GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

SOUVEREINITEIT in heel den kring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SOUVEREINITEIT in heel den kring

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de rechtsregel van het huis: Op den top van den berg zal het geheele gebied ervan in het rond allerheiligst zijn". Zie, dat is de rechtsregel van het huis! Ezech. 43 : 12 (vert. A. Noordtzij, K.V.)

Wie mocht denken, dat het 'vraagstuk van „kerk" en „politiek" en „kringen" van meer of minder en zus en zoo in zedelijk opzicht eerst heden ten dage onze aandacht gespannen houdt en dat de vrijmaking der laatste jaren daaraan bijzonder debet is, kan uit Ezechiëls tempelprediking wel anders vernemen. Het bleek ons reeds in de voorgaande weken onder deze zelfde rubriek, hoezeer dit hoofdstuk verband houdt mèt en zijn eigen woord spreekt óver de verhouding van tempel en paleis. Godshuis en koningshuis. En nu komt dit vers ook dienaangaande tot een voorloopige afsluiting en samenvatting. En wanneer de Heere ' in deze proclamatie kort samenvat den centralen en fimdamenteelen rechtsregel van heel dat tempelhuis en - complex en heel het verkeer daarin en daaromtrent, is het als trekt Hij een dikke streep onder en door het verleden en kondigt Hij een bedeeling aan van nog veel triomfantelijker en souvereiner tempelglorie dan tevoren ooit gekend is geweest. Dit woord immers heet „de rechtsregel" of (Statenvertaling) „de wet" des , huizes en wil blijkbaar zijn het kort begrip van „al de rechtsnormen en rechtsregels" waarmee Ezechiël het volk bekend heeft te maken, indien het door het eerste onderzoek der tempelmaquette zich tot heusche ootmoedige schaamte heeft laten bewegen (vs 11, 10). Welnu, in dit kort begrip formuleert Gtod zóó krachtig den regel van souvereine heiligheid, dat het volk, gewend als het waë het gezag van den eenen „kring" (het paleisgebied) en den anderen (het tempeldomein) tegen elkaar uit te spelen, gewend als het óók was door gemeenzaamheid misbruik te maken van de door God zelf aangewezen gradatie in heiligheids„kringen" binnen het tempeldomein zelf, nu zoo duidelijk zich geconfronteerd zal weten met de jaloerschheid van den Souverein die van elke duimbreed zegt „Mijn", dat er niet meer aan te ontkomen valt.

In de eerste plaats dus maakt deze rechtsregel een radicaal einde aan de mogelijkheid om tegen de souvereiniteit van de heiligheid des tempels uit te spelen die van de waardigheid en betrekkelijke zelfstandigheid van het koninklijk paleis.

Dat tusschen die beide een hardnekkige en onheilige concurrentie bestond, in dien zin dat' het paleis met zijn nationale politiek ter zijde drong het gezag van den tempel, het Woord Gods, de profetie en het priesterschap, hebben wij bij de voorgaande teksten reeds in herinnering gebracht. En ditmaal citeeren we van wijlen A. Noordtzij nog het volgende: Op bijna alle punten is de tempel van Salomo in gebreke gebleven „vooral door den nauwen band, gelegd tusschen tempel en dynastie, ten gevolge waarvan de tempeldienst op tal van punten den invloed der politieke stroomingen onderging, aan wier invloed ook de priesterschap zich niet kon of wilde onttrekken, waardoor tenslotte, ondanks de telkens herhaalde reformatorische pogingen, de tempeldienst een karikatuiu-werd van hetgeen de Heere beoogde". (K.V., p, 339). Men denke maar — om een voorbeeld uit den laten tijd te noemen — aan het conflict tusschen den tempelopzichter Pashur en den profeet Jeremia, om te weten welke scherpe vormen deze strijd kon aannemen en hoe gewillig de tempel-„kring" zich kon uitleveren aan de politieke pafeiskliek (Jer. 20). En dat dit kwaad telkens weer zich breed maakte, „ondanks reformatorische pogingen", is wel diep beschamend en kan temeer doen verstaan, dat het geduld des Heeren na zooveel jaren op een einde liep, zoodat Hij zeide: nu allen in ballingschap en ook dien tempel neergehaald, besmet als hij is met vleeschelijke politieke machtsusurpaties, — en dat Hij aan dit volk, in ballingschap zoo diep vernederd, nu aUeen nog wil gaan spreken van een tempel waar die concurrentie ten eenenmale contrabande moet zijn, een tempelcomplex, zoodanig gelegen en zoodanig gereglementeerd, dat 't kwaad der gedeelde souvereiniteit (en dat beteekent altijd: van de aan de politiek overgeleverde tempelheiligheid) bij den wortel wordt afgesneden, ja sterker, dat de voedingsbodem waarin zulk kwaad kan wortel schieten, ten eenenmale wordt weggenomen.

