus was gesproken over een 'opdracht' die Het Kouter mee had gekregen van de Barchem-beweging, de Centrale Commissie en de vcsB. Met name de Centrale Commissie kon zich hiermee niet verenigen: veeleer is er sprake van 'advies en geregeld contact'. Ter afsluiting klinkt het hoopvol: 'Het Kouter ga in onderlinge samenwerking een gedegen, bezielden en vruchtbaren arbeid tegemoet.'31

Enige onderwerpen en artikelen

De eerste jaargang kent een grote diversiteit door het grote aantal artikelen van literaire of culturele aard (inclusief gedichten). Deze categorie is over zes jaargangen genomen steeds de (in omvang) belangrijkste van Het Kouter. In de eerste jaargang zijn er vier artikelen met één of meerdere gedichten. Henriëtte Roland Holst - Van der Schalk (1869-1952) was in deze jaren een gevierd dichteres en, na een links-Marxistische periode, het religieus-socialisme een warm hart toegedaan, waarover zij onder meer met Banning correspondeerde. Zij was betrokken bij de Barchem-beweging (vooral bij de Arbeidersgemeenschap) en heeft gedurende de zes jaargangen diverse malen gedichten in Het Kouter gepubliceerd.32 In het novembernummer wordt uitgebreid stilgestaan bij het overlijden van de dichter J. Slauerhoff (1898-1936) door B. (J.M.) Jalink, een neerlandicus die voor Het Kouter diverse dichtbundels in enkele artikelen uitvoerig besprak.

Opvallend is verder een briefwisseling tussen de dichter H. Marsman en G.D. Knoche in twee rondes over de (moeizame) relatie tussen de 'Joodse en Europese geest'. Aanleiding is een briefwisseling tussen Marsman en Vestdijk in De Groene Amsterdammer (begin 1936) over literatuur, waarin Marsman onder meer stelt dat de meeste Joodse auteurs uit Duitsland die ernaar streven 'Europees' te zijn en te schrijven, hierin jammerlijk falen, en dat

iemand als Kafka juist door dit niet te doen zo'n sterke schrijver is. Dr. G.D. Knoche (over wie verder weinig bekend is, maar die zichzelf schaart onder de Duitse Joden) reageert in het juninummer van Het Kouter met een bewogen pleidooi voor het bestaan en de noodzaak van de 'Duits-Joodse symbiose'. Om zijn reactie op scherp te zetten schrijft hij bij aanvang dat Marsman '[...] tegenover de symbiontischen Jood antisemitisch, tegenover den nationalen Jood philosemitisch staat. Dat Marsman dus, zelf niet-Jood en niet-Hitleriaan, het streven van het Zionisme en het Nationaalsocialisme begunstigt.'33 De synthese van de Jood met de Europeaan is geen kwestie van lukken of mislukken maar is een historisch gegeven. De Duitse Joden behoren tot de cultuurdragers van Europa en hebben met de alle andere Europeanen gemeen 'onvolmaakt' te zijn.

In het julinummer verscheen een reactie van Marsman, 'Brief over de Joodsche Kwestie', waarin hij zich voor bepaalde onzorgvuldigheden en het gebrek aan nuances excuseert. Hij meent dat de kwestie één van de 'boeiendste en ingrijpendste' vragen is die men zich steeds weer stelt. De tragiek is dat de Joden door de geschiedenis heen worden onderscheiden en tevens zichzelf onderscheiden. In scherpe bewoordingen veroordeelt Marsman de actuele uitingen van antisemitisme in Duitsland. De symbiose is echter een zeer jong verschijnsel: eerst in de negentiende eeuw kwam hier ruimte voor die reeds nu wordt teruggenomen. Het ware (onoplosbare) probleem ligt in de botsing van de Jood en zijn cultuur, religie en volk met al de andere volken, culturen en religies.34

In 1936 wordt ook de 4ooe sterfdag van Erasmus herdacht. In Het Kouter wordt hier aandacht aan geschonken in een artikel en een boekbespreking, beide door P. Minderaa. H. de Vos schrijft twee artikelen over 'De theologische situatie heden' als antwoord op het streven van de redactie om geregeld een actueel overzicht van literatuur en ontwikkeling op een bepaald wetenschapsgebied te geven. Dit streven blijft overigens, benevens deze artikelen, goeddeels onbeantwoord. De Vos schrijft over de Rooms-katholieke Kerk, de Anglicaanse Kerk en de oecumenische conferentie in Oxford en bij de laatste twee ontwaart hij positieve, vooruitstrevende ontwikkelingen. Van eigen bodem noemt hij K. Schilder en G. van der Leeuw die hem beiden (om uiteenlopende redenen) teleurstellen. Grote waardering is er voor Geloof en Openbaring (1935) van G.J. Heering. In het tweede artikel noemt De Vos onder meer Noordmans, J.J. Buskes en Barth die alle drie kritisch gewogen worden. Wat Barth betreft: veel van wat hij zegt, 'maakt een mens draaierig.'35

In het dubbelnummer met als thema De plaats der intellectuelen in de huidige samenleving schreven zoals gezegd negen academici over hun leven en werk. Onder hen de dichter Albert Verwey, wiens artikel 'Het lijden aan de tijd' ook als aparte brochure werd uitgegeven. Verwey hekelt cultuurpessimisten die weigeren 'aan het leven deel te nemen' en 'niet alleen aan zichzelf, maar ook aan anderen wanhopen'.36 J. Lindeboom, die Barchem beschreef, wijst op de opmerkelijkheid dat onder de negen intellectuelen (waaronder een huisarts, een architect, een rechter en een officier) toevallig genoeg de predikant ontbreekt.37

Actualiteit en de rubriek Actueel

In het eerste nummer van Het Kouter had de redactie het voornemen uitgesproken dat 'bij iedere aanleiding [.] onder het hoofd 'Actueel' aandacht gewijd zal worden aan het gebeuren van den dag'.38 Vijfmaal werd in 1936 de rubriek Actueel benut, een aantal dat na de eerste jaargang niet meer is gehaald. De redacteuren Baelde, Banning, Minderaa, Van Holk en Van Senden verzorgen er ieder één. Minderaa schrijft over het overlijden van de Engelse koning George, waarbij het militaire eerbetoon bij hem de vraag opriep of dit niet eens afgelopen kon zijn. Tevens toont hij zijn afschuw voor een citaat uit een rede, gericht aan de jeugd van Duitsland: 'Wie Hitler liefheeft, die heeft Duitschland lief en wie Duitschland liefheeft, heeft God lief'.39 Banning schrijft met instemming over een brief van Stanley Jones in British Weekly getiteld 'Christenen van Brittanië verenigt u', die door het Algemeen Weekblad was overgenomen. Kritische vragen (is er ook ruimte voor de Remonstrantse Broederschap?) worden niet verzwegen, maar Banning toont zich enthousiast wanneer deze oproep nader zal worden uitgewerkt. Ook wordt de V.P.R.O. namens Het Kouter van harte gefeliciteerd met het tienjarig jubileum.40 Baelde reageert op een artikel van de econoom J. Goudriaan (1893-1974) in De Groene Amsterdammer van april, waarin deze met een zekere stelligheid lijkt te hebben aangekondigd dat de oorlog zal uitbreken. Baelde hekelt de 'schijn van redelijkheid en nuchterheid' van het artikel. Het stuk moet niet zo zeer weerlegd als wel ontmaskerd worden opdat niet 'vele duizenden, onbevredigd door het huidige leven, alle zedelijk idealisme [..] van zich afgooien'.41 Van Senden gaat in op de annexatie van Abessinië (Ethiopië) door Italië en vooral op het falen van de Volkenbond hierin. Eindeloos vergaderde zij, maar tot preventief ingrijpen is het niet gekomen. Met name de inbreng van Frankrijk dat na 1918 'een even steriele als funeste politiek voert' is hemeltergend. Hierna schrijft Van Senden, die een ambivalente houding innam ten aanzien van het nationaal-socialisme: 'Voor mij is zoals onze lezers weten het antifascisme, zoomin als eenige andere con-

tra-instelling, begin en einde van politieke en andere wijsheid. [...] Men sticht geen vrede in Europa door knechting, omsingeling of kleineering van een van zijn groote volken.'42 Van Holk begint zijn bijdrage aan de rubriek met: 'Neen, lezers, gij krijgt uw gewone actueeltje niet!' Vervolgens schrijft hij over iets van alle tijden: de politieke moord. Tal van historische voorbeelden passeren de revue. Even leek het verschijnsel 'middels de beschaving' voorgoed tot de historie te zijn verbannen, maar in de huidige ontwikkelingen (Van Holk noemt geen voorbeelden) lijkt men terug te keren naar primitievere tijden.43

1937

De tweede jaargang van Het Kouter telde elf exemplaren. Het julinummer omvatte ook de maand augustus. In september verscheen er een themanummer rond studenten en universiteit.44 Het gemiddelde aantal pagina's per exemplaar slonk naar 40 waardoor het totaal op 460 kwam.

De redactie opende met een 'Eerste balans'. 'Een eerste jaar lang heeft Het Kouter zijn voren getrokken; een nieuwe jaarakker ligt wachtend voor ons. Het is goed ons, vóór we de hand aan de ploeg slaan, voor ons zelve en voor onze lezers rekenschap te geven van onze kracht en zwakheid [...].'45 De principiële inzet van de eerste jaargang wordt in herinnering geroepen. Het ingenomen standpunt ten opzichte van cultuur als 'werk van de eeuwig scheppende Geest' is volgens velen te algemeen en te formeel. 'Men wil [.] weten, of ge zijt vóór dit of tégen dat.' De kracht van de beginselverklaring is echter juist dat zij 'terugroept naar de grondvragen'. Tegelijkertijd geeft de redactie toe dat het, 'juist in een tijd waarin zooveel uiterlijk en innerlijk op drift geraakt is', belangrijk is om concreet te zijn in beschrijving en oordeel. Ter illustratie van deze aanscherping van de beginselverklaring schrijft de redactie:

'[.] het uitgangspunt brengt mee strijd voor suprematie en vrijheid van de geest, voor religieus humanisme, voor een ordening der sociale maatschappij en der volkerensamenle-ving op den grondslag der gerechtigheid, tegen geestelijke-, oeconomische-, politieke terreur, tegen elke macchiavelliaanse methode, tegen vertechniseering van het geestelijk leven, tegen scheiding der menschen op ongeestelijke motieven [.].'46

Het Kouter wil niet van alles wat interessant is beschrijving en analyse bieden: 'het pretendeert in alle bescheidenheid leiding te geven' en wel op drie manieren. Ten eerste door 'het principieele getuigenis, door omschrijving en belijdenis van het allesbeheer-

schend geloofsstandpunt.' Ten tweede door 'een heldere, onbevangen oriënteering', de lezer aangeboden in bijvoorbeeld overzichten van recente literatuur op een bepaald vakgebied. Ten derde door 'het streven naar concreetheid in den zin van het trekken van conclusies, van oordeel.'47 De onafhankelijkheid wordt bij herhaling benadrukt, maar de kanttekening wordt gemaakt dat Het Kouter, wil het de voornoemde rol vervullen, niet moet terugschrikken voor stellingname. De tekorten van de eerste jaargang worden onverbloemd opgesomd: het weinig benutten van de rubriek Actueel; 'de geringe medewerking van zoogen. rechts'; een tekort aan artikelen gericht op jongeren etc. Ter onderstreping van de goede voornemens worden de eisen voor een artikel in Het Kouter opgesomd, waarbij opvalt: 'het moet nergens alleen negatief zijn [...] maar een positief ideaal stellen.'48 Er wordt in dankbaarheid gesproken over een lezersaantal (of dit hetzelfde is als betalende abonnees is niet duidelijk) van 'tegen de duizend'.

Enige onderwerpen en artikelen

De tweede jaargang telde 50 artikelen. Na categorisering van de artikelen lijkt er een groei van het aantal artikelen met een theologische strekking te zijn. Dit geldt evenzeer voor de artikelen met betrekking op wetenschap en universiteit, maar dit komt uiteraard vooral door het themanummer (zes artikelen). De genoemde theologische strekking houdt tot zes maal toe in dat een aflevering van Het Kouter opent met een meditatie, een korte overdenking van (doorgaans) een bijbeltekst.49 In de hierop volgende jaargangen van Het Kouter werd steeds vaker gekozen voor één of meerdere gedichten ter opening van een afzonderlijke aflevering.

Opvallend zijn vier artikelen van P.J. Waardenburg (1886-1979), oogarts en geneticus, die, waarschijnlijk op verzoek van de redactie, voor Het Kouter in een tweeluik ('Actuele rasvragen biologisch toegelicht' en 'Ras en cultuur') ingaat op de grote belangstelling - in Duitsland en daarbuiten - voor de zogenaamde rassenleer. Hij doet dit in uitgebreide artikelen, waarin de biologische, culturele en ideologische aspecten grondig worden benoemd en onderscheiden.50 Pas verschenen literatuur wordt besproken waarbij Waardenburg onderscheid maakt tussen 'smaadliteratuur' die eigenlijk bij voorbaat gemeden moet worden en als wetenschappelijk bedoelde boeken, die dat volgens de auteur bij zorgvuldige lezing niet blijken te zijn.51 Dat betekent niet dat Waardenburg de genetica van de rassenleer en de 'craniologie of schedelleer' onwetenschappelijk vindt. Ook in Nederland zijn er duidelijk verschillende varianten, zoals de 'Volendammers, die de ongewone combinatie van een lang gezicht en korten schedel vertoonen, die zich

sinds de Hervorming als Katholieke bevolking door onderlinge huwelijken hebben weten te isoleren.'52 Het belangrijkste is echter dat de rassentheorieën zoals zij nü opgeld doen, een valse ideologie verkondigen en als zodanig ontmaskerd moeten worden.53

Voor het themanummer in september schrijven Banning, Van Holk, en Minderaa als redactieleden over de universiteit, studie en wetenschap. De Graaf schrijft een overdenking over 'Vereenvoudiging' in zaken van wetenschap én geloof. C.H. Edelman (1903-1964), hoogleraar in Wageningen schrijft over 'De weten-schapsmensch en religieuze bezinning'. J. de Vries schrijft (enigszins humoristisch) als student over 'Studentenleven', waarin blijkt dat de student zowel een overvloed aan verantwoordelijkheden als vrijheden krijgt toebedeeld en het zaak is hier een evenwicht in te vinden.54 Van de recensies in de tweede jaargang zijn er zes geschreven door Van Senden. Tevens bespreekt hij in een artikel nog drie 'Nieuwe Duitsche boeken'.55 Hiermee toont Van Senden zich ook in de tweede jaargang de meest productieve redacteur. Bijzonder scherp zijn de recensies van de boeken Sein Kampf- Antwort an Adolf Hitler, geschreven door Irene Harand (1901-1975) en Sowjet-Rusland zegt mij iets van J.L. Snethlage (1886-1983). Harand was een medeoprichter van een Oostenrijkse variant van het Comité van Waakzaamheid. Van Senden waardeert weliswaar de poging die de schrijfster onderneemt ter bestrijding van het antisemitisme, maar wijdt het grootste deel van zijn bespreking aan de oppervlakkige en tendentieuze schrijfstijl van Harand. Hij stelt: 'Kennis van het eigenlijke Jodenvraagstuk is er zoo weinig als bij.„Hitler.' Het boekje van Snethlage, een theoloog en filosoof die in de jaren '30 overtuigd communist was geworden, wordt door Van Senden op messcherpe wijze ontleedt. Het is tendentieus, irreëel en leugenachtig. De auteur lijkt 'ziende blind'.56

De rubriek Actueel

De rubriek Actueel wordt in de tweede jaargang van Het Kouter driemaal benut. Dit ondanks het betreuren van de redactie dat in de eerste jaargang er 'slechts' vijfmaal gebruik van werd gemaakt. In het eerste, tweede en achtste nummer verscheen er een Actueel. Van Holk schrijft over het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard op 7 januari 1937. De redactie van Het Kouter feliciteert het koninklijke echtpaar. Er is eens te meer reden tot vreugde daar het huwelijk lijkt samen te vallen met een 'nauwelijks waarneembare maar onmiskenbare' opleving van economie en herstel der politiek. Optimistisch besluit Van Holk zijn bijdrage met: 'Een nieuwe lente, en een nieuw geluid!'57 Minderaa reageert in het februarinummer op een artikel in het Algemeen Weekblad voor

Christendom en Cultuur van W.H. van de Pol (1897-1988), waarin deze een 'onverbloemde oproep tot eenheid der verscheurde christenheid' formuleert. Minderaa verwijst naar de Actueel van Banning in de vorige jaargang waarin Banning op vergelijkbare wijze een dergelijke oproep overnam. Die oproep is met weinig reactie en discussie onbeantwoord gebleven. Zou de poging van Van de Pol hetzelfde lot beschoren blijken te zijn? Minderaa hoopt het niet maar vreest het wel.58 Duyvendak beschrijft in het septembernummer de geweldsuitbarsting tussen China en Japan vanaf eind juli 1937. De Japanse agressor baant zich een bloedige weg door China. Duyvendak wijst erop dat de huidige situatie een consequentie is van de Japanse politiek in de laatste tien jaar. Het is een uitzichtloze situatie: Japan zal niet stoppen voordat het geheel Oost-Azië in zijn greep heeft en van een militaire tegenbeweging van China is evenmin veel heilzaams te verwachten.59

i938

Ook de derde jaargang van Het Kouter telde elf nummers; de maanden juli en augustus werden samengevoegd. Het totale aantal pagina's werd 440. In de derde jaargang zijn 56 artikelen opgenomen, waarvan een meerderheid van negentien in de literaire categorie valt. Er is in 1938 geen thema- of dubbelnummer verschenen. De redactie opent bij aanvang met de mededeling dat Van Senden met ingang van de derde jaargang niet langer deel uitmaakt van de redactie. 'Reeds geruimen tijd bleek in onderling overleg der redacteuren, dat de waardering van velerlei verschijnselen en stroomingen van dezen tijd bij Dr. Van Senden afweek van die der overige redacteuren.'60 Van Senden zelf, vooruitlopend op de ledenvergadering van de Vereniging van Woodbrookers die zijn terugtreden zou moeten bekrachtigen (daar hij namens hen in de redactie zitting nam) had besloten reeds bij ingang van de nieuwe jaargang te stoppen. De redacteuren van Het Kouter spreken hun waardering uit voor Van Senden. Zijn afscheid 'verdriet hen als een noodwendigheid.'