Want nu zal het paleis de kans niet meer krijgen den tempel terzijde te dringen. Nu immers zal op dien berg voor een paleis des konings heelemaal geen plaats meer zijn. Misschien omdat van een koning zelf geen sprake meer zal wezen? Neen, integendeel, het volk zal in de bedeeling van dezen tempel zijn „vorst" bezitten, wiens rechten en plichten worden gestipuleerd en wiens domein nevens dat van de priesters, levieten en stammen Israels nauwkeurig wordt omschreven (o.m. 44:3, 45:9—17, 48:21, 22), En deze vorst zal zelfs veel grooter positie bekleedèn in geestelijken zin dan de vroegere koningen met al hun praal ooit hadden ingenomen —7 is Hij niet de Messiaskoning, Gods „knecht David", die maar niet het volk verlost, maar in deze hoofdstukken het r e e d s V e r 1 o's t e volk vertegenwoordigt bij den Heere zelf? Maar welke glorie dezen vorst en in hem het door hem geregeerde en bij God vertegenwoordigde volk mag worden toegekend — van een eigen paleis en politieke huishouding en diplomatiek optredenden hofstoet is nevens den tempel en in den omtrek van zijn domein geen de minste sprake meer. Want nu luidt het triomfantelijk tegenover het verleden en zijn steeds weer opdringende en veldwinnende deformatie-door-paleisconcurrentie: lle rechtsbetrachting in en om den nieuwen tempel zal beheerscht worden door den souvereinen grondregel, dat op heel den bergtop het g a n s c h e tempelgebied in het rond allerheiligst, heiligheid der heiligheden, heilige der heiligen, zal zijn. En per refrein wordt het nogmaals klaroenschallend uitgeroepen: ie, dat is de rechtsregel van het huis! Weet het Israël, dat er nu maar één allesbeheerschende en allesbepalende kring zal zijn, namelijk het heele tempelgebied in het rond. Weet het, dat deze tempel geen paleis nevens zich dulden kan. Want God zal zijn alles in allen. En wanneer dat, nieuw-testamentisch met zich brengt, dat de Vorst, de Messias, in het oogenblik, waarin Hij Zijn volk zal hebben verlost niet alleen, maar ook gebracht heeft definitief tot den Vader, tevens ook van Zijn bijzondere, tijdelijke exousia afstand doet aan dien Vader (1 Cor. 15 : 28), dan beteekent het in deze nog altijd oudtestamentisch ingekleede toekomstteekening op zijn minst, dat «ook „de vorst" geen eigen glorieeentrum nevens dat des Heeren op den tempeltop mag behouden of verkrijgen, omdat zulk centrum alleen toekomt den eenen Souverein, die geen schijn van conctirrentie naast zich dulden kan.

Daarom dus, het paleis van den bergtop geëlimineerd, en deze eenige berghoogte geheel en al door den tempel geannexeerd. Maar om den triomf volkomen te maken in deze voorstellingswereld van den ouden dag, zal dan ook binnen dien temp e l k r i n g zelf alle betrekkelijkheid, alle gradatie in heiligheidskringEN zijn opgeheven.