Enige onderwerpen en artikelen

De artikelen van literaire (gedichten, uitgebreide recensies) en culturele aard (artikelen over het kerklied, muziek en toneel) zijn ruim aanwezig in de derde jaargang. Zo worden nieuwe dichtbundels van A. Roland Holst en Marsman besproken en is er een gedicht van J.J. Thomson (1882-1961) Drie artikelen zijn van of gewijd aan de dichter Andreas Glotzbach (1902-1981), die 'hedendaagse' bewerkingen maakte van de bijbelboeken Job, Jesaja en Psalmen. Uit zijn bewerking van Job, hoofdstuk 42 (over de bestrijding van een groot monster):

Weerstaat men hem met kracht van wapenstaal,

door bajonet, mortieren en kanonnen

of pantserwagens - 't gas brandt hém niet kaal,

wel 't bloeiend land en 't weerloos lijf der kindren! -

[...] Geen puntgeweer verjaagt hem, kan verminderen

zijn schonkenkracht; de weggeworpen bom,

granaten neergeslingerd uit machines,

hij spot er mee - hij lacht er even om -

doet of er niets gebeurt, of er niets te zien is!61

Actualiteit en de rubriek Actueel

In toenemende mate verschijnen er artikelen die betrekking hebben op de actuele situatie. C. van Liere schrijft een tweedelig artikel 'Zin en betekenis van het proces Niemöller'.62 Martin Niemöller (1892-1984) was als voormalig duikbootcommandant in 1924 predikant geworden. Aanvankelijk stond hij welwillend tegenover de Duitse volksbeweging, maar in 1934 werd hij een centrale figuur in de 'Bekennende Kirche', die zich onverbloemd tegen de erkenning van Hitler en het nationaal-socialisme keerde. In juli 1937 werd hij gearresteerd en een jaar later veroordeeld als 'persoonlijke vijand' (gevangene) van Hitler, waarna hij de oorlogsjaren in een concentratiekamp doorbracht. Van Liere schetst uitgebreid de voorgeschiedenis van toenemende spanning ïn de kerken onderling en tussen de kerken en de overheid. De verlangde ondertekening van de beruchte ariërparagraaf was het breekpunt voor Niemöller c.s. Na diens arrestatie is de 'Bekennende Kirche' meer en meer gemarginaliseerd. Van Liere onderscheidt verschillende fronten: ten eerste wordt de gehele christelijke levens- en wereldbeschouwing door de ideologen van het derde rijk bestreden, ten tweede de concrete kerken die zich tot de 'Bekennende Kirche' rekenen en ten derde de gevaarlijke vermenging van christendom en nationaal-so-cialisme die de overige kerken weinig moeite schijnt te kosten.63 In het tweede artikel gaat Van Liere uitvoerig in op deze vermenging, waarna ter afsluiting teksten van Niemöller en Barth met instemming worden geciteerd.64

De rubriek Actueel wordt in de derde jaargang tweemaal benut. In het septembernummer door Van Holk, in december door Duyvendak. Beide keren staan zij in het teken van de toenemende oorlogsdreiging. Er wordt in de rubriek (alsmede in diverse artikelen) herhaaldelijk gewezen op het hoge tempo waarmee de actuele ontwikkelingen elkaar opvolgen. Wat men deze maand schrijft is de volgende maand achterhaald. Zo ook in september 1938. Van Holk schrijft in Actueel over het 'Tsjechoslowaaksche conflict': 'Meer dan ooit voelt de redactie in de zwaargespannen weken, die

wij thans doorleven, dat zij, naar aanleiding van dat 'actueele', moet trachten van haar saamhorigheid met haar lezerskring te getuigen. Maar dat is tegelijkertijd reusachtig moeilijk. Zal men de feiten zelve bespiegelen? Maar die worden in een handomdraaien door nieuwe feiten achterhaald!'65 In de zomer van 1938 kondigde Hitler de annexatie van Sudeten-Duitsland aan, sinds Versailles grondgebied van Tsjecho-Slowakije. In de maanden die hierop volgden zetten Engeland en Duitsland alle zeilen bij om tot een diplomatieke oplossing te komen. Men bleek bereid om in deze kwestie niet in te grijpen in de hoop hiermee de agressie te stillen. Op 30 september werd een akkoord gesloten en kopten ook in Nederland de kranten hoopvol. Zo het Algemeen Handelsblad: 'Europeesche vrede verzekerd door accoord van München', waaronder een foto van een handenschuddende Hitler en de Engelse premier Chamberlain.66

Reeds in het volgende nummer van Het Kouter schrijft Minder-aa het artikel 'Versomberde vreugde', waarin wordt benadrukt dat de praktijk van de diplomatieke oplossing riskant en naar verluidt gewelddadig uitpakt.67

In het decembernummer schrijft Duyvendak in Actueel over een andere schrijnende kwestie. De Nederlandse regering had besloten de grenzen niet op ruimhartige wijze open te stellen voor Joden die Duitsland wilden verlaten. Op een scherpe en cynische manier wijst Duyvendak op de breuk die dit betekent met de 'grootse traditie' van de Nederlandse gastvrijheid voor uit hun land verjaagde mensen. Vervolgens gaat hij op zeer praktische wijze in op de geuite bezwaren die vooral van economische aard zijn. Het zou de overheid één gulden vijftig per dag per persoon kosten, hetgeen te veel was. Volgens Duyvendak moet deze raming drastisch omlaag en bovendien, door gezamenlijke inspanning is ook dat wel op te brengen. Het is uiteindelijk de verzaking van de 'evangelische opdracht'.68

!939

De vierde jaargang telt 456 pagina's: een kleine toename ten opzichte van de voorgaande jaargang, terwijl dit aantal is verdeeld over tien aparte afleveringen (tegenover elf afleveringen in de voorgaande drie jaargangen). In augustus verscheen er, zoals inmiddels gebruikelijk, geen Kouter, terwijl er een dubbelnummer verscheen voor de maanden september en oktober, getiteld De huidige situatie in Europa.69 Het totale aantal artikelen is 57, waarvan er negen verschenen in het dubbelnummer. Er zijn in de vierde jaargang 34 boeken besproken. Het tweede redactionele artikel bij de aanvang van de vierde jaargang is, evenals in de voorgaande jaargangen,

getiteld 'Uit de werkplaats'. Hierin blikt de redactiesecretaris Min-deraa op kritische wijze terug en vooruit. Hij veronderstelt dat de lezers, naast mogelijke waardering, de tekortkomingen die de voorgaande jaargang vertoonde evenals de redactie zullen betreuren. De eisen die gelden voor artikelen in Het Kouter worden nog eens opgenoemd. Er wordt een lijst afgedrukt met aangekondigde en toegezegde artikelen voor de komende jaargang.70 Minderaa schrijft verder:

[...] Bij den aanvang van een nieuwen jaargang vervullen ons gemengde gevoelens. Eenerzijds de beklemmende gedachte, dat het wel heel moeilijk is in een crisistijd als de onze zuiver, helder en eerlijk leiding te geven aan de lezers. Anderzijds ook vertrouwen. Dit berust bovenal op den geestelijken achtergrond, waaruit ons tijdschrift leven wil.71

Actualiteit en de rubriek Actueel

Het meest in het oog springt de rol die de actualiteit opeist in de vierde jaargang. Het dubbelnummer speelt hierin uiteraard een belangrijke rol. Diverse artikelen met een in beginsel historisch thema worden naast actuele situaties geplaatst. Zo schrijft G. An-dreae een artikel getiteld 'De geschiedenis van thans en van voor vier eeuwen', waarin hij een parallel trekt tussen Thomas More en Martin Niemöller. Andreae geeft van beiden een biografische schets en beschrijft hoe beiden door standvastigheid in het gevang geraakten. Twee zeer verschillende personen, gescheiden door vier eeuwen. Beiden symboliseren echter ook een kenterend getij: 'De wereld vraagt thans om geestelijke vernieuwing en tracht door geestelijke herbewapening tot een duurzame vrede te komen. Zoals in de tijd van Thomas More het dictatorschap de ontluiking van een nieuwe tijd, door de geest van een Erasmus en More ingeluid, tegenhield, zo zal thans het nationaal-socialisme de geestelijke vernieuwing remmen. Laat ons hopen, dat uit de strijd, uit het verweer tegen die beweging, een geesteshouding mag geboren worden, die de mensheid zozeer behoeft.'72 Van Holk kijkt in het juninummer vooruit naar de 150e viering van de val van de Bastille op 14 juli 1789. Na een historisch exposé zet Van Holk het belang van de herdenking ook voor Nederlanders uiteen. Zeker, de revolutie was gewelddadig, maar de beginselen waarvoor gestreden werd zijn bijna gemeengoed: 'In onzen tijd zal zelfs een verstokt antirevolutionair niet willen tegenspreken, vermoed ik, dat het 'ancien régime' zijn ondergang verdiend had.' De parallel naar het heden heeft, verrassend, niet zozeer betrekking op Duitsland, maar op de nieuwe verspilzucht: 'Wat is er zinneloozer dan zoo'n Lon-densche 'Underground' die 4 x op 'n dag, ieder etmaal, maand aan

maand, de jaren door, honderdduizenden menschen heen-en-weer voert [...]. Revolutie slaat dat alles voor 'n tijdje tot gruis.'73