Immers, niet alleen heeft de tempel het paleis van den berg verdrongen, maar ook nu heeft het „alle r-heiligste" het minde r-heilige van het tempelgebied als het ware weggevaagd. Want al hetgeen over den ouden tabernakel en den ouden tempel was verordend en betracht, werd toch beheerscht door de gradatie in drie wel onderscheiden en ook scherp gescheiden heiligheidskringen: ie van het „afllerheiligste", het , .heilige der heiligen", en den „voorhof". En nu is er al weer geen sprake van, dat die onderscheiding hier wordt opgeheven, want deze tempelbeschrijving blijft op datzelfde stramien , van Mozes en Salomo geborduurd. En zelfs worden nieuwe voorschriften, gegeven, die accentueeren de hoogheiligheid en onger.aakbaarheid-voor-alle-„bloote"-creatuur van dien Grod, die opnieuw intrek neemt in Zijn, nu nieuwen, tempel — we denken aan de gesloten Oosterpoort, 44 : 2, 3. Maar evenzoogoed wordt nu al bij voorbaat afgesneden elke gedachte, als zou zulks alles beteekenen, dat aan de eene plaats het tempeldomein minder heilig zou zijn dan op de andere, dat dus voor den een de heiligheid van het tempelverkeer ook maar eenigszinS mindere eischen met zich zou brengen dan voor den ander, dat er hier nog wel'iets bij door kan wat in gindsch vertrek niet te dulden ware.

Wil dat zeggen, dat God zich vroeger heeft vergist, toen Hij uit paedagogische motieven drieërlei heiligheidskring in den tempel proclameerde? Maar integendeel, die zich vergist hebben, zijn die k i n d e-ren en l e e r l i n g e n zelf, kortzichtig, ja eigenwillig, als zij waren door die gradatie te gebruiken precies naar de andere zijde als waarin de groote Tempelbouwer het had bedoeld. Immers, elke gradatie kan naar twee kanten worden gebruikt. Wanneer een koning zich omgeeft met een ladder van hoogè en lage ambtenaren om te verhinderen dat zoomaar iedereen tot hem kan doordringen, kan daar ook iemand zijn die juist nu in een oogenblik tot den koning weet door te dringen, omdat hij de slechte kunst van het omkoopen verstaat; de ladder die op een afstand wilde houden, gemeenzaamheid vsrilde voorkomen, en door de schuchterp ziel ook zoo begrepen werd, wordt door den brutalen mensch, die de halve wereld heeft, des te vlotter betreden. En wanneer de Pieterskerk te

Rome een trap heeft van zooveel treden, dan ziet met ontzag daartegenop de boeteling, die meent dat hij slechts op bloote knieën en met zooveel gebeden op elke tree naar boven mag komen, maar dan lacht om zulke bijgeloovigheid de toerist, die het een klein kunstje acht om zooveel treden op rubberzolen te nemen.