De rubriek Actueel wordt echter maar driemaal benut. Banning schrijft in het februarinummer onder de titel 'Heilige plaatsen.' over drie bijzondere boeken die hij ontvangen heeft. Dit zijn Briefe aus dem Gefangnis van Thomas More, Brieven uit de gevangenis van Rosa Luxemburg, een in 1919 in Berlijn vermoorde communiste, en En zij loofden God, een verzameling getuigenissen van predikanten in het huidige Duitsland. De drie boeken hebben gemeen dat zij geschreven zijn vanuit een situatie van onvrijheid, maar getuigen van 'de vrije ziel': 'Opnieuw wordt de werkelijkheid van het rijk der ziel bewezen, dwars tegen alle tastbaar realisme in'.74 De Graaf wijdt een Actueel in het aprilnummer aan het bezoek van Karl Barth aan Nederland in maart 1938. Barth werd vergezeld door politie en mocht (in Nederland!) niet openlijk ingaan op politieke vragen.75 De Graaf verbaast zich op ironische wijze over de ophef die het bezoek veroorzaakte: 'Wat deed de politie daar? Want Barth beleedigde alleen de satan en Schleiermacher, maar geen vreemde staatshoofden. En de felste exclamaties, waarbij de politie wellicht een associatie voelde bovenkomen met politieke agitators, bleken niets te bevatten dan hoogst abstracte en formeele kwesties, waarover het alleen den theoloog gegeven is zich op te winden.' Verder roemt De Graaf weliswaar Barths stellingname tegen het nazi-regime, maar hekelt zijn motieven. Zo laat diens theologie het niet toe om reeds op basis van humane en algemeen-menselijke gronden het antisemitisme te verwerpen: zij wordt verworpen omdat het de 'zonde tegen de Heilige Geest' is. Er mag geen verbinding zijn tussen christendom en democratie, maar dictatuur moet wel ontmaskerd worden als 'de Antichrist'. De Graaf vindt Barth een zonderling.76 In de laatste Actueel, dat in juli verscheen wijst (wederom) Banning in het julinummer op een aantal brochures, vergelijkbaar met die van het Comité van Waakzaamheid, van veelal Duitse auteurs, verschenen in Stockholm. Ook Huizinga heeft op verzoek een brochure geschreven over 'De mens en de kultuur'. De reeks wordt volgens Banning verbonden door '- als ik het wel zie - een religieus universalistisch humanisme, waaraan wij ons wezenlijk verwant voelen, ook al nemen wij niet alles wat hier geboden wordt voor onze rekening.'77

Bijzonderheden

Nadat in het juninummer het speciale dubbelnummer De huidige situatie in Europa voor september en oktober was aangekondigd, brak op 1 september 1939 met de inval van Duitsland in Polen de oorlog uit. De redactie schreef bij verschijning een nieuw voor-

woord met daarin de constatering dat diverse bijdragen, reeds geschreven vóór deze nieuwste ontwikkelingen, door de feiten achterhaald waren; deze waren in allerijl voor zover mogelijk aangepast. 'De redactie hoopt dat niettemin de overweging van het geschrevene den lezer helpen kan voor zichzelf klaarheid te verwerven.'78 Artikelen werden geschreven door de redacteuren Baelde, Banning, Beerling, Duyvendak, Van Holk en Minderaa, W. Verkade (jurist) en Paul Tillich (1886-1965). De laatste een reeds toen bekende theoloog, sinds 1933 hoogleraar in New York, schreef op verzoek van Het Kouter een artikel getiteld 'De situatie van Europa: religie en christendom'. Hierin plaatste Tillich het 'universele' christendom vooral tegenover het 'religieus nationalisme' zoals dat in Duitsland opgeld deed (overigens sinds de Middeleeuwen). Hij beëindigde het artikel met vijf hoopvolle opdrachten waarvoor het christendom gesteld was, wilde het een bijdrage leveren aan de noodzakelijke cultuuromslag.79

1940

De vijfde jaargang, verschenen in wat het eerste oorlogsjaar zou worden, telt 384 pagina's, verdeeld over elf afleveringen. Na de eerste twee afleveringen verschijnt Het Kouter met tien pagina's minder. Dit zou zo blijven tot de laatste afleveringen in 1941. In de vijfde jaargang zijn de maanden mei en juni samengevoegd in één aflevering. Dit houdt verband met het uitbreken van de oorlog begin mei: dit dubbelnummer moet medio juni zijn verschenen.80 De vijfde jaargang telt 47 artikelen en 22 boekbesprekingen.

De redactie koestert bij aanvang twee voornemens: ten eerste een serie artikelen over godsdienstige onderwerpen te verzorgen en ten tweede een enquête te houden over de vraag: 'waaruit leeft gij in dezen tijd?' Ter besluit wordt betekenisvol geschreven: 'wij wen-schen onze lezers bij dezen voor dit jaar zooveel goeds toe, als men redelijkerwijs verwachten mag.'81

Enige onderwerpen en artikelen

Tot de opvallende auteurs in de vijfde jaargang behoren tevens J. Huizinga en H.J. Pos. Huizinga schrijft in het artikel 'Historische grootheid - een overpeinzing' over de Britse essayist en historicus Thomas Carlyle (1795-1881). Boven het artikel staat 'Aan J.J.L. Duyvendak ter inlossing van een belofte'.82 H.J. Pos (1898-1955), in deze jaren hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van het Comité van Waakzaamheid, schrijft het artikel 'Antieke moraal als erfenis', het tweede Kou-ter-artikel dat verscheen in oorlogstijd. Pos opent met: 'Vanuit de tegenwoordige verwarring terugzien naar het grote, door de Grie-

ken ingeluide begin en zich herbezinnen op de grondslagen door hen gelegd, is nodig, teneinde zich bewust te worden van wat ons scheidt van dat begin, wat de mensheid, voortgaande, gewonnen én verloren heeft.'83

Opnieuw is de literaire categorie ruim vertegenwoordigd. In totaal telt de vijfde jaargang dertien bijdragen die bestaan uit één of meerdere gedichten. Nadat in de vierde jaargang een bijdrage stond van M.H. van der Zeyde zijn er in het aprilnummer van de vijfde jaargang enkele verzen van Ida Gerhardt opgenomen.84 Ook Marsman publiceert een gedicht, in het maartnummer, getiteld 'Na den val'. In het augustusnummer ziet Minderaa zich voor de tragische opdracht geplaatst deze dichter te moeten gedenken, omdat Marsman in een poging naar Engeland te vluchten op 40-jarige leeftijd is omgekomen. Marsman stond Minderaa en (zijns inziens) ook de lezers van Het Kouter nader dan Ter Braak en Du Perron, die beide in de afgelopen maanden eveneens op tragische wijze de dood vonden, vooral daar Marsman diverse malen een bijdrage aan Het Kouter had geleverd en Minderaa hem persoonlijk gekend had.85 Aan het voornemen van de redactie om een reeks artikelen met godsdienstige onderwerpen aan te bieden, wordt vooral door Van Holk gevolg gegeven. Wellicht was het zijn eigen idee. Hij schrijft uitgebreide artikelen over 'De dood', 'Het offer' en 'Ge-nade'.86

Actualiteit en de rubriek Actueel

Tweemaal wordt er een Actueel geschreven in de vijfde jaargang. Minderaa staat in het februarinummer stil bij een artikel in De Stem, waarin een vijftal bijdragen stonden van P.E.N., een Europees forum van schrijvers en dichters. Het betreft brieven, noodkreten en manifesten uit Polen, Engeland en Frankrijk met betrekking tot de oorlogsdreiging en reacties daarop uit Nederland. De meningen zijn verdeeld: bestaan dergelijke initiatieven uit naïef idealisme of hebben zij wel degelijk betekenis? Volgens Minderaa moet de waarde van een overtuiging die 'boven de feiten uitgaat, van geweten en geloof, niet onderschat worden'. Het schrijversinitiatief verdient aller steun en medewerking, vooral van hen in de 'intellectuele beroepen'.87 Beerling schrijft in het maartnummer over een boekje van H. Kraemer (1888-1965) over het Wilhelmus, verschenen in een reeks Tijdwoorden van uitgeverij Callenbach. Wat Kraemer over het Wilhelmus schrijft, 'behoort zeker tot het beste, meest overtuigde en overtuigende dat er ooit over het [Wilhelmus] is neergeschreven.' Kraemer signaleert dat het Wilhelmus veel van zijn betekenis lijkt te hebben verloren. Het is geen eenvoudig, nationalistisch volkslied, maar een getuigenis in

tijden van nood. Dit is volgens Beerling uiterst actueel: 'Eerst het thans levende geslacht heeft weer het twijfelachtige voorrecht van wellicht geplaatst te worden voor een verpletterend-benarde nationale situatie als waaruit het Wilhelmus geboren werd en waaruit het herboren kan worden.'88

Bijzonderheden

Op 16 april was de vierde aflevering van Het Kouter verschenen. Van de vier artikelen handelden er twee over de oorlogsdreiging. Banning schrijft over 'Opvoeding tot eenzaamheid': 'Er is ook in mij, als in ieder mens, zorg en angst voor de toekomst. Tsjecho-Slowakije, Polen, Finland, Denemarken, Noorwegen hebben diepe indruk gemaakt, en nog lang niet zijn de demonen van deze tijd aan banden gelegd, nog lang niet is de lawine uitgeraasd.' Men moet zich voorbereiden op lijden en eenzaamheid. Beerling betoogt in een uitgebreid artikel 'Duitschland en het Westen' dat Duitsland een Europees probleem is: wij dragen allen schuld (Versailles) en zullen moeten veranderen. 'Daaraan zal de vrede van straks niets veranderen.'89 Twee van de vijf recensies behandelen boeken van P. Geyl en Huizinga met opinies over de dreigende situatie.

Op 10 mei viel Duitsland Nederland binnen, dat na een week capituleerde. Het Kouter verscheen als gezegd eerst medio juni. Van Holk schrijft het eerste artikel, 'Wat nu?':

'Nu Het Kouter voor het eerst weer verschijnt na het uitbreken van de oorlog, voelt de Redactie de behoefte, om allereerst een hartelijken groet aan de lezers te zenden, en als het ware een oogenblik hun aandachtige stilte op te roepen voor de gedachtenis aan hen, die gevallen zijn in den strijd - en van inkeer tot den Grond van alle gebeuren, om voor Hem stil te zijn. Wij weten niet, hoe in de thans zoo gewijzigde omstandigheden de toekomst van ons tijdschrift zal zijn; maar wij willen trachten ons geestelijk bezit op zoo zuiver mogelijke wijze te behoeden en verder te geven. Wij willen ons zelf blijven, maar open staan voor de veranderde problemen in een veranderde situatie.' En ter afsluiting: 'Laat ons trachten hoopvolle menschen te zijn, die den Droom weten te koesteren, welke de onzekerheid en donkerheid doorlicht met zijn zuivere stille stralen.'90

1941

De zesde en laatste jaargang van Het Kouter is incompleet geëindigd. Er zijn negen afleveringen verschenen. Het aantal pagina's varieert, maar kent een gemiddelde van 30 per aflevering. Het totaal is 308.91 De zesde jaargang telt 33 artikelen en 17 boekbe-

sprekingen. De abonnementsprijs steeg met een kwartje naar vijf gulden vijfenzeventig. Voor de maanden juli en augustus verscheen er een dubbelnummer. In oktober verscheen de laatste aflevering. In een aan de abonnees verzonden schrijven, gedateerd: november 1941, deelt de redactie bij monde van Van Holk en Baelde het volgende mee:

Aan onze abonné's.

Wij ontvingen bericht van het Rijksbureau voor de Grafische Industrie, 'in opdracht van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied, en in verband met de papier-schaarschte', dat ten behoeve van 'Het Kouter' geen papier meer zal worden geleverd, ja zelfs dat papier uit voorraad door onzen drukker niet meer verwerkt mag worden. Gij begrijpt welke gevoelens ons vervullen; anderzijds hebben wij het vaste vertrouwen, dat de beginselen en normen waarvoor wij naar beste krachten hebben gestaan, in de harten van al onze lezers geworteld zijn om 'Het Kouter' te kunnen ontberen! [...]

Wanneer wederom betere tijden voor het papier zullen zijn aangebroken, zult gij, daarvan zijn wij overtuigd, U weer scharen in onzen lezerskring.92

Slechts eenmaal richt de redactie zich in de zesde jaargang tot de lezers en wel bij aanvang. Baelde schrijft dat de redactie en de betrokken partijen (Barchem-beweging, C.C.) in het najaar van 1940 zich hebben bezonnen over Het Kouter in deze tijd van bezetting, met als conclusie: 'Ja, Het Kouter heeft ook in de afgelopen maanden zijn bestaansrecht bewezen, het gaf en was iets waardevols.' Wat kan Het Kouter in dit nieuwe jaar betekenen? Baelde schrijft:

Waardemeter voor Het Kouter (en niet daarvoor alleen!) zal zijn de wijze waarop het zwijgt - over al die onderwerpen welke in bezettingstijd zich nu eenmaal moeilijk voor bespreking leenen.' Geen zwijgen uit wrok of gelatenheid, 'voor dat negativisme wil de Redactie ook haar lezers naar krachten helpen bewaren.' Hoe dan wel? 'Door met zoveel mogelijk vastheid en innerlijke rust en aanstekelijke moed te spreken over datgene, wat, gelegen buiten de politieke, maatschappelijke en geestelijke problematiek van den dag, nochtans centraal is voor den opbouw van ons leven, hier en nu.' Deze houding leidt tot drie voornemens van de redactie. Ten eerste wil zij de 'godsdienstige en humanistische tradities' levend houden. Ten tweede zal zij, meer nog dan voorheen, pogen de lezers 'zoo direct mogelijk aan te spreken'. Ten derde hoopt de redactie de lezers 'bladzijden van schoonheid' aan te bieden: aandacht

voor de verschillende gebieden van de kunst. Baelde besluit: 'Zoo gaan wij dan den jaargang 1941 openen, zonder de illusie van een zéker perspectief [...] maar niettemin: in geloof en solidariteit, in gebondenheid aan onaantastbare waarden.93

Enige onderwerpen en artikelen

Aan het voornemen van de redactie om de lezers 'bladzijden van schoonheid' aan te bieden wordt invulling gegeven. De voornoemde artikelen zijn hier voorbeelden van. In de zesde jaargang zijn er eigenlijk nog maar twee categorieën artikelen: 'Literatuur en cultuur' enerzijds en 'Theologie' anderzijds.94 Ook het andere voornemen, schrijven op een directe manier, wordt vormgegeven, zoals door Banning in 'Het onaantastbare', Baelde in 'Waarheid, persoonlijkheid, geloof', Poortman in 'Christelijke bereidheid' en Van Holk in 'Het kruis'. Er is een aantal betogen zoals van W. Schermerhorn ('Leiding'), Smits ('Geloof en gemeenschap') en De Vos ('Idealisme en Christendom') waarin naast of na de besproken thematiek niet alleen een parallel naar de actualiteit maar ook zeker naar de kerkelijke of persoonlijke situatie wordt getrokken. Zo schrijft Smits tot besluit van zijn artikel:

Misschien dat in deze tijd dan ook nergens dieper de gemeen-schaps-vormende kracht van het geloof openbaar wordt dan in de geestelijke houding van mensen die (met de Beginselverklaring van het vrijzinnig Protestantisme) aldus van hun toekomstgeloof getuigen: 'Levend uit de kracht Gods, die onze harten verandert, geloven wij dat de mensenwereld de heerlijkheid van het Godsrijk openbaren zal [...].95

Actualiteit en de rubriek Actueel

De redactie heeft de woorden van Baelde bij aanvang van de jaargang serieus genomen door te zwijgen over de actualiteit, anders dan in verwijzingen naar 'deze donkere nacht', 'onze huidige tijd van crisis' etc. De rubriek Actueel is stilzwijgend opgeschort.

Het Kouter - Vrijzinnig tijdschrift in jaren van crisis / Evaluatieve terugblik

Tot besluit een beschouwing over de vraag op welke wijze Het Kouter, als vrijzinnig protestants tijdschrift gericht op religie en cultuur, te plaatsen is in de context van het debat onder intellectuelen in de jaren van zijn verschijnen, omtrent de opvatting dat Nederland (en Europa, wellicht het gehele bestaan) zich in de crisis bevond. Welke positie nam Het Kouter in dit debat in? Aan de hand van twee artikelen wordt deze vraag belicht.

Vrijzinnig protestant

Het vrijzinnig protestantisme beleefde in het interbellum een bloeitijd. Als onderdeel van de verzuilde maatschappij was de beweging sterk georganiseerd. De Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme bundelde de over verschillende (protestantse) kerkgenootschappen verspreide vrijzinnige stromingen. De V.P.R.O., de Jeugdcentrale en de Studentenbond zorgden, samen met tijdschriften als De Smidse en later Het Kouter, voor verdere ontwikkeling en groei van de beweging. De Vereniging van Woodbroo-kers vervulde een belangrijke, vormende rol in de ontwikkeling en ontmoeting van velen. Tegelijkertijd week het vrijzinnig protestantisme op een belangrijk punt sterk af van andere verzuilde volksdelen en is het de vraag of het wel een 'zuil' mag heten. Sterk verankerd in haar theologie en opvattingen zat immers de overtuiging dat het christendom, tezamen met een humanistische mensvisie, een opbouwende en algemene kracht was voor de gehele samenleving. Een belangrijke consequentie hiervan was dat men zich in de publieke ruimte niet richtte naar confessionele groepering, maar de persoonlijke religieuze inspiratie vertaalde naar algemeen maatschappelijk belang. Dezelfde houding bepaalde de doorgaans positieve beoordeling van kunst en cultuur, die vervolgens naar algemene (en geen confessionele) maatstaven plaatsvond.

De identiteit van Het Kouter: vrijzinnig protestants en intellectueel De oorsprong van Het Kouter lag in de kring van de Vereniging van Woodbrookers en de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme, beide onderdeel van de vrijzinnig protestantse beweging. Toch heeft het tijdschrift zichzelf in beginsel niet willen verbinden aan een kerkelijke denominatie of richting. De redactionele verantwoording spreekt bijna voortdurend in algemene termen over de bedoeling en 'missie' die het tijdschrift wilde hebben voor de gehele maatschappij. Slechts in de eerste jaargang wordt de historische verbondenheid met het specifiek vrijzinnige protestantisme aangegeven. In de praktijk zal het tijdschrift, met een lezerskring van 'tegen de duizend' in 1937, in kringen van vooral hoogopgeleide vrijzinnig protestanten ontvangen zijn. De kerkelijke en theologische positie wordt duidelijk uit het niet expliciet vermelden van confessionele kleur en voorkeur alsmede uit de nadruk op en aanwezigheid van artikelen over kunst, literatuur en cultuur. In de positief geformuleerde openheid richting de algemene cultuur, verankerd in de theologische noties van 'voortgaande openbaring', onderscheidde het vrijzinnig protestantisme zich van de andere christelijke stromingen.