Welnu, soortgelijk lot onderging ook de „trap" van de drie heiligheidstreden van tabernakel en tempel. Niet, dat iedereen letterlijk maar naar binnen liep tot achter het voorhangsel, geen denken aan. Maar wel zoo, dat men over dien tempel en dien achter-gordijnen-tronenden God al te gemoedelijk en gemakkelijk zich zijn gedachten vormde — denk aan de lange geschiedenis van de „valsche profetie" in Israël met het refrein van vrede, vrede, geen gevaar, en dierge-Ujke — en gemakkelijk Hem tot zich trok, gelijk deed het volk toen het de ark als magisch wonderstuk met zich nam tegen de Filistijnen. Waar God bedoeld had door die kringafbakening o n t z a g te wekken voor zich, den Heilige, die woning wilde maken onder een onheilig maar door Hem te heiligen volk, daar gebruikte dat volk zelf haar tot een gemoedelijke annexatie van dien God voor z ij n belangen. En waar God bedoeld had aldus duidelijk te maken, hoeveel er gedaan zou moeten worden door den Messias en eenigen Heiland en dus door Hem zelf om den afstand te verzoenen, daar meenden de scharen steeds stelliger, dat zij in deze onderscheidingen en daaraan verbonden wetsbepalingen teven zoovele stuitten in de handen kregen, waarop leunende zij zelf den weg der rechtvaardiging konden bewandelen (vergelijk de ontwikkeling nasir het latere Fanzeïsme, dat van deze tempelprediking in ballingschap wel zoo heel weinig heeft verstaan). Nu dan, waar het zoo steeds was gegaan, dat Israël zich gedroeg als het brutale' volk, hetwelk den tempel met sprongen nam, en waar Hij voorziet dat het, wat dit volk betreft, weer zoo zal gaan, daar doet Hij nu bazuinen: overal, op heel den bergtop, waar gij ook den voet zet, heel dat gebied, in het rond nog maar liefst, ruim genomen dus, het zal even heilig zijn als die verheven, geheimzinnige, verborgen woonplaats van God weleer achter gordijnen, boven de ark, waar éénmaal 's jaars de Hoogepriester bijzonderen toegang verkreeg. Nu krijgt gij dus de kans niet meer, misbruik te maken van onderscheiden heiligheidscriteria, want zulk onderscheid is hier niet meer van kracht. O zeker, wel blijft er verschil tusschen buiten en binnen. Het blijft in deze teekening een eigen tempelgebied. Dat gebied is nu zelfs veel scherper omlijnd en afgescheiden dan weleer. Die bergtop immers werd gequalificeerd als een „zeer hooge b'erg", en daaromheen komt te liggen het gebied van de priesters, daarnaast dat van de levieten en de stad, en daar weer naast, aan weerszijden, de strooken .vorstelijk domein (vgl. K.V., p. 506). Maar binnen de tempelgrenzen, ruim genomen, is het dan ook alles volstrekte heiligheid. Wanneer gij ook maar een voet zet op dat terrein, staat gij daar rechtstreeks in de volle stralen van Gods vlekkelooze heiligheid. Gij kunt niet meer denken, dat het mogelijk is in Gods buurt te komen. Zijn Naam te noemen. Zijn verkeer te betrachten en toch nog wel op een veiligen afstand te bUjven. Het wordt nu: alles — of niets.

Wel ligt er een matelooze goedertierenheid in, wanneer de heilige God zoo Zijn volk bejegent. Misschien zoudt gij zeggen: past hier bepaald dat woord goedertierenheid? Is het hier niet veeleer zoo, dat naar alle kanten uitschieten de vlammen van Zijn majesteit, rechtvaardigheid, onschendbaarheid? En o zeker, gij hebt gelijk. Maar het een brengt het ander met zich. God is niet alleen rechtvaardig, maar Hij is ook barmhartig, daarom zoo begeert Zijn barmhartigheid dat de onheiligheid die tegen Zijn vlekkelooze majesteit werd opgeworpen, ook met het krachtigste betoon van de onaantastbaarheid' van deze Zijn heiligheid worde aan de kaak gesteld, gevonnist en tot heiligheid verteerd en gelouterd. Want wie een oogenblik zich deze ontwikkeling, niet van de zonde ditmaal, maar van de openbaring van den heiligen God voor oogen stelt, historisch, wordt weer sterk beschaamd. Deze gang van zaken zou immers zeer onlogisch en weer onpractisch kunnen schijnen. Wanneer toch een veldheer wordt bedreigd door spionnen en vijandelijke bommenwerpers in zijn hoofdkwartier, dan zal hij zich nóg onvindbaarder maken, nóg scherper listen verzinnen om den vijand te misleiden, nóg meer zijn kwartier camoufleeren en zijn schuilkelders versterken. En zoo ook de koning, die in tijd van opstand den gemeenen man al te vlot tot hem ziet doorgedrongen — hij zal nieuwe voorschriften uitvaardigen om op een afstand te houden en zijn lijfwacht zal bijzondere voorzorgen nemen om gevaar tegen te gaan. En in die lijn denkend, zoudt gij zeggen: wanneer nu de God van den Sinaï al te gemakkelijk zich betrokken zag in de vleeschelijke volks-en paleisbelangen, en die der eigenwillige geestelijkheid, dan zal hij zeggen: nu nog meer gordijnen, en nog meer tusschenliggende kringen, nog meer trappen en bordjes verboden toegang.

Doch nu gebeurt het tegendeel in Ezechiëls visioen. God zegt niet: Ik sluit mijn heiligheid nog meer op, maar: Ik breng haar nu des te meer naar buiten toe. Waar gij Mijn heiligheid hebt aangerand, daar kom Ik nu u daarmee op heel dit terrein als overweldigen. Ik kom tegen den draad van uw verwachting in en leg met Mijn hoogste heiligheid op u allemaal op elke plaats waar gij voor Mij verschijnt, beslag.

Ja, zoo gebeurt het hier. Want zóó kan het óók. Alleen maar, dit kan alléén bij iemand, die zich werkelijk in souvereinen zin onaantastbaar en volkomen veilig weet door het Hem eigene gezag. Wanneer het volk in opstand komt, kan de vorst zich verschansen, tot militair de vrede bevochten is — maar 't kan soms ook gebeuren, dat de vorst, of vorstin, precies tegen dien draad der veiligheidslogica in gaat, zonder lijfwacht naar buiten treedt, gaat staan onder de scharen, wenkt met de hand en, spreekt het koninklijk woord...... en zie, de scharen, zwijgen, zij zijn door dit betoon van vorstelijke onschendbaarheid en nabijheid ontroerd en verstomd; zulk optreden vermurwt de harten, en zonder mitrailleurs en zonder wapenvertoon bereikt hij of zij nu aldus, dat het „Leve de Koning" (Koningin) schalt uit aller mond, en de zonen Bolials zwijgend afdruipen.

Nu dan, aldus ontroert hier ons de Heere God. Want waar Hij zóó doet en spreekt, als hier door Ezechiël moet worden verkondigd, zal ieder moeten zeggen: elk een Souverein, die zoo de lijfwachten en gordijnen achter zich laat en xegen 't „gevaar" in zich onder Zijn onderdanen gaat begeven. Én gij denkt aan Bethlehem, waar Hij ligt in een krib, zoo maar, en het Kruis, waar Hij hangt, en den Hof waar Hij verrijst, heilig, tusschen herders, moordenaars, dood en graf. En gij denkt aan Pinksteren, de Geest zoo maar in Jeruzalem, in Galileeërs, tusschen Sanhedristen. En gij denkt aan heel deze bedeeling waarin deze pre­ diking reeds zoo groote verwerkelijking erlangt. Gij denkt aan Christus' gebed: k bid niet, dat Gij ze uit de wereld wegneemt, maar in de wereld ze bewaart van den booze. En gij denkt aan uw plaats van eiken dag als kind des koninkrijks, aan de werkbank, en in het stemlokaal, en op de kiesvereeniging, en telkens weer onder den kansel. En gij weet: kringen" van heiligheid, meer of minder, of ook hier zus en daar 200, hier met meer, daar met minder spanning, i k mag er niet aan denken. Het is in de „kerk" niets heiliger dan in de „politiek", in het doopverbond niets strenger dan in het sociaal verbond, de „partij-orde" mag niet minder heilig zijn dan de kerkorde, een zedelijk conflict (dat is nu: en heiligheidsconfiict) dat in het eene verband openbaar werd is in alle andere van even groote en even volstrekte ernst. Want wie naast Ezechiël en achter hem ziet staan Jezus, den hoogsten Profeet, en Paulus, Zijn apostel, weet, dat dit tempelgeweld, hier nog in cultische trekken geprofeteerd, nu reeds heel het leven beheerschen wil van de kinderen des Koninkrijks, wier lichaam en ziel tempelen zijn des Heiligen Geestes, geboren als zij zijn in de kerk, den tempel zelf. Daarom, laat uw ja zijn ja en uw neen neen. Want er zijn geen kringen en trappen van heiligheid (vgl. Matth. 5:34—37), doch op de hoogte van den berg zal de gansche grens van het tempelgebied heilige der heiligen zijn. Zie, dit is de wet des huizes. Dat wil zeggen: aaronder 'kunt gij nimmer meer uit, wanneer gij in den tempel uw treden zet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

SOUVEREINITEIT in heel den kring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's