Het Kouter was een intellectueel tijdschrift, een product van aca-

demici van zeer uiteenlopende expertise. Er was veel ruimte voor engagement, poëzie en literatuur, opinie en exposés over uiteenlopende onderwerpen. Aan een 'Kouterartikel' werden echter wel eisen gesteld: het mocht niet louter beschrijvend zijn maar moest tot de 'grondvragen' doordringen. Dit mocht in geen geval ten koste gaan van de leesbaarheid. De toon mocht niet alleen negatief zijn, maar moest uitzicht houden én bieden op een 'positief ideaal'.96

Het niveau van de ingezonden artikelen werd kritisch beoordeeld, maar nog meer kritiek uitte de redactie in haar eigen richting. Vrijwel iedere jaargang zet in met een onderkenning van het tekortschieten in het nastreven van het zelfgestelde ideaal. De beoogde breedte in onderwerpen en geestelijke achtergrond van de auteurs wordt niet gehaald; de informerende en oriënterende artikelen met een overzicht van recente literatuur op een bepaald vakgebied blijven veelal achterwege; de cultuuridealen zouden dikwijls explicieter verwoord kunnen worden. Wanneer men de bereikte breedte in auteurs en onderwerpen nu onder ogen ziet, lijkt deze kritiek meer te zeggen over het zelfrelativerende maar ook ijverige karakter van de redactie dan over het al dan niet realiseren van haar streven.

De onafhankelijkheid van Het Kouter zoals vermeld in de ondertitel betreft ook de politieke positionering. De veelal gedeelde vrijzinnig protestantse positie leverde geen gedeelde politieke overtuiging op; de verschillen in opvatting konden groot zijn. Wel was er, uitzonderingen daargelaten, de eenheid die ook naar voren kwam in de bewegingen van Eenheid door Democratie en het Comité van Waakzaamheid: nazisme en fascisme als bedreiging van humaniteit en democratie moesten met vereende krachten worden bestreden.97 Dit was ook onderdeel van de redactionele doelstelling.98 De artikelen en bijdragen van mensen als Banning, Roland Holst - Van der Schalk, E.C. Knappert, A.R. de Jong en M.J.A. Moltzer geven aan dat Het Kouter voldoende ruimte bood voor religieus-socialistisch gedachtegoed. Tegelijkertijd vervulde Het Kouter voor Banning niet de rol van het religieus-socialistische tijdschrift Tijd en Taak; zijn artikelen in Het Kouter zijn veeleer intellectueel, reflectief of meditatief.99

Het tijdschrift wilde bovenal actueel zijn. Het moest relevante en geen vrijblijvende opinie bevatten die gericht was op het beoordelen van de actualiteit. Niet op de manier waarop men zich liet meeslepen door de waan van de dag: de verankering in het christelijk en humanistisch erfgoed zou dit voorkomen. Het Kouter wilde leiding geven op basis van helder inzicht en zuivere motieven.100 In de tweede jaargang worden drie kenmerken van het beoogde

leiding geven genoemd: een principieel getuigenis afleggen, een brede oriëntatie bieden en het voortouw nemen in het beoordelen en waarderen van (vooral) de actualiteit. De rubriek Actueel stelde de redactie in staat om direct te reageren op gebeurtenissen, personen en ander nieuws buiten de vorm van artikel om. Het werd door de redactie zelf als eerste betreurd wanneer dit niet zo vaak als beoogd gebeurde.

Crisisbewust maar niet pessimistisch

De bewuste, zelfkritische, intellectuele en vrijzinnige positie van Het Kouter maakte het tijdschrift tot een scherp en helder beschouwer van de maatschappelijke ontwikkelingen. De vrijzinnig protestantse intellectuelen die aan Het Kouter verbonden waren, behoorden deels tot hen die reeds in een vroeg stadium waarschuwden voor de gevaren en tendensen van het opkomend nationaalsocialisme, en ook in Het Kouter zetten zij deze 'profetische' rol voort. Diverse bijdragen in de rubriek Actueel zijn hieraan gewijd. De crisis werd zeer concreet in de periode na 10 mei 1940. Dit heeft nadien het karakter van Het Kouter bepaald, zij het binnen de vorm en norm van een degelijk en intellectueel tijdschrift.

De crisis en de intellectuele beschouwing daarvan in Het Kouter zorgden voor een conflict tussen enerzijds een optimistische antropologie en anderzijds de realiteit van de crisis. Het vrijzinnig protestantisme koesterde ten diepste een optimistische, positieve waardering van de cultuur als 'werkplaats van de Geest'. De basis van maatschappij en cultuur werd mede gestut door het vertrouwen dat de mens door God in staat is gesteld om een goede samenleving op te bouwen. Ook wanneer de alledaagse werkelijkheid hiermee niet in overeenstemming was (zoals reeds de Industriële Revolutie liet zien), vertaalde dit vertrouwen zich naar ideaal en activiteit. Zo optimistisch als de vrijzinnigheid door Verlichting en wetenschap was in de negentiende eeuw, was men niet meer. Maar mede door de 'neo-romantiek' van de jaren '20, waarvan ook de Vereniging van Woodbrookers elementen in zich droeg evenals de bekende zomerkampen van de vcjB, had de vrijzinnig protestantse beweging ook aan het einde van de jaren '30 nog een optimistische onderstroom. Deze onderstroom komt ook in Het Kouter aan de oppervlakte, wanneer men zich, met het oog op de zorgelijke actuele ontwikkelingen, rekenschap moest geven van de diepere vraagstukken achter de actualiteit. Een voorbeeld hiervan is een artikel van P. Smits (1906-2002) getiteld 'Christendom en cultuur' in de derde jaargang. Smits was in deze jaren predikant in Eindhoven. Het artikel begint met de constatering dat juist het basale vertrouwen in de in God zelf verankerde samenhang tussen christendom

en cultuur meer en meer onder druk komt te staan:

Terwijl het vraagstuk van de principieele verhouding van Christendom en cultuur al eeuwen oud is, heeft deze vraag thans het gewicht van een onmiddellijk levensbelang door de ontstellende mate waarin de christelijke levenswaarden steeds meer uit de moderne Europeesche cultuurwereld verdrongen dreigen te worden.101

Vervolgens besteedt de auteur enkele pagina's aan het analyseren van deze ontwikkeling, waaraan secularisatie, kapitalisme, teloorgang der intellectuele elite en de zich terugtrekkende kerk gezamenlijk schuldig zijn. Geheel Europa heeft, 'gemeten aan de maatstaven van het Evangelie, een enorme schuld op zich geladen.'102 Daarmee is echter niet alles gezegd. Hoopvol stelt hij de vraag:

Zijn er aanwijzingen dat het Christendom de beheerschende en regenereerende kracht, de cultuurdominante voor onze cultuur opnieuw kan worden? En langs welke wegen kunnen wij hieraan meewerken, juist als intellectueelen vanuit onze bevoorrechte maatschappelijke en geestelijke positie?103

En ja, die aanwijzingen waren er. Smits vervolgt: 'Als teekenen dat het Evangelie nog weer opnieuw de springader, de innerlijke drijfkracht van onze Europeesche cultuur kan worden [...] mogen wij thans met vreugde de volgende verschijnselen begroeten:' waarna een opsomming volgt van ten eerste de kerk zelf, ondanks de ogenschijnlijke dorheid. De oecumene wordt tegengewerkt maar zal de boventoon gaan voeren. De Duitse kerkstrijd geeft aan dat de kerk nog steeds de Geest bezit die mensen krachtig maakt. Het kerkelijk jeugdwerk floreert. Ten tweede schijnt het Smits toe dat de cultuurcrisis een nieuwe belangstelling voor geestelijke vragen en het christendom wekt onder intellectuelen. Ten derde zorgt het religieus-socialisme eveneens voor belangstelling in bijbel en christendom, na decennialange afkeer vanwege de houding van de kerk, onder arbeiders.

In de 'worsteling om geestelijke cultuurvernieuwing' wordt de lezers van Het Kouter vooral het volgende gevraagd: een 'ge-loovig-realistische' houding. Gelovig omdat men zich op die wijze schaart achter de geestelijke ruggengraat van de westerse cultuur en realistisch omdat men 'niet weemoedig moet terugzien naar cultuurperioden van simpeler, gemoedelijker, persoonlijker struc-tuur.'104 Ook is nodig 'de oprechte wil tot volkseenheid'. Alleen in gezamenlijkheid kan met het hoofd bieden aan bedreigingen.

Tevens moet men, als groep en individueel, meehelpen aan het ten positieve beïnvloeden van de publieke opinie, 'die thans zoo ontzaglijk vergrofd is'. Ter afsluiting noemt Smits het belangrijkste dat de lezer gevraagd wordt:

Verantwoordelijkheidsbesef voor en verontrusting over den gang der cultuur, maar vooral trouw en toewijding bij onzen arbeid voor geestelijke regeneratie. Wij weten in onze religieuze binding, dat alles wat wij in deze tijden eerlijk en offerend helpen dragen, ook gedragen wordt.105

In de laatste aflevering van Het Kouter van oktober 1941, staat een artikel van H. de Vos (1896-1980), 'Idealisme en christendom'. Het stuk begint met de constatering dat het idealisme lijkt te hebben afgedaan: 'In de philosofie is het al realisme en existentie wat de klok slaat. Theologen hebben bergen werk verzet om met succes aan te tonen dat er een breede klove gaapt tussen idealisme en Christendom, zo er al niet van een scherpe tegenstelling moet worden gesproken.'106 Vos vraagt zich af of dit een juiste koers is. Kort bespreekt hij het idealisme als opkomend 'voor de primaire betekenis, waarde, werkelijkheid en macht van den geest. De geest is het belangrijkste in de werkelijkheid [...].' Het alledaagse idealisme is hier uiting van: iemand koestert een bepaald ideaal omtrent mens en maatschappij en streeft zijn leven lang naar de verwerkelijking daarvan in het geloof dat mens en maatschappij eerst dan hun volle waarde krijgen. Dit geloof is ten diepste geloof in de cultuur, hetgeen breed gedeeld werd in christelijke en humanistische traditie. Het lijkt nu te kenteren:

Ik weet, dat er binnen het Protestantisme theologische stromingen en vogue zijn, die niet veel van de cultuur moeten hebben. Voorzover zij niet door de gebeurtenissen van den laatsten tijd min of meer verrassend zijn bekeerd (vide Barth in zijn waardering van de staat), plegen of plachten zij in het levensgedrag hunner aanhangers toch niet bepaald van overdreven ascetisme blijk te geven. Praktisch aanvaardt men de cultuur toch maar. [.] Wij kunnen de cultuur eenvoudig niet laag schatten. Reeds omdat wij den arbeid hoog waarderen. Vooral echter, omdat wij er een dienst in zien aan God en den naaste.107

Idealisme heeft haar beperkingen en gevaren van verabsolutering en intellectualisme. Ook lijkt het soms te vergeten dat de cultuur, hoe belangrijk ook, 'haar loutering en voleinding verwacht van en in een hoogere werkelijkheid.'108 Toch heeft

het christendom het idealisme nodig als vormgever van haar onlosmakelijke verbondenheid met de cultuur, terwijl het christendom op zijn beurt het idealisme kan behoeden voor blindheid: 'het cultuurproces krijgt een perspectief, omdat het op een nieuw doel gericht wordt, nl. het koninkrijk Gods.

Het is echter in den tegenwoordigen tijd van een zeer groot belang, dat er een synthese tot stand komt. De cultuur staat op het spel, de geest dreigt onder te gaan. Slechts het Christendom kan redden. Maar dan een Christendom, dat ingaat in den nood, ook van onze cultuur. Dat zal alleen kunnen, als het met die cultuur ernst maakt. Als het dus met idealisme ernst maakt.[.] Dan zal het dit ook met zijn geest kunnen doordrenken.109

De artikelen van Smits en Vos, verschillend in toon, onderwerp en betoog, delen de verontrusting over de ontwikkelingen in cultuur en maatschappij. Meer nog delen zij een bepaalde, als opdracht geformuleerde hoop dat menselijke inzet voor behoud en vernieuwing van de cultuur de kentering zal brengen die nodig is. Dit perspectief, stoelend op het geloof in de cultuur als 'werkplaats van de Geest' dat kenmerkend was voor het vrijzinnig protestantisme, tekent de positie van Het Kouter in het debat over de crisis eind jaren dertig. Men kon eenvoudigweg niet pessimistisch zijn: altijd was er de mogelijkheid om met vereende kracht en gedeeld geloof verandering te bewerkstelligen. Banning verwoordt dit ter afsluiting van een uitgebreide recensie van In de schaduwen van morgen van Huizinga:

Het boek blijft belangrijk, en ik wil graag met nadruk zeggen dat ik zeer dankbaar ben dat juist Huizinga allerlei dingen heeft gezegd, terwijl wij ons ook gesterkt hebben aan zijn overal merkbare verontrusting en verontwaardiging. Toch: wij hebben iets méér nodig. Stellig: Christelijk-humanisme. Oók geestelijke aristocratie. Maar dan konkreet wordend in arbeid niet alleen aan de problemen van geest en kultuur, maar ook aan die van arbeidsproces, sociale verhoudingen en politiek. De krachten die op deze gebieden heden werken hebben bovenal nodig doordrongen te worden met geest.110

Vrijzinnigheid in de crisis

De gerichtheid op de cultuur maakte de vrijzinnigheid waar Het Kouter onderdeel van uitmaakte, tot één van maatschappelijke bewegingen die met een scherpe blik de elementen van crisis in een vroeg stadium waarnamen en verwoorden. De gelovige en

idealistische opvattingen over diezelfde cultuur zorgden er echter voor dat de vrijzinnigheid de gang van zaken niet kon accepteren: men droeg de plicht om hier en nu handelend op te treden opdat het tij zou keren, nu het nog kon. Cultuurkritiek in de vorm van pessimisme was niet acceptabel. Het tijdschrift worstelde met de verhouding tussen de geestelijke idealen die het koesterde en de noodzaak die het ervoer om op concrete wijze leiding te geven in het beoordelen van de actualiteit. Het is tekenend dat het aantal artikelen van van literaire en culturele aard in de zes jaargangen het aantal artikelen over de actualiteit ruim overstijgt, terwijl het tijdschrift primair actueel wilde zijn. Dit is naar mijn inzicht niet zozeer te wijten aan onmacht of nalatigheid van de redactie maar volgt uit het geloof in de vernieuwende kracht van cultuur en 'geest'. Het Kouter was daarmee één van de laatste representanten van een type vrijzinnigheid, dat bestond uit een diepgeworteld, gelovig vertrouwen in de cultuur en zich maatschappijbreed profileerde. De diepte en ernst van de crisis waarin Europa zich bevond en die uitmondde in de Tweede Wereldoorlog heeft dit type vrijzinnigheid zodanig aangetast, dat het zich na de oorlog grondig en opnieuw heeft moeten bezinnen op zijn grondslagen.

Het tijdschrift heeft deze herbezinning helaas niet overleefd. Een deel van de redactie is na de oorlog samen met de redactie van het Algemeen Weekblad voor Kerk en Christendom (sinds 1939 de naam van wat voordien het Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur heette) gestart met de uitgave van Wending.111 Volgens oud-redacteur Van Senden, die zichzelf altijd tot de uiterst links-vrijzinnige richting had gerekend en na de Tweede Wereldoorlog gebrouilleerd was met zijn voormalige collega's, had dit tijdschrift echter weinig overeenkomsten met Het Kouter. In een terugblik in 1962 schrijft hij: 'Curiositeitshalve vermeld ik nog dat 'Het Kouter' [...] gezegd wordt voort te leven in het bekende tijdschrift 'Wending': Appel die wel héél ver van de stam gevallen is'.112 Hoe het ook zij, in zijn korte bestaan heeft Het Kouter een in zes jaargangen opgetaste keur aan artikelen nagelaten, waarvan een groot deel om uiteenlopende redenen nog zeer lezenswaard is. De kundig bestuurde ploegschaar heeft goede voren getrokken, totdat hij vastliep op een harde akker.


1 Dit artikel is een ingekorte bewerking van mijn doctoraalscriptie Vrijzinnigheid in de crisis. Een onderzoek naar de inhoud en positie van Het Kouter- Onafhankelijk Tijdschrift voor Religie en Cultuur, verschenen van 1936 tot en met 1941, Leiden 2006.
2 Een verwijzing naar een artikel of citaat uit Het Kouter geschiedt als volgt: HK (Het Kouter) 2 (jaargang) (1937), p.xx, waarbij de auteur en de titel van het artikel zijn genoemd in de hoofdtekst. Gebruikt zijn de gebonden jaargangen. De naam Het Kouter als titel van een tijdschrift was overigens eerder gebruikt door de Nederlandse Vereeniging van Jonge Kunstenaars 'De Ploeg' in Den Haag (1920) en door de Groninger Kunstkring 'De Ploeg' in Groningen (1924-
3hk1 (1936), 1 (1-48), bevat: Redactionele artikelen 'Een Nieuw Begin' en 'Uit de Werkplaats', het gedicht 'Ondergangen' door H. Roland Holst - Van der Schalk, de artikelen 'Over te betwij- felen evidenties' door A.D. Fokker, 'Gedachten bij den Gijsbrecht' door R. Baelde, 'De dichter Leopold' door P. Minderaa en twee recensies door G.H. van Senden.
4 De publicatiegegevens van de genoemde tijdschriften zijn vermeld in de twee bestaande (alfabetische) overzichtswerken nl.: W. Audenaert e.a. (red.), Clavis Foliorum Periodicorum The-ologicorum, Leuven 1994, en G. Harinck e.a. (red.), Bibliografie van Nederlandse Protestantse Periodieken 1, Amstelveen 2004.
5 H. Noordegraaf, 'Johan Leonard van Tricht', in: Biografisch lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme IV, Kampen 1998, 431-432.
6 Over de Vereniging der Woodbrookers in Holland: J. Lindeboom, Geschiedenis van de Barchem-beweging, Barchem 1958 (eigen beheer) en D. Lignac, De geschiedenis van de Barchem-bewe-ging, (nog te verschijnen). Over de betekenis van de vereniging voor het vrijzinnig protestantisme in Nederland: J.P. Heering, 'Het vrijzinnig protestantisme op de drempel van een nieuwe tijd (1900-1925)', in: B. Klein Wassink, en Th. M. van Leeuwen, Tussen Tijd en Tijdgeest, Utrecht 1989, 110-116 en tevens J. Lindeboom, Geschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme deel III - sedert 1870, Assen 1935, 7°-72.
7 J.P. Heering, 'Het vrijzinnig protestantisme', 111.
8 J. Lindeboom, Barchem-be-weging, 205-224.
9 L.J. van Holk, W. Scher-merhorn, J.M. van Veen en anderen.
10 J. Lindeboom, Barchem-beweging, 220-229.
11 J. Lindeboom, Barchem-beweging, 223. Het citaat bij Lindeboom komt sterk overeen met een passage in 'Aan onze lezers' namens de redactie in Barchem-bladen, 10 (1935 ), 289-290.
12 De Smidse, 10 (1935), 289.
13 De Smidse, 10 (1935), 351.
14 Barchem-bladen, 10 (1935), 289.
15 Barchem-bladen, 10 (1935), 411.
16 Barchem-bladen, 10 U935^ 387.
17 Verdere biografische informatie over de redacteuren laat ik in het bestek van dit artikel achterwege.
18 HK1 (1936), 4.
19 HK4 (1939), 1.
20 H.J. Heering, 'J. de Graaf', in: R.B. ter Haar Romeny en Joh. Tromp (red.), Quisque Suis Viribus 1841-1991, Leiden 1991, 251-252.
21 J. Beishuizen en E. Werkman, De magere jaren - Nederland in de crisistijd 1929-1939, Alphen aan den Rijn 1980, 51-55; P. de Rooy, Republiek van rivaliteiten - Nederland sinds 1813, Amsterdam 20052, 184-190.
22 J. Huizinga, In de schaduwen van morgen - Een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd, Haarlem 1935 (3e herziene druk), 1.
23 J. Huizinga, Schaduwen, 188.
24 J. Huizinga, Schaduwen,
25 J. Huizinga, Schaduwen, 60-62.
26 J. Huizinga, Schaduwen,
27 J. Huizinga, Schaduwen, 11.
28 HKI (1936), 5.
29 HKI (1936), i.
30 HK 1 (1936), 2-3.
31 HKI (1936), 4.
32 J. Lindeboom, Geschiedenis van de Barchem-beweging, Barchem 1953, 170,
33 HK I (I936), 263.
34 HK I (1936), 289-302.
35 HK I (1936), 215-222, 243 -26I, (252).
36 HK 1 (1936), 348. Als brochure: Albert Verwey, Het lijden aan de tijd. Antwoord op een vraag van de Kouter-redactie, 1936.
37 Hij voegt daar de vraag aan toe: 'Was misschien de cultuur, over een zeer breed front, niet wat meer op de voorgrond getreden dan de religie?' J. Lindeboom, Geschiedenis van de Barchem-beweging, Barchem 1958, 225-226.
38HK1 (1936), 5.
39 HK 1 (1936), 78-80.
40 HK 1 (1936), 141-144.
41 HK 1 (1936), 188-190.
42 HK 1 (1936), 236-239.
43 HK 1 (1936), 333-334.
44 Hoewel dit niet expliciet vermeld wordt, volgt het uit: a. de onderwerpen van de artikelen en b. een (serieuze of ironische) opmerking op de omslag van het juli-nummer van de 3 e jaargang (1938): 'De septemberaflevering, welke weer [curs. HdW] een Studentennummer zal zijn, zal met het oog op dit karakter iets later verschijnen.'
45 HK 2 (1937), 1.
46 HK 2 (1937), 2.
47 HK 2 (1937), 2-4.
48 De eisen kort samengevat: maximaal 16 pagina's; niet louter beschrijvend; analytisch tot aan de grondvragen; diepgravend maar zonder beperkingen voor de geïnteresseerde lezer. HK 2 (1937), 6.
49 Door Van Holk, J. de Graaf, Wiardi Beckman, J.F van Royen en A.R. de Jong.
50 HK2 (1937),177-198, 212-219 ('Actuele rasvragen biologisch toegelicht' I en II), 383-395, 448-459 ('Ras en cultuur', I en II).
51 HK 2 ^J937^ 179.
52 HK 2 (1937), 197-198.
53 HK2 (1937), 458-459.
54 HK 2 (1937), 281-324 (gehele septembernummer).
55 HK 2 (1937), 333-342. Eén van de drie is Die Frage an den Einzelnen van Martin Buber.
56 HK 2 (1937), 77-80. Van Senden en Snethlage waren in deze jaren eikaars grootste opponenten: zij verschilden met name van inzicht rondom de mythe, cf. J.W. Boersma, 'Jacob Leonard Snethlage', in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme V, Kampen 2001, 477-479.
57 HK 2 (1937), 38-40.
58 hk2 (1937), 75-77
59 HK 2 (1937), 321-324
60 HK 3 (1938), 1. Van Senden ontwikkelde een groeiende sympathie voor het nationaal-socialisme, cf. H. Noordegraaf, 'Gerhardus Hendricus van Senden', in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme IV, Kampen 1998, 393-397.
61 HK 3 (1938), 216.
62 HK 3 (1938), 100-113, 143-155. C. van Liere is mij verder niet bekend; getuige het artikel was hij een kenner van Duitsland en de Kerkstrijd; wellicht een journalist.
63 HK 3 (1938), 112-113.
64 HK 3 (1938), 152-155.
65 HK 3 (1938), 284-285.
66 Algemeen Handelsblad, 30 september 1938, voorpagina.
67 hk 3 (1938), 330-336.
68 HK 3 (1938), 413-416.
69 HK 4 (1939), 241. Hier wordt (in juli) het dubbelnummer aangekondigd. Het dubbelnummer zelf (HK 4 (1939), 281-380) telt 100 pagina's en is daarmee het enige echte dubbelnummer in de zes jaargangen.
70 HK 4 (1939), 3. Deze lijst telt negentien artikelen, waarvan er in de vierde jaargang slechts acht zijn verschenen. Een aantal artikelen verscheen alsnog in de vijfde jaargang.
71 HK 4 (1939), 2-3.
72 HK 4 (1939), 55-62. maand, de jaren door, honderdduizenden menschen heen-en-weer voert [...]. Revolutie slaat dat alles voor 'n tijdje tot gruis.'73
73 hk 4 (1939), 209-215.
74 HK4 (1939), 63-65.
75 Over dit bezoek: E. Busch, Karl Barth, Nijkerk 1978, 263-264.
76 hk4 (1939), 156-158.
77 hk 4 (1939) 272-273.
78 HK 4 (1939), 281.
79 HK 4 (1939) 325-337.
80 HK 5 (1940), 153-184. Aan de binnenzijde van de kaft van het dubbelnummer staat: 'Mededeeling der Redactie. Het Mei-nummer van Het Kouter was in voorbereiding toen de oorlog uitbrak [...].'
81 HK 5 (1940), 1. Van de voorgenomen enquête wordt niets meer vernomen.
82 HK 5 (1940), 124-131. Huizinga en Duyvendak kenden elkaar als hoogleraar aan de Leidse Universiteit.
83 hk 5 (1940), 161-168. In het najaar van 1940 werd H.J. Pos gearresteerd: hij heeft de verdere oorlogsjaren in gevangenschap doorgebracht (Buchenwald).
84 HK 5 (1940), 132-133.
85 HK 5 (1940), 244-248.
86 hk 5 (1940) 3-13 4i-5°; 153-292.
87 HK 5 (1940), 71-74.
88 HK5 (1940), 113-115.
89 HK 5 (1940), 117-121 (Banning); 139-149 (Beerling).
90 HK 5 (1940), 153-160.
91 De gebonden jaargangen verschillen op dit punt. Het exemplaar van de Universiteitsbibliotheek Leiden telt 244 pagina's (tot en met de zevende aflevering): een exemplaar uit een privé-col-lectie tot mijn beschikking telt 308 pagina's (tot en met de laatste aflevering in oktober). Zowel de catalogus van de UB als van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag vermelden onterecht bij de zesde jaargang de afleveringen 1-12 (december), als zouden zij meer in huis hebben dan in 1941 verschenen is.
92 Los verstuurde mededeling, geplakt in de zesde jaargang uit een privé-collectie.
93 hk 6 (1941), 1-2.
94 Twaalf maal literatuur, veertien maal theologie.
95 hk6 (1941), 173.
96 HK 2 (1937), 2-6.
97 In artikelen van R. Baelde, 'Verantwoordelijkheid van Partij en Kiezer' (hk 2 (193A 134-140 en A.R. de Jong, 'Het Andere - een getuigenis' (HK 2 (1937), 98-105) wordt dit krachtig verwoord.
98 HK 2 (1937), 2.
99 W. Bouwman, 'Tijd en Taak, blad voor Bannings idealen', in: G. Harinck, D.Th. Kuiper (red.), Anderhalve eeuw protestantse periodieke pers, Zoetermeer 1999, 108-134.
100 HK 1 (1936), 1-5; HK 2 (1937), 1-6.
101 HK 3 (1938), 286.
102 HK 3 (1938), 293.
103 HK 3 (1938), 294.
104 HK 3 (1938), 297.
105 HK 3 (1938), 298.
106 HK 6 (1941), 273.
107 HK 6 (1941), 278.
108 HK 6 (1941), 28i.
109 HK 6 (1941), 282.
110 HK I (I936), 4I2.
111 Zie W. Berkelaar, 'Een Woord voor de wereld. Het engagement van Wending - Maandblad voor evangelie, cultuur en samenleving, (1946-1991), in: G. Harinck, D.Th. Kuiper (red.), Anderhalve eeuw protestantse periodieke pers, Zoetermeer 1999.
112 G.H. van Senden, Verzameld werk, Den Haag 1966 (uitgegeven in eigen beheer), 14.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 10 december 2007

DNK | 71 Pagina's

Vrijzinnigheid in de crisisjaren

Bekijk de hele uitgave van maandag 10 december 2007

DNK | 71 Pagina's